ECLI:NL:RBGEL:2024:328

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
C/05/428527 / ZJ RK 23-1031
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen met focus op opgroeiperspectief en stabiliteit

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, is op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die alleen het ouderlijk gezag uitoefent, onvoldoende in staat is om de opvoeding van de kinderen te dragen. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met alcoholverslaving en emotionele problemen, wat heeft geleid tot meerdere uithuisplaatsingen van de kinderen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen verlengd met twaalf maanden, omdat de situatie van de moeder nog niet stabiel genoeg is om de kinderen terug te plaatsen. De rechtbank heeft daarbij het belang van de kinderen vooropgesteld, waarbij stabiliteit en een veilige opvoedomgeving cruciaal zijn. De moeder heeft wel stappen gezet in haar herstel, maar de rechtbank oordeelt dat de opvoedvaardigheden van de moeder niet aansluiten bij de behoeften van de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de huidige situatie te handhaven, gezien de risico's van terugplaatsing. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/428527 / ZJ RK 23-1031
Datum uitspraak: 11 januari 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering,
gevestigd te Zwolle, hierna te noemen de GI,
betreffende
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.J. Daniëls.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 24 november 2023, ingekomen bij de griffie op 27 november 2023;
- de brief met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 4 januari 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 9 januari 2023 zijn gehoord, gelijktijdig met de procedure over de schriftelijke aanwijzing (zaaknummer C/05/425797 ZJ RK 23-847):
- de moeder, bijgestaan door mr. S.J. Daniels;
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven samen in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 januari 2023 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 12 januari 2024. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen, voor het laatst verlengd tot 12 januari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, en een machtiging te verlenen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft ter onderbouwing het volgende aangevoerd. Het lukt de moeder nog niet om op een stabiele manier de opvoeding te kunnen dragen: de moeder is sinds eind mei 2023 bezig met haar nazorgtraject bij Tactus, verblijft sinds juli 2023 intern bij GGnet en neemt geen deel aan de huidige contactregeling. Zij lijkt haar prioriteiten niet altijd bij zichzelf of de kinderen te leggen, en neemt vanuit ongenoegen geen deel aan gesprekken omwille van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Daarnaast zijn er zorgen over het alcoholgebruik van moeder, ook na haar verblijf in Zuid -Afrika, en over de politiecontacten gedurende de periode van de ondertoezichtstelling.
[minderjarige 1] heeft eerder anderhalf jaar in een pleeggezin gewoond, en ging vragen stellen over het wonen bij de moeder. Dat heeft ertoe geleid het perspectief van de kinderen te gaan bepalen. Er is gewerkt aan terugplaatsing, en er is gekeken wat de mogelijkheden zijn van de moeder. Er zou hoe dan ook ondersteuning nodig zijn bij de moeder. Dat blijkt uit het raadsonderzoek. Eind juni 2023 is de conclusie getrokken om niet meer te werken aan terugplaatsing.
De GI gaf tijdens de mondelinge behandeling aan niet te weten hoe het gesteld is met het alcoholgebruik van de moeder en of zij nog een terugval heeft gehad. Er is weinig contact met de moeder.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij met de kinderen opnieuw in een moeder-kindhuis wil wonen om uiteindelijk zelfstandig met de kinderen in haar woning te gaan wonen. De moeder gebruikt geen alcohol meer omdat zij medicatie inneemt die haar ziek maakt als zij alcohol gebruikt. Zij is onder controle bij Tactus, en laat twee keer per week urinecontroles doen die aantonen dat zij geen alcohol gebruikt. Ook heeft zij een wekelijks gesprek met de psychiater bij GGNet.
Haar advocaat heeft aangevuld dat zij sinds mei 2023 niet meer is teruggevallen in alcoholgebruik. Het is de vraag of er voldoende moeite is gedaan voor de moeder en de kinderen en ook of de timing van de observaties wel zo goed was. De moeder zat toen in een lastige periode van haar leven en zij heeft het gevoel geen eerlijke kans te hebben gehad. Bovendien heeft de GI haar niet goed uitgelegd wat de mogelijke gevolgen van de observaties en het perspectiefbesluit konden zijn. De moeder wist eigenlijk niet waar zij aan begon. De moeder heeft (mede daardoor) geen vertrouwen in de GI. Dat de contactmomenten niet zijn doorgegaan komt omdat de moeder niet goed kan overleggen met de GI en omdat de door haar aangedragen begeleiders van de contactmomenten niet werden goedgekeurd. De moeder erkent dat ze nu nog niet zelfstandig voor de kinderen kan zorgen, maar zij zit nu beter in haar vel. De moeder is het eens met de ondertoezichtstelling, maar wil een uithuisplaatsing voor maximaal zes maanden. Gedurende die zes maanden wil de moeder met de kinderen naar een moeder-kindhuis, om te laten zien dat zij weer voor de kinderen kan zorgen.

5.Advies van de Raad

5.1.
De Raad begrijpt dat het moment van inzetten van het perspectiefonderzoek onrechtvaardig voelt voor de moeder, maar de Raad vindt het niet onlogisch dat de GI er op het betreffende moment toe over is gegaan. Er is veel hulpverlening bij de moeder betrokken, in essentie al vanaf 2010. De problemen liggen niet alleen op het gebied van alcohol maar ook in het hanteren van stress. Het gaat om langdurige problemen die een risico vormen bij terugplaatsing van de kinderen. [minderjarige 1] heeft al meerdere woonsituaties meegemaakt. Om het risico van terugplaatsing (nog een keer) te nemen moet de situatie van de moeder langdurig stabiel zijn. Nu vindt de Raad de termijn dat de moeder stabiel is te kort, vanwege de recente terugval in mei 2023. Stabiliteit bij de moeder is hoe dan ook goed voor het contact, daardoor kan ruimte ontstaan voor contactherstel en opbouw.
De Raad vindt het jammer dat er nu geen contact is tussen de moeder en de kinderen. Daarin had de moeder kunnen laten zien dat zij er anders mee omgaat. De moeder is boos richting de pleegouders en de GI, zij heeft weinig vertrouwen in de samenwerking. Daar gaat haar energie naar toe in plaats van naar een opbouw van het contact met de kinderen. Het risico van het inzetten van een moeder-kindhuis terwijl het nu goed gaat in het pleeggezin, vindt de Raad te groot. De samenwerking moet verbeteren, mogelijk met inzet van mediation.
Als het perspectief niet bij de ouders ligt, dan is het aan de GI om het contact vorm te geven. Er moet in ieder geval een opbouw in het contact komen.

6.De beoordeling

6.1.
De rechtbank beslist dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een pleeggezin worden verlengd met twaalf maanden omdat voldaan is aan de wettelijke criteria (artikel 1:260, 1:255 en 1:265b van het Burgerlijk Wetboek). Hierna legt de rechtbank uit waarom zij tot dit besluit is gekomen.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat de moeder zichtbaar veel van de kinderen houdt en dat zij haar best doet om haar persoonlijke situatie te verbeteren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder gesteld dat zij al sinds mei 2023 geen alcohol meer gebruikt en zij medicatie neemt waarmee zij dat kan volhouden. Twee keer per week ondergaat de moeder urinecontroles en die zijn negatief. Ook komt uit de stukken naar voren dat de moeder en de kinderen genieten van het contact onderling als er geen stress is. Contactherstel tussen de moeder en de kinderen vindt de rechtbank daarom belangrijk.
6.3.
Ondanks dat uit deze persoonlijke omstandigheden blijkt dat de moeder op de goede weg is en veel stappen gezet heeft, is het tegelijkertijd voor de rechtbank duidelijk dat het opgroeiperspectief van de kinderen niet bij de moeder is.
De rechtbank concludeert in de eerste plaats dat de opvoedvaardigheden en leerbaarheid van de moeder niet aansluiten bij de bovengemiddelde opvoedbehoefte van de kinderen. De rechtbank vindt de draagkracht van de moeder onvoldoende om de opvoedlast van de kinderen te kunnen dragen.
Daarnaast is het in het belang van de kinderen dat zij rust en duidelijkheid krijgen over de plek waar zij opgroeien, omdat zij al meerdere opvoedplekken hebben gekend (twee moeder-kindhuizen, gezinshuis, pleeggezin).
a.
Opvoedvaardigheden en leerbaarheid
6.4.
Dat de kinderen beter elders kunnen opgroeien komt omdat er al langer zorgen zijn over de opvoedvaardigheden en de leerbaarheid van de moeder, zoals blijkt uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling. Onderliggende problemen die dit bemoeilijken zijn de alcoholverslaving van de moeder en de emotie-regulatieproblematiek.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat de moeder een langdurige alcoholverslaving heeft en dat zij problemen heeft met het reguleren van haar emoties. Weliswaar heeft zij haar verslaving sinds mei 2023 onder controle, maar gelet op het verleden blijkt daaruit nog onvoldoende dat zij langdurig in staat is tot geen alcoholgebruik. Daarnaast heeft de moeder moeite haar emoties te reguleren waardoor er ruzies en (gewelds)incidenten ontstaan met anderen in haar omgeving en waardoor er ook een groter risico bestaat op terugval in alcoholgebruik. Haar emotieregulatie is al jaren een probleem. De moeder heeft niet laten zien te (kunnen) werken aan haar emotieregulatie of daarin wezenlijke stappen of een effectieve behandeling te hebben ondergaan. Een wekelijks gesprek met de psychiater, zoals aangegeven tijdens de mondelinge behandeling, zonder dat de strekking of het doel duidelijk is, is daartoe onvoldoende.
Los daarvan vragen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bovengemiddelde opvoedingsvaardigheden die de moeder onvoldoende kan bieden, gelet op haar mogelijkheden. Met name [minderjarige 1] heeft buitengewoon veel structuur en nabijheid van haar opvoeders nodig, en vraagt van haar opvoeders om in staat te zijn haar emoties te benoemen en te erkennen. Verder heeft de moeder moeite haar aandacht op een goede manier te verdelen over beide kinderen en eventueel bijkomende (stress)situaties. Dit valt af te leiden uit het eindverslag Perspectiefadvies van Pactum.
De rechtbank begrijpt dat het onderzoek van Pactum naar de beleving van de moeder op een ongunstig moment is gestart, namelijk enkele dagen na het terugvalincident van mei 2023. De rechtbank vindt ook dat de GI in de uitleg over het onderzoek beter bij de moeder had kunnen aansluiten. Dat neemt niet weg dat Pactum verder deugdelijk onderzoek heeft gedaan. Het is de rechtbank niet gebleken dat de resultaten anders zouden zijn geweest indien het onderzoek op een later moment had plaatsgevonden of de moeder over het onderzoek anders of beter geïnformeerd was geweest. De rechtbank neemt de uitkomsten van het perspectiefonderzoek dan ook volledig in haar beoordeling mee.
Tot slot is het een gegeven dat de moeder de kinderen al lange tijd niet ziet. Dat is naar het oordeel van de rechtbank een keuze van de moeder. Op navraag tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder onvoldoende inzicht laten zien in wat het effect daarvan is op de kinderen. Zij heeft enkel verklaard waarom zij het niet eens is met de randvoorwaarden van het contact, namelijk geen overeenstemming over de vorm van begeleiding door slechte samenwerking met de GI en het pleeggezin. De GI heeft voldoende toegelicht dat er concrete contactmomenten waren voorgesteld, dat er geprobeerd is meerdere keren met de moeder in gesprek te gaan, dat de jeugdbeschermer zelf niet betrokken is bij de contactmomenten, en dat er nagedacht wordt over het inschakelen van een andere GI dan wel jeugdbeschermer.
De rechtbank ziet het ontbreken van contact tussen de moeder en de kinderen als een voorbeeld dat de moeder onvoldoende handelt vanuit het belang van de kinderen.
b.
Rust en stabiliteit voor de kinderen
6.5.
Gelet op het verleden is de rechtbank van oordeel dat de moeder voldoende kansen heeft gehad om te laten zien dat zij de opvoeding van de kinderen kan dragen maar dat dit haar onvoldoende gelukt is. Zo hebben de moeder en [minderjarige 1] van januari 2018 tot april 2019 in een moeder-kindhuis gewoond (Riwis) en vanwege een terugval in alcoholgebruik kon de moeder daar niet blijven. [minderjarige 1] heeft toen van april 2019 tot september 2019 in een pleeggezin gewoond, en de moeder is in behandeling opgenomen bij Tactus. Daarna is zij korte tijd dakloos geraakt en is zij naar Zuid-Afrika gegaan voor een afkicktraject. Bij terugkeer in september 2019 zijn de moeder en [minderjarige 1] opnieuw opgenomen geweest in een moeder-kindhuis ( [naam moeder-kindhuis] ). In april 2021 is moeder met [minderjarige 1] teruggekeerd naar huis met ambulante woonbegeleiding, begeleiding van Tactus en hulp voor psychische problematiek van GGNet. Vervolgens is in [maand] 2022 [minderjarige 2] geboren. Na de geboorte van [minderjarige 2] is de moeder in een postnatale depressie geraakt met terugval in alcoholgebruik. In november 2022 zijn beide kinderen naar aanleiding van een incident naar een crisisgezinshuis gegaan. In januari 2023 is de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen uitgesproken. De moeder is vervolgens op 24 januari 2023 opnieuw naar Zuid-Afrika gegaan voor een afkickprogramma. Zij is op 8 maart 2023 teruggekeerd. In april 2023 is GGNet met de ambulante woonbegeleiding gestopt omdat de situatie van de moeder te complex is. In mei 2023 vindt opnieuw een incident plaats waarbij de politie is ingeschakeld. Volgens de politie was de moeder onder invloed van alcohol. Later (8 juni 2023 en tijdens de mondelinge behandeling) ontkent de moeder ook niet dat zij in mei 2023 een incidentele terugval in alcoholgebruik heeft gehad.
Sinds juli 2023 verblijven de kinderen in een (perspectiefbiedend) pleeggezin en sinds die tijd is er geen contact meer geweest tussen de kinderen en de moeder.
6.6.
Uit dit alles blijkt dat er al lange tijd is gewerkt aan terugplaatsing bij de moeder en de moeder vele kansen heeft gehad. Een nieuwe plaatsing in een moeder-kindhuis betekent dat de kinderen opnieuw van opvoedomgeving moeten wisselen, nieuwe instabiliteit zullen ervaren en mogelijk nog verder beschadigd zullen raken. De rechtbank vindt dit inmiddels voor de kinderen een gepasseerd station. Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij in een stabiele opvoedomgeving opgroeien zoals het huidige perspectiefbiedende pleeggezin is.
De uitkomsten van het onderzoek van Pactum, in samenhang met hetgeen in het verleden is gebeurd, leiden tot de conclusie dat het niet meer in het belang van de kinderen is dat nog aan terugplaatsing wordt gewerkt.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] en
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] ,
tot 12 januari 2025;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voornoemd gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg tot 12 januari 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven op 11 januari 2024 door mr. G. Hilberink, kinderrechter en voorzitter, mr. M.G.J. Post en mr. A.A. Roodenburg, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Verschuren als griffier.
De schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 24 januari 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.