ECLI:NL:RBGEL:2024:3238

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
05.116939.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting wegens onvoldoende bewijs en wisselende verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 5 maart 2023 in Deest, waarbij de aangeefster, aangeduid als [slachtoffer], stelde dat de verdachte haar had gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een openbare terechtzitting, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van dertig maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen. De aangeefster had wisselende verklaringen afgelegd, wat de rechtbank aanleiding gaf om voorzichtig te zijn met het bewijs. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de aangeefster waren inconsistent en er was onvoldoende steunbewijs om haar verhaal te bevestigen. De rechtbank oordeelde dat de aangeefster niet in haar vordering tot schadevergoeding kon worden ontvangen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van verkrachting en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 28 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/116939-23
Datum uitspraak : 28 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. S.J.F. van Merm, advocaat in Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 maart 2023 te Deest, in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten
het brengen/duwen van zijn, verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
het brengen/duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of het betasten van de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of het(tong)zoenen van die [slachtoffer] , welk geweld en/of een andere feitelijkheid en/of
welke bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk,
zonder toestemming van die [slachtoffer] in haar bed is gaan liggen en/of is blijven liggen, nadat zij meerdere malen had gezegd dat hij, verdachte, uit dat bed moest gaan en/of
die [slachtoffer] bij de arm(en) heeft vastgepakt en/of
die [slachtoffer] met kracht op het bed heeft gegooid en/of getrokken en/of
die [slachtoffer] bij de keel heeft vastgepakt en/of de keel van de [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden en/of
die [slachtoffer] tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en/of
die [slachtoffer] heeft belet om weg te komen en/of
die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “Je bent van mij”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
de benen van die [slachtoffer] uit elkaar en/of omhoog heeft getrokken en/of geduwd en/of op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “Wat een lekker kutje heb jij, wat is hij lekker nat”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
misbruik/gebruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht over die [slachtoffer] en/of meerdere malen voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie en/of afhankelijkheidssituatie heeft doen ontstaan, waaraan zij zich niet kon of durfde te onttrekken.

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
De verdediging heeft bepleit dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden zodat vrijspraak dient te volgen.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van verkrachting. Op grond van haar verklaring en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, staat voor de rechtbank het volgende vast.
[slachtoffer] en verdachte zijn elkaar – nadat zij eerder via Snapchat met elkaar in contact waren gekomen – op 4 maart 2023 tegengekomen bij de Drie Gezusters in Nijmegen en daarna bij de McDonald’s in die stad. Vervolgens zijn zij in de nacht van 5 maart 2023 samen met [getuige] en [naam 2] , de halfbroer van verdachte, naar het huis van [slachtoffer] gereden. Eenmaal daar is verdachte op enig moment naar de slaapkamer van [slachtoffer] gegaan. Ook [slachtoffer] is naar haar slaapkamer gegaan. Daar hebben vervolgens seksuele handelingen plaatsgevonden, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] door verdachte met zijn penis en zijn vinger(s), het betasten van de vagina en (tong)zoenen. Verdachte en [slachtoffer] verklaren verschillend over of hierbij sprake is geweest van dwang.
[slachtoffer] heeft in haar aangifte - samengevat weergegeven - verklaard dat verdachte in haar bed lag op het moment dat zij boven kwam. Zij heeft gevraagd of hij uit haar bed wilde gaan. Zij stond bij de televisiekast. Hij kwam overeind en greep haar bij haar keel en gooide haar op bed. Verdachte zat op haar en bleef met zijn hand haar keel vasthouden. Hij kneep waardoor zij bijna geen lucht kreeg. Ze heeft verdachte geslagen en was van alles aan het doen met haar handen om hem van haar af te krijgen. Hij pakte met zijn andere hand haar handen toen zij begon te slaan. Hij ging van haar af en trok haar pyjamabroekje met twee handen tegelijk naar beneden. Ze riep dat hij van haar af moest gaan en moest stoppen. Vervolgens sloeg verdachte haar op haar hoofd. Hij trok haar benen uit elkaar en stopte zijn piemel in haar vagina, waarna hij heen en weer bewoog. [slachtoffer] bleef schreeuwen dat verdachte moest stoppen. Toen er niemand kwam, liet zij het maar gaan en stribbelde niet meer tegen. Verdachte bleef doorgaan en zei daarbij vieze dingen.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] had gezegd dat hij boven kon slapen als hij wilde en dat ze, nadat zij ook naar boven was gekomen, hebben gekust, dat hij [slachtoffer] heeft gevingerd en dat zij seks hebben gehad. Dit was volgens verdachte met wederzijdse instemming. Van enige dwang was geen sprake.
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich in het algemeen kenmerken door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerdelijke) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Ook in dit geval is er geen getuige die de seksuele handelingen heeft waargenomen. Dit maakt dat extra zorgvuldig naar de waardering van de afgelegde verklaringen moet worden gekeken, zeker als het, zoals in dit geval, een ontkennende verdachte betreft.
De verklaringen van [slachtoffer]
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verklaring van [slachtoffer]
betrouwbaar is. De rechtbank overweegt dat de verklaringen die zij heeft afgelegd tijdens het
informatief zedengesprek en bij het doen van aangifte op een aantal punten consistent en gedetailleerd zijn. Op een aantal andere, hierna te noemen, punten is dat echter niet het geval.
Zowel verdachte als [getuige] hebben verklaard dat [slachtoffer] en verdachte met elkaar gezoend hebben bij de Drie Gezusters. [slachtoffer] heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat zij honderd procent zeker weet dat dit niet is gebeurd. Even later, tijdens ditzelfde verhoor, geeft zij aan dit niet meer zeker te weten en dat zij natuurlijk ook wel had gedronken die avond. Verder heeft [slachtoffer] tijdens het informatief zedengesprek aan de politie verteld dat zij een astma-aanval kreeg en begon te hyperventileren op het moment dat verdachte haar bij haar keel pakte. In haar aangifte verklaart zij echter niet meer over een astma-aanval. Ook vertelde [slachtoffer] bij het informatief zedengesprek dat verdachte haar op haar hoofd sloeg, haar kleding uitdeed en vervolgens op ruwe wijze zijn vingers in haar vagina deed. Bij het doen van de aangifte verklaart zij in eerste instantie niet over het vingeren. Pas wanneer de politie dit ter sprake brengt, verklaart [slachtoffer] dat verdachte zijn vingers in haar vagina deed, nadat zij stopte met tegenstribbelen. Ook ging hij met zijn vingers tussen haar schaamlippen op het moment dat zijn piemel in haar zat. De rechtbank merkt op dat het moment waarop dit volgens [slachtoffer] heeft plaatsgevonden in tweede instantie anders is dan dat zij bij het informatief zedengesprek vertelde. Uit de bevindingen van de politie volgt dat [slachtoffer] , toen zij na het incident door de politie werd overgebracht naar het politiebureau, aan de verbalisant vertelde dat zij verdachte in haar bed aantrof toen zij boven kwam. Verdachte zei toen tegen haar dat hij alleen zou gaan slapen. [slachtoffer] was vervolgens bij hem gaan liggen, waarna hij haar begon aan te raken. Tijdens het informatief zedengesprek en bij de aangifte heeft [slachtoffer] echter verklaard dat zij verdachte direct vroeg om weg te gaan toen zij boven kwam en hem in haar bed aantrof. Verdachte deed dit echter niet, kwam overeind, pakte haar vast bij haar keel en gooide haar op het bed.
De rechtbank constateert op basis van het voorgaande dat [slachtoffer] op verschillende punten wisselend heeft verklaard. Hoewel dit naar het oordeel van de rechtbank maakt dat behoedzaam moet worden omgegaan met de verklaringen van [slachtoffer] , brengt dit niet zonder meer mee dat haar verklaring onvoldoende betrouwbaar is en daarom terzijde moet worden geschoven.
Steunbewijs
Ingevolge artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige, in dit geval de verklaring van aangeefster. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Volgens de Hoge Raad betekent de bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 Sv in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om het woord van aangever tegen dat van de verdachte, niet dat vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer die verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De bewijsmiddelen dienen voldoende steun te geven aan de verklaring van aangever. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van aangever, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete
geval. De rechtbank stelt, gelet hierop, voorop dat in dit geval, waarin sprake is van wisselende verklaringen van aangeefster, zwaardere eisen kunnen worden gesteld aan het vereiste steunbewijs.
[slachtoffer] is in de ochtend van 5 maart 2023 onderzocht door een verbalisant die werkzaam is als senior forensisch onderzoeker. De onderzoeker heeft daarbij een blauwe plek in de hals, enkele krasjes op beide schouders, wat roodkleurige/blauwe plekken op de armen en benen van [slachtoffer] en enkele slijmvliesbeschadigingen in haar vagina waargenomen. Ook heeft hij waargenomen dat in de vagina de huid iets gescheurd was. Dit letsel is niet nader geduid. De rechtbank kan op basis van deze waarnemingen – zonder (door een ter zake deskundige) nadere duiding – niet concluderen dat onvrijwillige seksuele handelingen de oorzaak van deze geconstateerde verwondingen zijn. Niet uit te sluiten valt dat deze verwondingen kunnen (zijn) ontstaan bij seksueel contact met wederzijdse instemming.
Van belang is verder de getuigenverklaring van [getuige] . Vaststaat dat [getuige] samen met [slachtoffer] en verdachte in de auto naar het huis van [slachtoffer] is gereden en dat zij op de bank in de woonkamer lag op het moment dat verdachte en [slachtoffer] in de slaapkamer waren. De rechtbank constateert dat de verklaring van [getuige] op verschillende punten geen ondersteuning biedt voor en zelfs tegenstrijdig is aan de verklaring van [slachtoffer] . Zo heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte haar in de auto kusjes op haar hand en wang gaf en dat zij dit niet fijn vond. Zij zegt dat zij steeds wegtrok en dat zij wel duizend keer heeft gezegd dat zij een vriend had. [getuige] heeft daarentegen verklaard dat het gezellig was in de auto, dat de muziek aan stond en dat er gelachen werd. [slachtoffer] en verdachte waren ook niet klef in de auto. Ze praatten gewoon met elkaar.
Daarnaast heeft [slachtoffer] verklaard dat zij, eenmaal in de slaapkamer, uit alle macht heeft geschreeuwd. Ze heeft geprobeerd te schreeuwen voor [getuige] , die haar wel heeft moeten horen. Je hoorde volgens [slachtoffer] alles tekeer gaan, het bed en zo. Het bed maakte een bonkend, schuivend geluid, dat dusdanig hard was dat je beneden kon horen wat er aan de hand was. [slachtoffer] hoorde zelfs haar hond beneden schreeuwen. De hond was aan het janken alsof er iets ergs gebeurde. De bench waarin de hond zat stond in de woonkamer, waar [getuige] op dat moment op de bank lag. Dit alles is niet te rijmen met de verklaring van [getuige] dat zij [slachtoffer] niet heeft horen gillen en dat zij ook de hond niet heeft gehoord. De hond was rustig aan het eten. Als zij iets had gehoord, zou ze er meteen naartoe zijn gegaan, aldus [getuige] .
Ook op een ander punt is de verklaring van [slachtoffer] niet te rijmen met die van [getuige] . Uit de verklaring van [slachtoffer] kan worden opgemaakt dat het volgens haar de bedoeling was dat zij en [getuige] boven zouden slapen en dat verdachte en zijn halfbroer beneden zouden slapen. Uit de verklaring van [getuige] blijkt van een dergelijke afspraak tussen haar en [slachtoffer] echter niet. Integendeel, [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer] op een gegeven moment naar boven ging om te gaan slapen en dat zij zelf op de bank sliep “met die broer”. Over een afspraak met [slachtoffer] dat zij samen boven zouden slapen rept [getuige] niet. In dit verband verdient overigens nog opmerking dat uit de verklaring van [slachtoffer] ook kan worden opgemaakt dat zij niet verwachtte dat ze, toen ze naar boven ging, verdachte in haar slaapkamer zou aantreffen. Het is echter de vraag of [slachtoffer] daadwerkelijk niet wist dat verdachte al boven was. Verderop in het verhoor, op vragen van de verbalisant, heeft ze namelijk ook verklaard dat ze haar pyjama beneden al had aangetrokken omdat ze verdachte boven hoorde hoesten. Desondanks is ze naar haar slaapkamer gegaan. De indruk die door dit alles kan ontstaan is dat het, anders dan [slachtoffer] heeft verklaard en overeenkomstig de verklaringen van verdachte en [getuige] , van meet af aan de bedoeling was dat [getuige] beneden zou slapen met de halfbroer van verdachte en [slachtoffer] boven met verdachte. Dit doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] .
Ook ten aanzien van het zoenen met verdachte verklaren [getuige] en [slachtoffer] (in eerste instantie), zoals hiervóór al is overwogen, verschillend.
Steun voor de verklaring van [slachtoffer] kan mogelijk wel worden gevonden in de door [getuige] bij [slachtoffer] waargenomen emoties, op het moment dat [slachtoffer] weer beneden kwam. [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer] overstuur was en dat zij had gehuild. Voor deze emotie heeft verdachte echter een andere verklaring gegeven. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op enig moment over haar vriend begon toen verdachte met haar in bed lag. Vervolgens begon zij te huilen en gaf zij aan dat ze wilde stoppen. Verdachte heeft verklaard dat ze toen zijn gestopt en dat [slachtoffer] naar beneden is gegaan. Toen hij even later beneden kwam, was [slachtoffer] aan het huilen. De rechtbank kan dit door verdachte geschetste scenario
– namelijk dat de emotie bij [slachtoffer] mogelijk werd veroorzaakt doordat zij schuldig voelde richting haar vriend over wat er tussen haar en verdachte gebeurde – niet zonder meer uitsluiten. Daarbij is van belang dat [slachtoffer] in haar verklaring ook heeft bevestigd dat zij een vriend had.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat er geweld of een andere feitelijkheid heeft plaatsgevonden vanuit verdachte richting [slachtoffer] . Er is onvoldoende steunbewijs om te kunnen vaststellen dat sprake is geweest van dwang.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.

4.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.618,85 aan materiële schade en € 10.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. R.P.W. van de Meerakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2024.