Uitspraak
1.De inhoud van de vordering
2.De procedure
3.De beoordeling van de vordering
4.De beslissing
wijst afde vordering van de officier van justitie ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de drugshandel. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het vervoeren en voorhanden hebben van 30 kilo cocaïne, evenals het invoeren van 150 kilo cocaïne. De cocaïne werd aangetroffen in een vuilniszak op de achterbank van de auto en in een verborgen ruimte. De rechtbank heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4,5 jaar opgelegd aan de verdachte.
De officier van justitie heeft een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte vast te stellen, geschat op € 84.644,00. De vordering was gebaseerd op een transactie waarbij 12 blokken cocaïne zijn verkocht voor een bedrag van € 200.000,00. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte geen voordeel heeft genoten en dat de vordering moet worden afgewezen of gematigd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had genoten uit de bewezenverklaarde feiten of uit andere strafbare feiten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de verdachte enige verdiensten mocht houden of een vergoeding had ontvangen voor zijn rol in de drugshandel. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.