In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door de vader van een minderjarige. De vader heeft verzocht om een omgangsregeling met zijn zoon, die hij voor het laatst heeft gezien toen deze 1,5 jaar oud was. De minderjarige is inmiddels bijna 3 jaar oud. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd waarom het noodzakelijk is om de omgang met spoed te hervatten, en dat er geen duidelijke argumenten zijn gepresenteerd die aantonen dat het hervatten van het contact in het belang van de minderjarige is. De rechtbank benadrukt dat er een zorgvuldige afweging gemaakt moet worden over de mogelijkheden van contactherstel, wat in een spoedprocedure onvoldoende ruimte heeft. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen en hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn provisionele verzoek. De mondelinge behandeling voor de bodemprocedure is gepland, en partijen zullen hiervoor nog een uitnodiging ontvangen.