ECLI:NL:RBGEL:2024:3466

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
C/05/434463 / ZJ RK 24-229
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland op 25 april 2024 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De kinderrechter oordeelt dat terugplaatsing bij de moeder momenteel niet verantwoord is, gezien de onveilige en onhygiënische situatie in haar woning. De kinderen zijn eerder onder toezicht gesteld en hebben tijdelijk bij de vader gewoond, maar ook daar zijn zorgen gerezen over de stabiliteit en betrouwbaarheid van de vader. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin verleend voor de duur van de lopende ondertoezichtstelling, tot 27 september 2024. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen, waarbij de emotionele instabiliteit van de moeder en de problematische situatie bij de vader zijn meegewogen. De kinderrechter benadrukt het belang van hulpverlening voor de moeder en de noodzaak voor haar om aan zichzelf te werken om een veilige omgeving voor de kinderen te kunnen bieden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/434463 / ZJ RK 24-229
Datum uitspraak: 25 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland Noord, gevestigd te Apeldoorn,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. S. ter Linden te Apeldoorn,
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.C.W. Plaat te Ede.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 11 april 2024;
- het bericht van mr. Plaat met bijlagen, ontvangen op 16 april 2024.
1.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 september 2023 [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 27 september 2024.
1.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 april 2024 een machtiging verleend [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 8 mei 2024.
1.4.
Bij beschikking van 10 april 2024 heeft de kinderrechter met spoed de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 8 mei 2024. De beslissing op het andere deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 18 april 2024. Dat betreft het verzoek van de GI een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een pleeggezin voor de duur van zes maanden (de kinderrechter begrijpt: voor de duur van de lopende periode van de ondertoezichtstelling), met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
1.5.
Op 18 april 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader (telefonisch), bijgestaan door mr. Plaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. Ter Linden;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.

2.De nadere standpunten

2.1.
De GI heeft in haar verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het op dit moment naar omstandigheden goed gaat met de kinderen in het pleeggezin. Zij kunnen zich makkelijk aanpassen, wat ook direct een zorg is. Het contact tussen de ouders is schadelijk voor de kinderen; zij kunnen elkaar niet zien, zijn agressief naar elkaar, schreeuwen en schelden. Dit gebeurt ook in bijzijn van de kinderen. Het lukt de moeder niet altijd om de strijd tussen haar en de vader los te zien van de behoeften van de kinderen. Ook zijn er zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. Er is haar daarom met klem aangeraden om een afspraak te maken met de huisarts om opties voor hulpverlening voor de moeder zelf te bespreken, zoals psychische hulpverlening. Voor een eventuele terugplaatsing van de kinderen is het van belang dat de moeder aantoont dat zij aan zichzelf werkt. Indien dit lukt, bestaat er een mogelijkheid dat er een nieuwe ingang is bij Riwis (waar een eerdere intake was misgegaan). De zorgen over de woonsituatie bij de moeder zijn op dit moment nog zeker niet weggenomen. Ten aanzien van de vader heeft de GI aangegeven dat hij ten tijde van het verblijf van de kinderen bij hem vaker heeft laten zien dat hij de situatie onder druk kan zetten op de momenten dat het niet loopt zoals de vader wil. Op deze momenten doet hij bijvoorbeeld uitspraken dat de kinderen bij de moeder mogen wonen en ze niet terug hoeven te keren naar hem. Tot de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bleef het bij uitspraken. Op 10 april 2024 heeft de vader deze uitspraken echter waargemaakt: na een omgangsmoment met de moeder heeft de vader het de GI feitelijk onmogelijk gemaakt de kinderen bij hem terug te brengen door met opzet niet thuis te zijn. Hiermee is gebleken dat de kinderen bij de vader tijdens een moeilijke situatie niet centraal staan. De mogelijkheden voor de GI zijn uitgeput en zij handhaaft daarom haar verzoek.
2.2.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat er een aanloop is geweest tot de situatie van 10 april en dat de frustraties bij de vader over de handelswijze van de GI de afgelopen weken zijn opgelopen. De vader heeft veel meebewogen met de verzoeken van de GI, waarin er voor zijn gevoel vooral werd gehandeld in het belang van de moeder. Na overleg met zijn advocaat heeft de vader daarom een ‘statement’ gemaakt. Het klopt dat dit statement ertoe leidde dat de vader niet thuis was op het moment dat de kinderen werden thuisgebracht. Hiermee is gepoogd om contact te krijgen met de GI, zodat gemaakte afspraken werden nagekomen. Dit heeft helaas anders uitgepakt. De vader staat er nog steeds voor open om de kinderen te verzorgen. In de weken dat de kinderen bij hem verbleven heeft hij ook aangetoond dat hij betrouwbaar is, aldus de vader. Hij ziet daarom graag dat het verzoek van de GI wordt gewijzigd in een netwerkplaatsing van de kinderen bij de vader thuis.
2.3.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij niet achter de machtiging tot uithuisplaatsing staat. Zij heeft recentelijk via de WMO hulpverlening van Nisa Curae aangewezen gekregen. Dit is in plaats van Helderzorg. De moeder vindt dat de kinderen weer terug moeten komen bij haar. Volgens haar worden veel dingen vanuit de GI verdraaid, waardoor de situatie bij de moeder thuis ernstiger wordt voorgedaan dan dat deze is. Ook voelt zij zich door de GI in een hoek gedreven, waardoor zij op momenten boos reageert. Volgens de moeder zijn de kinderen bij haar op een plek waar zij het goed hebben en waar er een moeder is die er voor ze wil zijn. De moeder wil niet dat de kinderen teruggaan naar de vader, omdat het onzeker is hoe de vader reageert indien een soortgelijke situatie zoals op 10 april 2024 zich voordoet. De moeder wil graag de nieuwe hulpverlening aanvaarden en een beter plan van aanpak maken voor de komende tijd. Hier moeten afspraken over de omgang in worden opgenomen, waar eenieder zich dan aan moet houden. Indien er toch een uithuisplaatsing wordt uitgesproken, dan verzoekt de moeder subsidiair deze termijn te verkorten voor drie maanden. In deze maanden moet er hard worden gewerkt aan terugplaatsing bij de moeder. Zij is bereid opnieuw in gesprek te gaan met Riwis en daar met de kinderen te wonen onder begeleiding.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] nog steeds noodzakelijk is (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
3.2.
Het is voor de kinderen momenteel onverantwoord om bij één van beide ouders thuis te wonen. De situatie bij de moeder thuis is aanleiding geweest om de kinderen voorlopig bij de vader te laten verblijven. Bij de moeder thuis was het onvoldoende veilig en onvoldoende hygiënisch voor de kinderen om te wonen. Ook na de uitleg van de moeder heeft de kinderrechter geen reden te twijfelen aan de constateringen van de GI daarover. De moeder is emotioneel instabiel en is continu in strijd met de GI. Ze maakt ruzie met de hulpverlening, schreeuwt waar de kinderen bij zijn en tegen de kinderen. De mogelijkheid voor de moeder en de kinderen voor begeleid wonen bij Riwis is gestokt wegens het gedrag van de moeder tijdens de intake, waarna de kinderen bij de vader zijn gaan wonen. Vervolgens is bij de vader gebleken dat hij onvoldoende betrouwbaar is op kritieke momenten, wat ertoe heeft geleid dat hij letterlijk niet thuis heeft gegeven op het moment dat de kinderen naar huis werden gebracht. Deze eenzijdige actie kan best uit frustratie of onmacht zijn gedaan, maar het geeft geen pas om de kinderen daarbij in te zetten. De GI heeft in de plotseling ontstane crisissituatie alle zeilen moeten bijzetten om de kinderen die avond te herbergen, na verlening van een spoedmachtiging door de piketrechter. Ook heeft GI in de avonduren via het ziekenhuis met spoed medicatie moeten regelen voor [de minderjarige 2] . Dit op de spits drijven door de vader om iets gedaan te krijgen past voorts in een patroon. Kortom is momenteel bij gebreke van een veilige, voorspelbare woonplek bij de ouders voortzetting van het verblijf van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in het pleeggezin noodzakelijk. De kinderen doen het op dit moment relatief goed bij het pleeggezin en hier kunnen zij de komende tijd blijven.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat een netwerkplaatsing bij de vader, zoals door de vader op zitting is geopperd, evenmin aan de orde kan zijn.
3.4.
De kinderrechter onderstreept het belang dat de moeder een start moet maken met een traject om aan zichzelf te werken. Als zij aantoont dat dit proces in werking is gezet, zou dat de kans kunnen vergroten dat Riwis weer open staat voor een intake.
3.5.
De kinderrechter zal het verzoek van de GI daarom toewijzen. Mede vanwege de wachttijden bij de hulpverlening en de tijd die nodig is om een voortgang te kunnen maken, acht de kinderrechter de verzochte termijn van de machtiging, te weten: voor de duur van de lopende periode van de ondertoezichtstelling, noodzakelijk. De kinderrechter zal deze dus niet verkorten, zoals door de moeder subsidiair is bepleit.
3.6.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 27 september 2024.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van vandaag tot 27 september 2024;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024 door mr. G. Hilberink, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T.A. Rutgers als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.