ECLI:NL:RBGEL:2024:3320

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
05-094427-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkrachtingszaak door gebrek aan bewijs en instabiele relatie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 mei 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat de verklaringen van zowel de verdachte als de aangeefster overeenkwamen wat betreft de seksuele handelingen, maar verschilden over de instemming van de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte de aangeefster had gedwongen tot de seksuele handelingen, zoals vereist onder artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de aangifte van de aangeefster niet als betrouwbaar bewijs kon worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat zedenzaken vaak moeilijk te bewijzen zijn, vooral wanneer het gaat om de tegenstrijdige verklaringen van de betrokken partijen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, gezien zijn verstandelijke beperking en de instabiele relatie met de aangeefster, niet in voldoende mate had begrepen dat de aangeefster geen seks met hem wilde.

Daarnaast werd de benadeelde partij, de aangeefster, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kwam. De uitspraak benadrukt de noodzaak van overtuigend bewijs in zedenzaken en de bescherming van de rechten van de verdachte in geval van twijfel.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/094427-22
Datum uitspraak : 27 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. M. Burgers, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2022 te Renkum door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn penis in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn tong tussen en/of over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] , waarbij dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden er in heeft/hebben bestaan dat verdachte
- in de nachtelijke uren en/of terwijl die [slachtoffer] in bed lag, ongevraagd en/of zonder toestemming de woning van die [slachtoffer] heeft betreden en/of
- ongevraagd en/of zonder toestemming bij die [slachtoffer] in bed is gaan liggen en/of
- de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] uit heeft getrokken en/of
- de keel van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of in de richting van zijn penis heeft geduwd en/of
- (hierbij) misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht ten opzichte van die [slachtoffer] en/of
- (hierbij) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of
- (hierdoor) een bedreigende situatie heeft gecreëerd voor die [slachtoffer] , waarin die [slachtoffer] zich niet aan bovengenoemde seksuele handelingen kon of durfde te onttrekken;
( art 242 Wetboek van Strafrecht ).

2.De standpunten

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Aangeefster heeft gedetailleerd verklaard en haar aangifte wordt door objectieve bewijsmiddelen ondersteund. Verdachte kende aangeefster goed en heeft moeten merken dat aangeefster geen seks met hem wilde. Verdachte is echter gewoon doorgegaan.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden; de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan; oplegging van de gedragbeïnvloedende en vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat er vrijspraak dient te volgen omdat de aangifte niet bestempeld kan worden als een betrouwbaar bewijsmiddel en er geen bewijs is voor het tenlastegelegde. Subsidiair is aangevoerd dat er vrijspraak dient te volgen vanwege gebrek aan steunbewijs voor de aangifte. Bovendien is aangevoerd dat het door verdachte geschetste scenario evengoed past bij de bewijsmiddelen. Meer subsidiair is aangevoerd dat er vrijspraak dient te volgen vanwege gebrek aan overtuigend bewijs.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken bewijstechnisch lastige zaken kunnen zijn. Bij beoordeling van het bewijs doet zich vaak de situatie voor dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde gedragingen. Als de verdachte ontkent, is het het woord van de één tegen dat van de ander.
De rechtbank stelt vast dat door verdachte niet wordt ontkend dat er tussen hem en aangeefster op 14 april 2022 seksuele handelingen hebben plaatsgevonden die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Verdachte betwist echter dat sprake zou zijn geweest van dwang, hetgeen, aldus het bepaalde in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, kan bestaan uit geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid. Van dwingen is sprake wanneer men toelaat wat men zonder dwang niet zou hebben toegelaten. Van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht kan slechts sprake zijn indien de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Bovendien moet dit blijken uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Uit het voorlichtingsrapport dat de reclassering op 25 januari 2023 over verdachte heeft opgemaakt blijkt dat in het verleden bij verdachte een verstandelijke beperking ("IQ tussen de 70 en 85 met een beperkt sociaal aanpassingsvermogen") is vastgesteld. Verder werd destijds gesproken over een beperkt vermogen om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag, een beperkt inlevingsvermogen, de neiging te externaliseren en dat verdachte een beperkt reëel beeld had van de wereld om zich heen en zijn eigen handelen daarin. Gedurende het onderzoek ten behoeve van het adviesrapport in deze strafzaak waren enkele van de genoemde punten nog steeds te herkennen bij verdachte. De reclassering stuitte bij doorvragen over verdachtes gedachten- en gevoelswereld al snel op verdachtes beperkte vermogen om deze te herkennen en/of te verwoorden.
Uit het dossier blijkt dat aangeefster en verdachte al lange tijd een instabiele relatie met elkaar hadden. De instabiliteit van de relatie lijkt voort te komen uit (psychische) problematiek die zowel bij verdachte als aangeefster aanwezig is. Ook hulpverlening die rond aangeefster en verdachte was opgezet kwam daardoor niet van de grond. Periodes waarin de relatie tussen hen goed ging werden afgewisseld met periodes waarin zij de relatie met elkaar verbraken. Het kwam voor dat aangeefster en verdachte - ondanks een contactverbod - toch contact met elkaar hadden en dat er dan ook wel eens sprake was van seksueel contact met elkaar.
De rechtbank hecht er aan duidelijk te maken dat zij niet twijfelt aan de betrouwbaarheid van aangifte van aangeefster. Daarvan uitgaande vraagt de rechtbank zich af of verdachte de door aangeefster afgegeven signalen, dat zij het seksuele contact niet wenste, als zodanig heeft begrepen of heeft moeten begrijpen. De rechtbank is van oordeel dat niet vaststaat dat verdachte vanwege de bij hem aanwezige problematiek en de instabiele en turbulente relatie tussen hem en aangeefster in voldoende mate heeft begrepen dat aangeefster op 14 april 2022 geen seks met hem wilde en dat de seksuele handelingen in strafrechtelijke zin onder dwang hebben plaatsgevonden. Verdachtes verklaring dat de seksuele handelingen vrijwillig plaatsvonden wordt bovendien onvoldoende weerlegd door de beschikbare bewijsmiddelen.
In een dergelijk geval kan de rechtbank niets anders dan terugvallen op een grondregel van ons strafrechtelijke systeem: in het geval van gerede twijfel dient die twijfel in het voordeel van verdachte uit te vallen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken.

4.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 6.930,-- aan materiële schade en € 5.000,-- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. A.A.M. Bögemann en mr. J.M. Hollebrandse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Hut, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 mei 2024.
De griffier is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.