ECLI:NL:RBGEL:2024:3367

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
328299
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag onder invloed van middelen met culpo in causa

Op 31 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 december 2022 in Nijmegen zijn vriendin met een mes in de nek heeft gestoken. De verdachte, die onder invloed van alcohol en drugs verkeerde, werd beschuldigd van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, ondanks zijn beroep op een acute paranoïde psychotische toestand. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit bewezen, waarbij de kans op dodelijk letsel aanzienlijk was door de verwondingen aan de halsregio van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 450 dagen, waarvan 433 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen van € 3.074,68 aan materiële schade en € 11.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich in een psychotische toestand bevond, maar dat dit niet volledig uitsloot dat hij verantwoordelijk was voor zijn daden, aangezien hij zelf de middelen had ingenomen die tot deze toestand leidden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/328299-22
Datum uitspraak : 31 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 in Arnhem, wonende aan [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .
raadsvrouw: mr. P.M. Breukink, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 december 2022 te Nijmegen, althans in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de nek van die [slachtoffer]
heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 december 2022 te Nijmegen, althans in Nederland
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de nek (kort langs de halsslagader) en/of een steekwond in de (boven)arm, heeft toegebracht door
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de nek van die
[slachtoffer] te steken en/of
- ( vervolgens) met voornoemd mes/voorwerp in de (boven)arm van die
[slachtoffer] te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 december 2022 te Nijmegen, althans in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de nek van die
[slachtoffer] heeft gestoken en/of
- ( vervolgens) met voornoemd mes/voorwerp in de (boven)arm van die
[slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 15 december 2022 heeft verdachte zijn vriendin [slachtoffer] in haar woning in Nijmegen met een mes in de nek gestoken. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat in het dossier te weinig informatie zit over het letsel en de wijze van steken om vast te stellen dat er sprake is geweest van poging tot doodslag, en te weinig over het letsel voor de vaststelling dat dit zwaar letsel betreft.
Daarnaast is er geen sprake van opzet, nu bij verdachte sprake was van een acute paranoïde psychotische toestand. De raadsvrouw verwijst daarbij naar de pro justitia rapportage die over verdachte is opgesteld.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van het letsel
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat [slachtoffer] een open wond rechts in de nek heeft opgelopen van 4 tot 5 centimeter, een open wond aan de linker bovenarm van 3 centimeter en 2 kleine open wonden op de handen.
De verwonding aan de nek is zo ernstig dat er zenuwletsel is ontstaan, dat [slachtoffer] daaraan geopereerd moest worden. [3] De verbalisanten die na de melding van [slachtoffer] ter plaatse kwamen troffen bloed aan op de bank, op de kussens en op een grote prop keukenpapier, en een enorme plas bloed met een diameter van ongeveer 40 centimeter op de grond. [4]
Uit de verwondingen bij [slachtoffer] blijkt dat verdachte meerdere malen op haar heeft ingestoken. De halsregio is een uiterst kwetsbaar gedeelte van het lichaam, mede door de aanwezigheid van de halsslagaders. De kans op dodelijk letsel wanneer met een mes in de halsregio wordt gestoken is daardoor naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. [slachtoffer] had door het handelen van verdachte het leven kunnen laten. Door haar op die manier te steken heeft verdachte die kans bewust aanvaard.
Opzet
Voor een geval als het onderhavige waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, moet worden vooropgesteld dat een dergelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. De vaststelling dat de verdachte de vrijheid niet had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, betekent nog niet dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat de verdachte gedurende de psychose ontoerekeningsvatbaar was, sluit evenmin uit dat sprake is geweest van opzettelijk handelen.
De verbalisanten die na de melding ter plaatse gingen, vonden in de keuken in de wasbak een mes van het merk Ikea. Op het aanrecht stond een messenblok met messen van hetzelfde merk, waarvan een mes ontbrak. [5] De rechtbank gaat ervan uit dat dat het mes is waarmee verdachte heeft gestoken. Mede gelet op de verklaring die het slachtoffer tegenover de politie heeft afgelegd is het feit als volgt verlopen: op een gegeven moment meende verdachte een persoon te zien die zijn vriendin wat wilde aandoen. Verdachte is hierop naar de keuken gelopen, heeft daar een mes uit het messenblok gepakt, is terug naar de kamer gelopen en heeft [slachtoffer] met het mes in de nek gestoken. Zij vroeg verdachte waarom hij dit deed, waarop verdachte zei dat drie mannen haar iets wilden aandoen. Zij probeerde het mes af te weren waarbij zij verwondingen aan haar hand opliep. [slachtoffer] vroeg verdachte continu waarom hij dit deed en wat er aan de hand was. Kort daarop stak verdachte haar in de arm. [6] Gelet op de wijze van handelen van verdachte kan niet worden gezegd dat zich het hoogst uitzonderlijke geval voordoet dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Dat verdachte kennelijk dacht dat er iemand anders achter het slachtoffer stond, doet daar niet aan af.
De rechtbank acht dan ook het primair ten laste gelegde feit, de poging doodslag, bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 15 december 2022 te Nijmegen,
althans in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerpin de nek van die [slachtoffer]
heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte in geval van bewezenverklaring moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte ten tijde van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Over verdachte is een psychologische rapportage opgemaakt, waarin het volgende wordt geconcludeerd:
“Op basis van het opgestelde delictscenario is het beeld ontstaan dat onderzochte ten tijde van
het ten laste gelegde verkeerde in een acuut paranoïd psychotisch toestandsbeeld, geluxeerd
door de inname van drugs in combinatie met alcoholgebruik. Onderzochte was dusdanig overtuigd van zijn psychotische beleving dat hij handelde in een impuls zonder de mogelijkheid te hebben om te overwegen of hij anders zou kunnen handelen. Vanuit gedragsdeskundige optiek had onderzochte hiermee ten tijde van het ten laste gelegde geen gedragsalternatieven
voor handen. Onderzochtes handelen werd volledig ingegeven door een paranoïde beleving
van de werkelijkheid.
Als het gaat om de vraag in welke mate het ten laste gelegde aan onderzochte toegerekend
moet worden weegt mee dat het psychotische toestandsbeeld lijkt te zijn veroorzaakt door inname van drugs. Onderzochte nam het middel op eigen initiatief in. Bij hem was op het moment van inname geen sprake van een verstandelijke beperking, noch van een psychische
stoornis of van ernstige verslaving waardoor zijn beoordelingsvermogen en wilsvrijheid werden ingeperkt. Van een zekere naïviteit kan wel gesproken worden. Onderzochte wist in algemene zin wel dat drugsgebruik tot negatieve gevolgen en ontregeling kan leiden. Maar hij verdiepte zich niet in de risico’s op bijwerkingen vanuit de gedachte dat het hem vast niet zou overkomen. Hoewel het onderzochte niet volledig bekend was dat gebruik van miauw kan leiden tot angst, verwardheid en paranoia en daarmee tot risico’s voor de veiligheid, had hij wel de capaciteiten en vaardigheden om dit te kunnen weten. Hij wist waar hij informatie over bijwerkingen van miauw kon vinden, hij was in staat die informatie te vergaren. Concluderend:
alhoewel onderzochte ten tijde van het ten laste gelegde als gevolg van een psychotische toe-
stand niet in vrije wil heeft kunnen handelen, is het terechtkomen in de psychotische toestand
het gevolg geweest van een vrije inname van middelen. Er is bij onderzochte geen sprake van
onderliggende pathologie waardoor hij geen of minder verantwoordelijkheid kon nemen voor
het drugsgebruik of waardoor hij eventuele consequenties/onveiligheid van gebruik niet had
kunnen overzien. Het voorgaande overziend komt rapporteur tot de conclusie dat er geen ge-
dragskundige argumenten te noemen zijn om het advies te geven het ten laste gelegde geheel
niet of verminderd aan onderzochte toe te rekenen. Aan de rechtbank wordt in overweging
gegeven om het ten laste aan onderzochte toe te rekenen.”
Verdachte heeft verklaard dat hij op de bewuste dag naar de supermarkt is gegaan en daar zes blikken Herfstbok heeft gekocht. Die zes blikken bier heeft hij vervolgens achter elkaar voor dezelfde supermarkt opgedronken. Vervolgens heeft hij een gram Miauw (4-MMC) gehaald bij een dealer en meteen opgesnoven. Daarna is hij naar het huis van zijn vriendin gegaan waar hij nog eens één à twee glazen Bacardi heeft gedronken. Het mag als algemeen bekend worden verondersteld dat het gebruik van alcohol, zeker in dergelijk grote hoeveelheden, tot ontremming kan leiden. Tegelijk met dit alcoholgebruik heeft verdachte een harddrug gebruikt waarvan hij wist dat deze in Nederland verboden is, vanwege de voor de volksgezondheid aanwezige risico’s. Het is een feit van algemene bekendheid dat negatieve effecten van het gebruik van 4-MMC onder meer wantrouwende gedachten en hallucinaties kunnen zijn. Daarnaast is het algemeen bekend dat gecombineerd gebruik van alcohol en harddrugs risico’s met zich brengt, ook ten aanzien van derden. Dat uit dit polygebruik van middelen wanen voort konden komen zoals ten tijde van het feit, had verdachte dus kunnen voorzien. Desondanks heeft verdachte vrijwillig deze combinatie in een grote hoeveelheid gebruikt. Uit de psychologische rapportage blijkt immers dat verdachte geen stoornis heeft die van invloed was op het gebruik van middelen.
De rechtbank neemt dan ook de conclusies van de psycholoog over.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel of zelfs gedeeltelijk uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen waarvan 433 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar met aftrek van voorarrest, en met als bijzondere voorwaarde een locatieverbod. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf. Subsidiair heeft de raadsvrouw voor een deels voorwaardelijke taakstraf gepleit. Mocht de rechtbank een gevangenisstraf overwegen, dan verzoekt de raadsvrouw om die straf het voorarrest niet te laten overstijgen.
De raadsvrouw heeft verder verzocht geen locatieverbod op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft, nadat hij eerst in korte tijd een combinatie van harddrugs en (veel) alcohol heeft gebruikt, zijn vriendin meerdere malen met een mes gestoken. Verdachte verkeerde in de waan dat hij haar moest beschermen tegen een (niet-bestaande) aanvaller.
Dit is een ernstig feit. Verdachte stak meermaals op het slachtoffer in, waarbij het mes ook in de nek van het slachtoffer terecht kwam. Het is slechts aan het toeval te wijten dat zij hierbij niet werd doodgestoken. Het slachtoffer ervaart na twee jaar nog de gevolgen van deze daad, zowel lichamelijk als geestelijk, zoals ook blijkt uit haar slachtofferverklaring.
Naar het oordeel van de rechtbank is een schuldigverklaring zonder straf, gelet op de ernst van het feit, dan ook niet aan de orde. Dat verdachte zou hebben gehandeld vanuit een waan doet daar niet aan af, nu verdachte zich zelf in die toestand heeft gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de eis van de officier van justitie een juiste zodat zij een straf zal opleggen gelijk aan die eis.
De rechtbank legt verder als bijzondere voorwaarde een locatieverbod op, maar zal de duur hiervan beperken tot een jaar. De rechtbank acht een locatieverbod nodig, nu verdachte na het feit daar al een keer, tegen de zin van het slachtoffer, is geweest.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 3.074,68 aan materiële schade en € 12.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Van dit bedrag kan € 1.000,00 worden afgetrokken die verdachte inmiddels aan de benadeelde partij heeft vergoed.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot het bedrag van de oorspronkelijke vordering van 29 maart 2023, zoals ingediend voor de eerste terechtzitting van 31 maart 2023, zijnde € 2.510,34 aan materiële schade en € 7.500,00 aan smartengeld. Verdachte heeft zich bereid verklaard dat bedrag te betalen. Voor het overige deel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, omdat dit gedeelte onvoldoende is onderbouwd met nadere medische informatie.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De schadeposten, zowel wat betreft de materiële schade als het smartengeld, zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
Verdachte is vanaf 15 september 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen. De rechtbank zal de hoogte van de gijzeling bij niet voldoen, beperken tot 30 dagen.
De rechtbank zal het reeds door verdachte vergoede bedrag van € 1.000,00 in mindering brengen op het toe te wijzen smartengeld.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 433 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd niet zal bevinden aan [adres 2] in Nijmegen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.074,68 aan materiële schade en € 11.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 14.074,68 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.S. Duinkerke (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en
mr. A. Bril, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 mei 2024.
mrs. Van der Mei en Bril zijn buiten staat die vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022582495, gesloten op 17 februari 2023en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-vebaal van bevindingen, p. 67; verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 mei 2024.
3.Geneeskundige verklaring, p. 45.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 9.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 9.
6.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 67.