ECLI:NL:RBGEL:2024:3506

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
392399
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij tekortkoming in de nakoming van een koopovereenkomst van een bulldozer

In deze zaak heeft eiseres, de rechtspersoon IE-ST GMBH, een tweedehands bulldozer gekocht van gedaagde, Big Machinery B.V. Na de doorverkoop aan een derde partij, werd eiseres geconfronteerd met een aanzienlijk verschil tussen het aantal bedrijfsuren dat op de teller stond en het werkelijke aantal uren. Eiseres vorderde een schadevergoeding van € 100.000,-- van gedaagde, maar de rechtbank oordeelde dat de werkelijke waarde van de bulldozer € 180.000,-- was. De rechtbank heeft vastgesteld dat Big Machinery € 25.000,-- te veel heeft ontvangen voor de bulldozer en heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan eiseres. De rechtbank heeft de wijziging van de grondslag van de vordering door eiseres geaccepteerd, ondanks bezwaar van gedaagde, en heeft geoordeeld dat de schadevergoeding op basis van artikel 6:74 BW toewijsbaar is. De rechtbank heeft ook de proceskosten ten laste van gedaagde gesteld, en het conservatoir beslag dat door eiseres was gelegd, werd nietig verklaard omdat de betekening niet correct was uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/392399 / HA ZA 21-427 / 798/871
Vonnis van 5 juni 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar Duits recht
IE-ST GMBH,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Berlijn (Duitsland),
eisende partij,
hierna te noemen: IE-ST,
advocaat: mr. F.H.I. Hundscheid te Sittard,
tegen
BIG MACHINERY B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Velddriel, gemeente Maasdriel,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Big Machinery,
advocaat: mr. P.W.H. Stassen te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 oktober 2023
- het deskundigenbericht van 15 februari 2024
- de conclusie na deskundigenbericht van IE-ST
- de conclusie na deskundigenbericht van Big Machinery.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

wijziging van grondslag van de vordering
2.1.
IE-ST heeft naar aanleiding van het oordeel van de rechtbank (in het tussenvonnis van 6 juli 2022, rechtsoverweging 4.2.2.) dat de koopovereenkomst tussen partijen dient te worden beoordeeld naar Nederlands recht, bij conclusie van antwoord na enquête tevens akte houdende wijziging van eis de grondslag van haar vordering aangepast aan het Nederlands recht, in die zin dat zij niet langer aanspraak maakt op schadevergoeding uit hoofde van Duits recht, maar -onder verwijzing naar onder meer artikel 6:74 BW- aanspraak maakt op schadevergoeding naar Nederlands recht.
IE-ST heeft haar vordering in die zin geherformuleerd.
2.2.
Big Machinery heeft bij antwoordakte naar aanleiding van wijziging van eis bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de grondslag van de eis.
Big Machinery voert daartoe het volgende aan.
De stellingen in de dagvaarding gaan niet over schade. Over schade heeft geen processueel debat plaatsgevonden. De leerstukken van koopprijsvermindering en schade zijn fundamenteel verschillende leerstukken. Het verweer dat zij moet voeren tegen een vordering tot schadevergoeding is wezenlijk anders dan het verweer dat zij tot op heden heeft gevoerd. De wijziging van de grondslag van de eis noopt tot een nieuw en wezenlijk ander processueel debat dan tot heden is gevoerd en zou meebrengen dat de rechtbank tot een geheel nieuwe beoordeling van de zaak zou moeten overgaan. Het toelaten van de eiswijziging in een zo laat stadium van de procedure zou een onredelijke vertraging van het geding te weeg brengen en zou daardoor in strijd komen met de eisen van de goede procesorde.
2.3.
De rechtbank verwerpt dit bezwaar. De wijziging van de grondslag van de eis is begrijpelijk omdat de rechtbank, anders dan waarvan IE-ST in haar dagvaarding was uitgegaan, van oordeel is dat koopovereenkomst naar Nederlands recht beoordeeld dient te worden. Dat IE-ST de grondslag van haar vordering niet aanstonds heeft aangepast, kan haar niet worden verweten. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 6 juli 2022 immers twee bewijsopdrachten geformuleerd en de zaak naar de rol verwezen voor het opgeven van de getuigen en verhinderdata, waarna getuigenverhoren hebben plaatsgevonden. IE-ST heeft vervolgens in haar conclusie na enquête de grondslag van haar vordering aangepast aan het Nederlands recht. Van een onredelijke vertraging van de procedure is geen sprake. Overigens heeft Big Machinery in haar conclusie na deskundigenbericht haar verweer aangepast aan de gewijzigde grondslag van de vordering. De rechtbank zal daarmee rekening houden. Big Machinery is door de wijziging van de grondslag van de eis dan ook niet in haar verdediging geschaad.
ten gronde
2.4.
De gewijzigde vordering van IE-ST valt in twee onderdelen uiteen. In wezen vordert zij prijsvermindering van € 100.000,-- omdat zij meent dat zij aan Big Machinery teveel heeft betaald voor de bulldozer en schadevergoeding omdat zij de winst van
€ 20.000,-- die zij bij de verkoop van de bulldozer aan [klant] heeft gemaakt weer zal kwijtraken omdat [klant] haar aansprakelijk heeft gesteld.
2.5.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 14 juni 2023 geoordeeld dat de door IE-ST van Big Machinery gekochte bulldozer niet de eigenschappen bezat die IE-ST op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
Van een consumentenkoop is in deze geen sprake. IE-ST handelt in gebruikte machines en heeft de machine aangekocht voor haar klant, [klant] , die de bulldozer ook bedrijfsmatig heeft gebruikt.
De aanspraak op prijsvermindering kan dan ook niet worden gebaseerd op artikel 7:22 lid 1 aanhef en sub b BW, dat die aanspraak verleent in geval er sprake is van een consumentenkoop.
2.6.
IE-ST zou haar aanspraak op prijsvermindering hebben kunnen baseren op gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst (artikel 6:265 lid 1 BW). Dat heeft zij echter uitdrukkelijk niet gedaan, nu zij expliciet verwijst naar artikel 6:74 BW.
2.7.
Nu IE-ST de bulldozer van Big Machinery heeft gekocht voor een bedrag van
€ 205.000,-- en zij de bulldozer aan [klant] heeft doorverkocht voor een bedrag van
€ 225.000,-- heeft IE-ST in beginsel geen schade geleden doordat zij de bulldozer naar haar mening voor een te hoog bedrag van Big Machinery heeft gekocht.
2.8.
IE-ST stelt echter dat [klant] haar aansprakelijk heeft gesteld.
2.9.
Gelet op het verweer van Big Machinery heeft de rechtbank bij vonnis van 6 juli 2022 IE-ST toegelaten tot bewijs van haar stelling dat zij door haar eindafnemer [klant] aansprakelijk is gesteld, en, zo ja, op grond waarvan, en welke afspraken daarover zijn gemaakt.
2.10.
IE-ST heeft haar directeur [directeur eiseres] als getuige doen horen.
Getuige [directeur eiseres] heeft als volgt verklaard:

Op vragen van de rechter antwoord ik:U toont mij productie 10, dat is een brief van [klant] waarin ons bedrijf aansprakelijk is gesteld. Die brief is gedateerd op 24 januari 2019. Rond die datum heb ik Big Machinery aansprakelijk gesteld. Het kan zijn dat ik de brief van [klant] heb doorgestuurd.
Naar onze mening staan wij buiten dit geschil. Wij hebben provisie gekregen, wij communiceren goed met [klant] met wie we hebben afgesproken om kosten te besparen dat zij niet deelnemen aan deze procedure. Wel is het zo dat netto opbrengst van deze procedure zal worden doorbetaald aan [klant] . Met netto bedoel ik dat onze proceskosten in mindering gebracht zullen worden op de eventuele opbrengst. De kosten tot dusver hebben wij betaald. Als deze procedure door ons wordt verloren dan neem ik aan dat wij de proceskosten zullen delen met [klant] . We hebben daar nog geen afspraken over gemaakt.”
2.11.
IE-ST heeft bij akte van 20 juli 2022 als productie 10 een brief van [klant] d.d. 24 januari 2019 overgelegd waarin [klant] jegens haar aanspraak maakt op (onder meer) terugbetaling van de koopsom van € 225.000,-- wegens -kort gezegd- het hoger aantal bedrijfsuren van de bulldozer dan waarvan zij op grond van de met IE-ST gesloten overeenkomst mocht uitgaan.
Big Machinery heeft de authenticiteit van deze brief niet betwist.
IE-ST is in zoverre in het bewijs geslaagd dat [klant] haar aansprakelijk heeft gesteld en de grond waarop die aanspraak is gebaseerd.
2.12.
Big Machinery heeft overigens niet langer betwist dat [klant] IE-ST aansprakelijk heeft gesteld.
Big Machinery stelt echter dat uit de getuigenverklaring van [directeur eiseres] volgt dat er geen grondslag bestaat op grond waarvan IE-ST gerechtigd is om de onderhavige vorderingen in te stellen. IE-ST heeft ook geen belang bij haar vorderingen omdat zij, zoals [directeur eiseres] heeft verklaard, buiten het geschil staat.
2.13.
Gesteld noch gebleken is dat [klant] haar aanspraak jegens IE-ST heeft laten vallen.
Hiermee is het belang van IE-ST bij haar vordering gegeven.
Dit wordt niet anders doordat IE-ST [klant] niet als getuige heeft laten horen dan wel een geen schriftelijke verklaring van [klant] in het geding heeft gebracht waaruit kan worden afgeleid dat zij met IE-ST heeft afgesproken dat IE-ST de netto-opbrengst van de onderhavige procedure aan [klant] zal doorbetalen en IE-ST in zoverre niet in het bewijs is geslaagd omdat er sprake is van een verklaring van een partijgetuige die niet door aanvullend bewijsmateriaal wordt ondersteund.
De door IE-ST gestelde afspraak is immers -zakelijk gezien- voldoende aannemelijk omdat hierdoor twee procedures worden voorkomen.
2.14.
Big Machinery stelt dat in de onderhavige procedure niet is vastgesteld of [klant] (naar Oekraïns recht) daadwerkelijk een vordering op IE-ST heeft in verband met de aflevering van de bulldozer.
2.15.
De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij. In het kader van de onderhavige procedure hoeft immers niet te worden vastgesteld of [klant] een vordering op IE-ST heeft. Die vordering is overigens voldoende aannemelijk nu [klant] in haar brief van 24 januari 2019 ter onderbouwing van haar aanspraak jegens IE-ST verwijst naar een wetsartikel uit het burgerlijk wetboek van Oekraïne.
2.16.
Bij voormeld tussenvonnis van 25 oktober 2023 heeft de rechtbank een onderzoek door een deskundige bevolen voor de beantwoording van de volgende vragen:
Wat was in oktober 2018 de waarde van de bulldozer (Caterpillar type D9R uit 2012) met een stand van ongeveer 18.000 bedrijfsuren?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
2.17.
De deskundige heeft de eerste vraag als volgt beantwoord:

Zoals hiervoor gesteld, was de marktwaarde op basis van een urenstand van circa
8.000 uur voor de eindgebruiker EUR 225.000,00 (exclusief btw).
Deze marktwaarde is gebaseerd op de waarde-bepalende factoren, genoemd in het
voornoemde hoofdstuk “onderzoek” van dit deskundigenbericht, aangezien koper en
verkoper de prijs zijn overeengekomen met de bekendheid van deze factoren op dat
moment (2018) met uitzondering van de urenstand.
Afschrijving van dergelijke machines geschiedt degressief, voornamelijk tijdens de
eerste jaren en draaiuren en wordt gedurende de gebruiksduur steeds vlakker
(paraboolvorm).
De degressieve afschrijving wordt als volgt bevestigd;
De historische nieuwwaarde van de bulldozer (nieuwprijs in 2012) wordt door mij
geschat op circa EUR 600.000,00.
De daadwerkelijke waardevermindering van de bulldozer na 6 jaar (2018), op basis
8.000 uur en een restwaarde van (15% van EUR 600.000,00 =EUR 90.000,00),
bedraagt als volgt;
Nieuwwaarde minus restwaarde 600.000,00 - 90.000,00 = EUR 510.000,00
Marktwaarde minus restwaarde 225.000,00 - 90.000,00 = EUR 135.000,00
Afschrijving na 8.000 uur = 510.000 -135.000,00 = EUR 375.000,00
De resterende levensduur (40.000 uur - 8.000 uur) = 32.000 uur
Afschrijving over EUR 135.000,00 / 32.000 uur = EUR 4,22 per bedrijf uur.
Een minderwaarde voor het verschil van de urenstand (18.000 uur in plaats van 8.000
uur) kan worden berekend;
(18.000 uur - 8.000 uur) x EUR 4,22 = EUR 42.200,00
Derhalve marktwaarde (eindgebruiker) op basis 18.000 uur;
EUR 225.000,00 - EUR 42.200,00 = afgerond EUR 180.000,00 exclusief btw.
De berekening kan op gelijke wijze voor de tussenhandel worden berekend en geeft een
marktwaarde van, afgerond EUR 170.000,00 exclusief btw.
2.18.
De deskundige heeft verder geen andere punten naar voren gebracht als bedoeld in de tweede vraag.
commentaar van IE-ST op het deskundigenbericht
2.19.
IE-ST stelt dat zij- met de deskundige- ervan uit is gegaan dat de afschrijving op een bulldozer als de onderhavige degressief geschiedt, waarbij -zo begrijpt de rechtbank- de afschrijving tijdens de eerste jaren en draaiuren groot is en dat deze afschrijving gedurende latere jaren aanzienlijk minder hoog is.
2.20.
IE-ST stelt dat zij heeft berekend dat de waarde van de bulldozer, uitgaande van 21.381 bedrijfsuren, € 134.920,-- (€ 44.920,-- + restwaarde van € 90.000,--) bedraagt, wat een schade oplevert van € 90.080,--.
Uitgaande van 18.092 bedrijfsuren is de waarde van de bulldozer € 140.469,--
( € 50.469,-- + restwaarde van € 90.000,--) en bedraagt haar schade € 84.531,--
Dit heeft zij in haar reactie op het concept deskundigenbericht aan de deskundige laten weten.
De deskundige heeft daarop als antwoord gegeven: ”
De berekening van IE-ST is in mijn ogen een theoretische, wiskundige benadering die niet overeenkomt met de daadwerkelijke waardering in de markt”.
IE-ST stelt dat de ongeadstrueerde reactie van de deskundige te schril afsteekt tegen de door haar geadstrueerde en gemotiveerde berekening.
Zij heeft gevonden dat dezelfde soort bulldozer, bouwjaar 2011 met 18.427,-- bedrijfsuren is verkocht voor USD 127.500,-- ofwel € 117.500,-- en dat dezelfde soort bulldozer, bouwjaar 2015 met 12.200 bedrijfsuren is aangeboden voor € 185.000,--.
De daadwerkelijke waardering in de markt komt goed overeen met haar berekening.
De restwaarde is € 13.500,-- hoger dan de restwaarde waarvan de deskundige is uitgegaan. De door haar opgevoerde waardes zijn feitelijk te hoog, waardoor de daadwerkelijk geleden schade groter is.
De te vergoeden schade bedraagt in hoofdsom € 90.080,00, subsidiair € 84.531,00, meer subsidiair € 52.000,00 en nog meer subsidiair € 42.000,--.
Zij maakt aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente over het toe te kennen schadebedrag, te rekenen vanaf 29 oktober 2018 (de datum van de koop).
commentaar van Big Machinery op het deskundigenbericht
2.21.
Big Machinery heeft in haar conclusie na deskundigenbericht geen commentaar geleverd op het deskundigenbericht. Evenmin heeft zij verwezen naar haar reactie op het concept deskundigenbericht (waarin zij van een hogere waarde van de bulldozer uitgaat dan de deskundige heeft gedaan).
Het oordeel van de rechtbank
2.22.
Uit de conclusie na deskundigenbericht van IE-ST leidt de rechtbank af dat IE-ST haar hoofdvordering ten aanzien van de prijsvermindering vermindert. Big Machinery heeft daartegen geen bezwaar gemaakt, zodat de rechtbank van de in zoverre gewijzigde eis zal uitgaan.
2.23.
Voorafgaand aan de opdracht van de deskundige heeft IE-ST aangegeven dat als uitgangspunt moet worden genomen dat de bulldozer afgerond 10.000 bedrijfsuren méér had dan bij verkoop is gegarandeerd, vermeerderd met het onbekende aantal bedrijfsuren dat de machine gedurende 1 jaar (tussen september 2017 en oktober 2018) heeft gewerkt.
Ofschoon de rechtbank in haar tussenvonnis van 6 juli 2022 (aan het slot van r.o. 4.5) heeft overwogen dat niet valt uit te sluiten dat in werkelijkheid de overschrijding na 2017 nog is toegenomen, heeft de rechtbank de vraag aan de deskundige -zonder verdere toelichting- niet dienovereenkomstig aangepast.
2.24.
IE-ST gaat in haar berekening uit van 21.381 bedrijfsuren. Zij komt op dit aantal - zo blijkt uit het deskundigenbericht (bladzijde 12)- door het gemiddelde te berekenen van de bedrijfsuren per jaar over de periode dat de bulldozer tot september 2017 in gebruikt is geweest, 3.289 bedrijfsuren, en deze uren op te tellen bij de stand van september 2017, 18.092.
2.25.
Nu niet bekend is hoe lang de bulldozer al bij Big Machinery stond alvorens de bulldozer aan IE-ST werd verkocht, is de berekening van IE-ST niet méér dan een ‘slag in de lucht’. De rechtbank gaat dan ook niet mee in het verzoek van IE-ST om bij het bepalen van het schadebedrag ex aequo et bono rekening te houden met “
de zeer grote waarschijnlijkheid dat de litigieuze machine nog veel méér bedrijfsuren heeft gemaakt dan (in ieder geval) vaststaat.”
2.26.
IE-ST heeft in haar reactie op het concept deskundigenbericht een grafiek opgenomen. In die grafiek gaat IE-ST uit van de door de deskundige gehanteerde
aanschafprijs van € 600.000,-- en een restwaarde van € 90.000,--. Uit die grafiek blijkt dat volgens IE-ST de bulldozer na 8000 bedrijfsuren een waarde van € 135.000,-- heeft.
Dat bedrag is gelijk aan het bedrag waarvan de deskundige op basis van 8000 bedrijfsuren is uitgegaan.
Het verdere verloop van de grafiek van IE-ST laat de volgende waardes zien na 16.000, 24.000, 32.000 en 40.000 bedrijfsuren: € 54.000,00 respectievelijk € 40.500,00, € 27.000,00 en € 13.500,00.
2.27.
Tussen partijen is niet in geschil dat de afschrijving van een bulldozer als de onderhavige degressief verloopt, in die zin dat de hoogste afschrijving plaatsvindt tijdens de eerste jaren en bedrijfsuren en de afschrijving nadien vlakker wordt. De deskundige is er vanuit gegaan dat de bulldozer na 8000 bedrijfsuren een waarde heeft van € 135.000,--. Dit is in relatie tot de door de deskundige geschatte nieuwwaarde van de bulldozer
(€ 600.000,--) een forse afschrijving (in 6 jaar tijd). Uitgaande van de nieuwaarde minus restwaarde, € 510.000,--, en de waarde na 8000 bedrijfsuren, € 135.000,-- komt de gemiddelde afschrijving per uur neer op € 46,88 (€ 375.000,--: 8000).
2.28.
De deskundige heeft het aantal bedrijfsuren dat een bulldozer kan maken gedurende de levensduur van de bulldozer vastgesteld op 40.000 uur. Dit is door geen van partijen ter discussie gesteld, zodat de rechtbank daar ook van zal uitgaan. De deskundige heeft in dat spoor, uitgaande van de stand op de teller bij verkoop van de bulldozer aan IE-ST, de resterende levensduur voor wat betreft het aantal bedrijfsuren gesteld op 32.000. Uitgaande van de waarde van de bulldozer na 8000 bedrijfsuren, € 135.000,--, heeft de deskundige die waarde gedeeld door het aantal resterende bedrijfsuren om tot een gemiddelde afschrijving van € 4,22 per bedrijfsuur te komen.
2.29.
De deskundige heeft daarmee -zoals IE-ST met recht in haar reactie op het concept deskundigenbericht heeft opgemerkt- een lineaire afschrijving toegepast, in plaats van een degressieve afschrijving.
De rechtbank is van oordeel dat deze handelwijze van de deskundige verdedigbaar is. Immers, over de eerste levensjaren van de bulldozer heeft de deskundige een forse afschrijving toegepast en om daarna over de resterende bedrijfsuren een gematigder, zij het lineaire, afschrijving toe te passen.
2.30.
Indien de door IE-ST toegepaste afschrijving over de resterende levensduur van de bulldozer zou worden toegepast zou dat gemiddeld neerkomen op een bedrag van € 3,80 per bedijfsuur (€ 135.000,-- minus € 13.500,-- =€121.500,--: 32.000).
Dit is een verwaarloosbaar verschil met het bedrag van € 4,22 waar de deskundige op uit is gekomen. Een verschil dat wordt veroorzaakt doordat IE-ST de door de deskundige gehanteerde restwaarde met € 13.500,-- heeft verhoogd.
Overigens blijkt uit de door IE-ST in haar reactie op het concept deskundigenbericht gemaakte berekening dat IE-ST ook een lineaire afschrijving heeft toegepast (van € 13.500, per 8000 bedrijfsuren, zonder dat is onderbouwd hoe IE-ST aan dat bedrag is gekomen).
De rechtbank gaat daarom niet mee in de door IE-ST over de resterende levensduur van de bulldozer toegepaste afschrijving.
2.31.
Ook om andere reden kan IE-ST in haar berekening niet worden gevolgd. IE-ST gaat er in haar berekening vanuit dat de bulldozer na 16.000 bedrijfsuren nog maar
€ 54.000,-- waard is. Dat is een groot verschil met de ook door IE-ST aangehouden waarde van de bulldozer na 8000 bedrijfsuren (€ 135.000,--). IE-ST volgend zou dat betekenen dat de bulldozer na 40% van de totale bedrijfsuren een waardevermindering van € 456.000, --
(€ 510.000,-- minus € 54.000,--) zou hebben ondergaan. Dat is bijna 90% van € 510.000,--. Dat is een buitensporig waardeverlies. Het bedrag van € 54.000,-- is ook niet te rijmen met het bedrag van € 117.500,-- waarvoor een bulldozer met 18.427 bedrijfsuren op 10 maart 2020 (zo blijkt uit productie 17 van IE-ST) zou zijn verkocht.
2.32. De rechtbank ziet -gelet op hetgeen zij in haar tussenvonnis van 25 oktober 2023 in rechtsoverweging 2.3. heeft overwogen- geen reden om op basis van de twee voorbeelden die IE-ST in haar conclusie na deskundigenbericht heeft gegeven, de door de deskundige berekende waardes niet over te nemen.
2.33.
De deskundige heeft twee waardes aangegeven. Een voor de eindgebruiker en een voor de tussenhandelaar. De rechtbank heeft aan de deskundige niet gevraagd om dit onderscheid te maken.
2.34.
Met Big Machinery is de rechtbank van oordeel dat in deze moet worden uitgegaan van de marktwaarde voor de eindgebruiker. IE-ST heeft de bulldozer niet gekocht om deze na verloop van tijd door te verkopen. IE-ST heeft de bulldozer niet in bezit gehad. De bulldozer is -naar IE-ST in de dagvaarding heeft gesteld- door Big Machinery rechtstreeks geleverd aan [klant] , zijnde de eindgebruiker. Big Machinery stelt overigens dat zij machines zowel aan de tussenhandel als aan de eindgebruiker verkoopt en dat zij daarbij dezelfde prijs hanteert. Dat er een verschil is tussen de tussenhandel en de eindgebruiker en de tussenhandel altijd een winstmarge moet maken, zoals IE-ST heeft betoogd, maakt niet dat in het kader van de onderhavige procedure van een lagere waarde moet worden uitgegaan. Overigens heeft IE-ST de door haar bepleite winstmarge behaald doordat zij de bulldozer voor € 20.000,-- méér heeft verkocht dan de prijs die zij daarvoor aan Big Machinery heeft betaald.
2.35.
De rechtbank zal er in deze dan ook van uitgaan dat de bulldozer, gelet op het aantal bedrijfsuren van afgerond 18.000, een waarde vertegenwoordigde van € 180.000,--. In haar conclusie na deskundigenbericht heeft Big Machinery die waarde als zodanig (anders dan in haar reactie op het concept deskundigenbericht) niet betwist.
2.36.
Uit het vorenstaande volgt dat IE-ST aan Big Machinery € 25.000,-- (€ 205.000,-- minus € 180.000,--) teveel voor de bulldozer heeft betaald.
2.37.
De rechtbank komt nu toe aan de vraag wat dit betekent voor de toewijsbaarheid van de vordering.
2.38.
Big Machinery heeft in haar conclusie van antwoord na deskundigenbericht een aantal argumenten aangevoerd waarom IE-ST naar haar mening geen aanspraak op schadevergoeding kan maken.
2.39.
Big Machinery stelt ten eerste dat IE-ST niet heeft voldaan aan haar stelplicht. De begroting van schade op de voet van artikel 6:74 BW, waarop IE-ST zich beroept, berust steeds op de vergelijking tussen de huidige situatie van de benadeelde en de hypothetische situatie waarin hij zou hebben verkeerd als de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis, die de schade heeft veroorzaakt , zou zijn uitgebleven. IE-ST heeft niet méér gesteld dan dat zij
€ 20.000,-- winst heeft gemaakt, dat zij door [klant] aansprakelijk is gesteld en voor de verdere afwikkeling van haar transactie met [klant] nader overleg zal plegen met [klant] . Bij deze stand van zaken is er geen sprake van enige vast te stellen schade van IE-ST, aldus Big Machinery.
2.40.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 6:74 lid 1 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
2.41.
Dat die laatste situatie zich voordoet heeft Big Machinery niet gesteld. En als zij dat wel zou hebben gedaan, zou haar dit niet hebben kunnen baten. Uit hetgeen de rechtbank in haar tussenvonnis van 6 juli 2022 in rechtsoverweging 4.3.1. heeft overwogen, volgt dat het feit dat Big Machinery aan IE-ST een bulldozer heeft verkocht die meer bedrijfsuren heeft gemaakt dan op de urenteller was af te lezen aan Big Machinery kan worden toegerekend.
2.42.
Artikel 6:74 BW eist slechts dat enige vorm van schade is of zal worden geleden en dat de schade is geleden als gevolg van de tekortkoming. De omvang van de verbintenis tot vergoeding van schade wordt nader bepaald door artikel 6:95 BW en volgende. Op grond van artikel 6:95 lid 1 BW bestaat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Onder vermogensschade pleegt te worden verstaan schade door aantasting van belangen die een vermogenswaarde vertegenwoordigen. Artikel 6:97 bepaalt dat de rechter de schade begroot op de wijze die met meest met de aard daarvan in overeenstemming is.
2.43.
De vergelijking tussen de huidige situatie en de hypothetische situatie waarop Big Machinery doelt is een bruikbare methode om tot begroting van vermogensschade te komen. Anders dan waarvan Big Machinery kennelijk uitgaat, bestaat de door IE-ST gevorderde schade uit het compenseren van het teveel betaalde aankoopbedrag van de bulldozer en de gederfde winst van € 20.000,--.
2.44.
Uit het feit dat [klant] bij IE-ST bij brief van 24 januari 2019 een vordering van in totaal € 325.000,-- heeft neergelegd wegens het feit dat de bulldozer meer bedrijfsuren heeft gemaakt dan uit de urenteller blijkt, volgt dat IE-ST als gevolg van de tekortkoming van Big Machinery schade zal lijden indien [klant] haar claim jegens IE-ST zou doorzetten. Zoals hiervoor reeds is overwogen is gesteld noch gebleken dat [klant] haar aanspraak jegens IE-ST heeft prijsgegeven.
2.45.
De rechtbank vermag bij deze stand van zaken niet in te zien waarom IE-ST, zoals Big Machinery onder randnummer 11 van haar conclusie na deskundigenbericht aanvoert, inzichtelijk had moeten maken dat wanneer de bulldozer wel de juiste urenstand zou hebben vermeld IS-ST (of [klant] ) financieel beter af zou zijn. Het betoog van Big Machinery in de laatste alinea van hetgeen onder randnummer 11 wordt aangevoerd is onbegrijpelijk en mondt -doordat de zin niet wordt afgemaakt- niet uit in een conclusie, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
2.46.
IE-ST stelt dat zij met [klant] heeft afgesproken dat zij de netto-opbrengst van de onderhavige procedure zal doorbetalen aan [klant] . Dat is ook schade voor IE-ST, omdat zij van de van [klant] ontvangen koopprijs van € 225.000,-- een bedrag van € 25.000,-- zal moeten terugbetalen. Dit is vermogensschade die in de onderhavige procedure in beginsel voor toewijzing vatbaar is nu uit het vorenstaande volgt dat het causaal verband tussen de tekortkoming van Big Machinery en de door IE-ST te lijden schade is gegeven.
De door IE-ST te lijden schade staat in zodanig verband met de tekortkoming van Big Machinery dat de schade Big Machinery, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van de tekortkoming kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW).
Big Machinery heeft het tegendeel overigens niet bepleit.
2.47.
Big Machinery stelt voorts dat zij geen wetenschap had van eventuele afwijkingen in de urenstand en dat IE-ST voor [klant] naar de urenstand onderzoek had kunnen en moeten doen. IE-ST treft hierdoor eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. Het is niet redelijk is om aan haar (alle) schade toe te rekenen.
2.48.
Dit betoog faalt. Zoals volgt uit het tussenvonnis van 6 juli 2022 had het op de weg van Big Machinery gelegen om onderzoek te doen naar het aantal bedrijfsuren dat de bulldozer had gemaakt. IE-ST had er op mogen vertrouwen dat Big Machinery dat onderzoek had gedaan. Voor IE-ST bestond in dit geval geen aanleiding om dat onderzoek te doen alvorens de bulldozer door te verkopen aan [klant] , omdat de door IE-ST van Big Machinery gekochte bulldozer rechtstreeks door Big Machinery aan [klant] is geleverd op grond van de door IE-ST met [klant] gesloten koopovereenkomst. Van eigen schuld aan het ontstaan van de schade is dan ook geen sprake.
2.49.
Big Machinery stelt voorts dat IE-ST haar schade niet heeft beperkt door niet in te gaan op haar aanbod om de Bulldozer terug te nemen tegen restitutie van de koopprijs of betaling van een bedrag van € 10.000,--.
2.50.
Uit het vorenstaande volgt al dat IE-ST haar schade heeft beperkt door de door haar gestelde afspraak met [klant] . Bovendien kon van IE-ST niet gevergd worden om het aanbod van Big Machinery te accepteren. Acceptatie van dat voorstel zou immers inhouden dat IE-ST de bulldozer op eigen kosten zou moeten terughalen uit Oekraïne. Los daarvan, had IE-ST dat aanbod van Big Machinery ook niet mogen accepteren zonder daarover overleg met [klant] te voeren. Nu [klant] de bulldozer kennelijk wenst te behouden was dit geen begaanbare weg voor IE-ST.
2.51.
In haar conclusie van antwoord heeft Big Machinery aangevoerd dat aansprakelijkheid voor indirecte schade uitdrukkelijk is uitgesloten in artikel 10 van haar algemene voorwaarden. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat zij dit beroep in haar tussenvonnis van 6 juli 2022 in rechtsoverweging 4.5.2. heeft verworpen.
2.52.
Big Machinery heeft in haar conclusie van antwoord tevens aangevoerd dat -gelet op het bepaalde in artikel 10 van haar algemene voorwaarden- de aansprakelijkheid van Big Machinery is beperkt tot het bedrag dat haar aansprakelijkheidsverzekeraar vergoedt en dat dit bedrag nihil is. De rechtbank heeft dit verweer niet beoordeeld in een van haar tussenvonnissen en zal dit nu alsnog doen.
2.53. Big Machinery heeft geen kopie van de door haar gesloten aansprakelijkheidsverzekering met de daarbij behorende voorwaarden in het geding gebracht. Evenmin heeft Big Machinery een schriftelijke verklaring van haar aansprakelijkheidsverzekeraar overgelegd waaruit blijkt deze de hier aan de orde zijnde schade niet aan haar vergoedt. Een en ander had wel van Big Machinery mogen worden verwacht, mede gelet op de verstrekkende gevolgen die zij aan haar verweer verbindt. Bij deze stand van zaken is het voor de rechtbank en IE-ST niet mogelijk om dit onderdeel van het verweer van Big Machinery te beoordelen. Dit verweer wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen.
2.54.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen zal Big Machinery een bedrag van
€ 25.000,-- moeten terugbetalen aan IE-ST.
2.55.
IE-ST heeft bij de doorverkoop van de Bulldozer aan [klant] € 20.000,-- winst gemaakt. Die winstmarge is IE-ST niet kwijtgeraakt nu uit haar eigen stellingen kan worden afgeleid dat de koopovereenkomst met [klant] niet zal worden ontbonden en zij de koopsom dus niet aan [klant] behoeft terug te betalen. Doordat IE-ST het op grond van dit vonnis door Big Machinery aan haar te betalen bedrag van € 25.000,-- overeenkomstig de door IE-ST gestelde afspraak aan [klant] zal betalen, gaat IE-ST er in zoverre netto niet op achteruit.
Het tot betaling van het bedrag van € 20.000,-- strekkende onderdeel van de vordering wordt dus afgewezen.
Conclusie
Big Machinery zal worden veroordeeld om aan IE-ST te betalen een bedrag van € 25.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2019.
IE-ST heeft bij haar gewijzigde eis weliswaar aanspraak gemaakt op wettelijke rente met ingang van de datum van de koop (29 oktober 2018), maar daarvoor bestaat geen wettelijke grondslag, zodat ter zake afwijzing dient te volgen.
Proceskosten
2.56.
Big Machinery is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen.
De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
2.57.
Nu de geldvordering van IE-ST maar gedeeltelijk wordt toegewezen, past de rechtbank bij de begroting van het salaris van de advocaat het liquidatietarief toe dat van toepassing is op het toegewezen bedrag.
2.58.
De kosten van het deskundigenbericht komen voor rekening van Big Machinery. Nu IE-ST de helft van het voorschot van de deskundige, te weten een bedrag van € 816,75, heeft betaald, dient Big Machinery dit bedrag aan IE-ST te vergoeden.
2.59.
IE-ST heeft op 27 juli 2021 ten laste van Big Machinery conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Rabobank. De eis in de hoofdzaak is op 9 augustus 2021 ingesteld. Nu de eis in de hoofdzaak na het beslag is ingesteld was IE-ST op grond van het bepaalde in artikel 721 Rv op straffe van nietigheid van het beslag verplicht om het afschrift van de dagvaarding aan de Rabobank te betekenen. IE-ST heeft geen exploot van betekening van de dagvaarding aan de Rabobank overgelegd. Het onder de Rabobank gelegde conservatoir derdenbeslag is dan ook nietig. Dit betekent dat de beslagkosten worden afgewezen.
2.60.
De proceskosten van IE-ST worden op grond van het vorenstaande vastgesteld op:
- dagvaarding € 125,09
- griffierecht € 3.533,00
-kosten deskundigenbericht € 816,75
-salaris advocaat € 3.144,00 (4 punten x tarief III, € 786,00 per punt)
-nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals
vermeld in de beslissing)
Totaal € 7.796,84

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Big Machinery om aan IE-ST te betalen een bedrag van € 25.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 9 juli 2019 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Big Machinery in de proceskosten van IE-ST voor het vastgestelde bedrag van € 7.796,84 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Big Machinery niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken
op 5 juni 2024.