ECLI:NL:RBGEL:2024:318

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
C/05/419655 / HZ ZA 23-163
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over schutting en privacy-inbreuk door camera's

In deze zaak, die op 17 januari 2024 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen die naast elkaar wonen. De eisende partijen, hierna aangeduid als [gezamenlijke eisers], hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, [gedaagde], met betrekking tot de verwijdering van schuttingdelen en camera's die door [gedaagde] zijn geplaatst. De procedure is gestart na een conflict dat ontstond na de plaatsing van een nieuwe schutting door [gedaagde] in mei 2022, die leidde tot een juridische strijd over eigendomsrechten en privacykwesties.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van [gezamenlijke eisers] voornamelijk gericht zijn op het verwijderen van schuttingdelen die volgens hen inbreuk maken op hun eigendomsrecht. [gedaagde] heeft echter betwist dat deze schuttingdelen onrechtmatig zijn geplaatst, en heeft aangevoerd dat ze recht heeft om haar perceel af te sluiten. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de schutting van [gedaagde] op haar eigen perceel staat en dat de vorderingen van [gezamenlijke eisers] om de schutting te verwijderen, niet kunnen worden toegewezen.

Daarnaast heeft [gezamenlijke eisers] ook vorderingen ingesteld met betrekking tot camera's die door [gedaagde] zijn geplaatst, die volgens hen inbreuk maken op hun privacy. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [gezamenlijke eisers] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de camera's daadwerkelijk inbreuk maken op zijn persoonlijke levenssfeer. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank de vorderingen van [gezamenlijke eisers] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/419655 / HZ ZA 23-163
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gezamenlijke eisers] ,
advocaat: mr. J.W. Both te Kampen, die zich per 1 november 2023 heeft onttrokken,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. G. Hendriks te Kampen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 september 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 november 2023, waarbij [gezamenlijke eisers] niet is verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. [gezamenlijke eisers] is sinds 31 augustus 1987 eigenaar van een woning gelegen aan de [adres] , kadastraal bekend als [perceelnummer] . [gedaagde] is sinds 7 juli 2014 eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] , kadastraal bekend als [perceelnummer] .
Afbeelding kadastrale kaart.
Kadastrale kaart van de percelen van [gezamenlijke eisers] , [gedaagde] en hun achterbuurvrouw.
2.2.
In de linkerhoek aan de achterzijde van het perceel van [gezamenlijke eisers] , aan de zijde waar zijn perceel grenst aan dat van [gedaagde] , staat een garage (in de afbeelding hierboven in de linkerbovenhoek van perceel [perceelnummer] ). De achterzijde van de garage bevindt zich aan de zijde waar het perceel van [gezamenlijke eisers] grenst aan het perceel van [gedaagde] . De zijkant van de garage bevindt zich aan de achterzijde van het perceel van [gezamenlijke eisers] . De garage staat zowel aan de achterzijde als aan de zijkant niet op de kadastrale perceelsgrens. Achter de garage, waar het perceel van [gezamenlijke eisers] grenst aan dat van [gedaagde] , ligt nog een strook grond met een breedte van ongeveer 25 tot 30 centimeter. In de achterzijde van de garage zit een raam dat uitkijkt op de tuin van [gedaagde] .
2.3.
Aan de achterzijde van het perceel van [gedaagde] stond toen [gedaagde] in 2014 eigenaar werd een bruine schutting. Deze schutting stond op gelijke hoogte met de zijkant van de garage van [gezamenlijke eisers] . In mei 2022 heeft [gedaagde] aan de achterzijde van haar perceel een nieuwe zwarte schutting laten plaatsen. Deze schutting stond verder naar achteren dan de bruine schutting, waardoor een kleine opening ontstond tussen de nieuwe schutting en de garage van [gezamenlijke eisers] . Deze opening heeft [gedaagde] afgesloten met een schuingeplaatst schuttingdeel richting de garage van [gezamenlijke eisers] (hierna: het schuingeplaatste schuttingdeel).
2.4.
Na plaatsing van de nieuwe schutting is tussen partijen een conflict ontstaan. Naar aanleiding hiervan is in juli 2022 het perceel van [gedaagde] onder toezicht van de politie volledig afgesloten door plaatsing van een schuttingdeel aan de zijkant van het perceel van [gedaagde] waar dit grenst aan het perceel van [gezamenlijke eisers] , voor de achterzijde van de garage van [gezamenlijke eisers] (hierna: het dwarsdeel).

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[gezamenlijke eisers] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te gebieden om de aan de achterzijde van de garage van [gezamenlijke eisers] door haar geplaatste schuttingdelen, te weten het in randnummer 15 van de dagvaarding bedoelde dwarsdeel, zoals afgebeeld op productie 9c, en het in randnummer 17 van de dagvaarding bedoelde schuingeplaatste deel, zoals afgebeeld op productie 11, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te verwijderen en vervolgens verwijderd te houden, een en ander op straffe van een door [gedaagde] aan [gezamenlijke eisers] te verbeuren dwangsom van € 500,00 per dag (daaronder ook te rekenen een dagdeel) dat [gedaagde] dit achterwege laat,
[gedaagde] te verbieden om aan de achterzijde van de garage van [gezamenlijke eisers] schutting(delen) te plaatsen en geplaatst te houden binnen een afstand van 2 meter althans binnen een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen afstand, te rekenen vanaf het zich in de achtermuur van die garage bevindende raam, een en ander op straffe van een door [gedaagde] aan [gezamenlijke eisers] te verbeuren dwangsom van € 500,00 per dag (daaronder ook te rekenen een dagdeel) dat [gedaagde] dit verbod overtreedt,
[gedaagde] te gebieden om de ophoging van het grondpeil van de strook grond die eigendom is van [gezamenlijke eisers] , gelegen aan de achterzijde van de garage van [gezamenlijke eisers] , alsmede om de ophoging van het grondpeil van de strook grond die eigendom is van [gezamenlijke eisers] , gelegen aan de zijkant van de garage van [gezamenlijke eisers] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te verwijderen en die ophogingen vervolgens verwijderd te houden, een en ander op straffe van een door [gedaagde] aan [gezamenlijke eisers] te verbeuren dwangsom van € 500,00 per dag (daaronder ook te rekenen een dagdeel) dat [gedaagde] dit achterwege laat,
[gedaagde] te gebieden om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis op de strook grond die eigendom is van [gezamenlijke eisers] , gelegen aan de achterzijde van de garage van [gezamenlijke eisers] over de volle breedte van die garage struiken van de soort ‘dwergmispel’ (Cottoneaster Dammeri) te planten en vervolgens geplant te houden, een en ander op straffe van een door [gedaagde] aan [gezamenlijke eisers] te verbeuren dwangsom van € 500,00 per dag (daaronder ook te rekenen een dagdeel) dat [gedaagde] dit achterwege laat,
[gedaagde] te gebieden om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis op de strook grond die eigendom is van [gezamenlijke eisers] , gelegen aan de zijkant van de garage van [gezamenlijke eisers] , over de volle lengte daarvan struiken van de soorten ‘rode zuurbes’ (Berberis Thunbergii Atropurpurea) en hulst (Ilex Meserveae Heckenfee) te planten en vervolgens geplant te houden, een en ander op straffe van een door [gedaagde] aan [gezamenlijke eisers] te verbeuren dwangsom van € 500,00 per dag (daaronder ook te rekenen een dagdeel) dat [gedaagde] dit achterwege laat,
[gedaagde] te gebieden alle aan haar zijde aan, op, onder, tegen en in de scheidingsmuur van [gezamenlijke eisers] respectievelijk de garagemuur van [gezamenlijke eisers] aangebrachte zaken te (laten) verwijderen en alle door het aanbrengen respectievelijk verwijderen van die zaken aan, op, onder, tegen en in die muren veroorzaakte schade te (laten) herstellen, een en ander op straffe van een door [gedaagde] aan [gezamenlijke eisers] te verbeuren dwangsom van € 500,00 per dag (daaronder ook te rekenen een dagdeel) dat [gedaagde] dit achterwege laat,
[gedaagde] te gebieden om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de camera(‘s) die zich achter haar woning op het perceel [perceelnummer] bevinden te verwijderen althans die camera(‘s) te vervangen door camera(‘s) die geen geluidsopnamen maken, alsmede [gedaagde] verbieden om op welke wijze dan ook beeldopnamen te maken van al hetgeen en al degenen die zich bevinden op het achter de woning van [gezamenlijke eisers] gelegen gedeelte van het perceel [perceelnummer] en [gedaagde] te verbieden geluidsopnamen te maken van gesprekken gevoerd op het achter de woning van [gezamenlijke eisers] gelegen gedeelte van het perceel [perceelnummer] , een en ander op straffe van een door [gedaagde] aan [gezamenlijke eisers] te verbeuren dwangsom van € 500,00 per dag (daaronder ook te rekenen een dagdeel) dat [gedaagde] dit verbod overtreedt,
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gezamenlijke eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gezamenlijke eisers] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[gedaagde] heeft een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. Deze vordering is ingesteld voor zover de rechtbank zou oordelen dat de schutting van [gedaagde] niet mag blijven staan. [gedaagde] vordert in dat geval, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat de strook grond gelegen langs de achterkant van de garage van [gezamenlijke eisers] , aansluitend aan het perceel van [gedaagde] , dat meer dan 20 jaar omsloten is geweest door de schutting aan de achterzijde van de tuin van [gedaagde] , de garage zelf en de muur tussen de percelen van [gedaagde] en [gezamenlijke eisers] , en daarmee gedurende die tijd onderdeel is geweest van de tuin van [gedaagde] , door verjaring eigendom is geworden van [gedaagde] ,
een verklaring voor recht dat het raam in de achtermuur van de garage van [gezamenlijke eisers] , uitkijkend op de tuin van [gedaagde] , een lichtopening is in de zin van artikel 5:51 BW en dat deze opening dus voorzien dient te zijn van een vaststaand venster dan niet doorzichtig is,
[gezamenlijke eisers] primair te veroordelen de onder 2 bedoelde lichtopening in de achtermuur van zijn garage te voorzien en voorzien te houden van (permanent) ondoorzichtig glas (bijvoorbeeld melkglas), althans [gezamenlijke eisers] subsidiair te veroordelen het glas in de onder 2 bedoelde lichtopening te blijven voorzien van ondoorzichtig folie, zodanig dat het volledige venster ondoorzichtig is, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gezamenlijke eisers] nalaat om aan deze veroordeling te voldoen, zulks met ingang van vijf dagen na dit vonnis, met een maximum van € 10.000,00, althans op straffe van een dwangsom van een omvang en met een maximum in goede justitie door deze rechtbank te bepalen,
[gezamenlijke eisers] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling, en de nakosten.
3.5.
[gezamenlijke eisers] betwist een en ander en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Schutting
4.1.
[gezamenlijke eisers] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om het schuingeplaatste schuttingdeel en het dwarsdeel te verwijderen en verwijderd te houden en dat het [gedaagde] wordt verboden om aan de achterzijde van de garage van [gezamenlijke eisers] schuttingdelen te plaatsen en geplaatst te houden binnen twee meter van het in de garage aanwezige raam. [gezamenlijke eisers] voert als grondslag van deze vorderingen aan dat [gedaagde] door plaatsing van voornoemde schuttingdelen een inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [gezamenlijke eisers] en dus onrechtmatig handelt. Ter onderbouwing hiervan voert [gezamenlijke eisers] aan dat de strook grond achter de garage die zijn eigendom is niet langer bereikbaar is door plaatsing van het schuingeplaatste schuttingdeel en het dwarsdeel. Verder voert [gezamenlijke eisers] aan dat het dwarsdeel op slechts 25 centimeter afstand van het zich in de garagemuur bevindende raam is geplaatst. Volgens [gezamenlijke eisers] is dit in strijd met artikel 5:50 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2.
[gedaagde] voert met betrekking tot het schuingeplaatste schuttingdeel aan dat dit op dezelfde plaats is aangesloten op de garage van [gezamenlijke eisers] als de bruine schutting. Zij meent dat zij gerechtigd is om de schutting door te trekken tot de oorspronkelijke aansluitpunten op de garage, aangezien de grond onder het raam in de garage van [gezamenlijke eisers] al ruim 20 jaar is ingesloten door schuttingen. [gedaagde] beroept zich in reconventie ten aanzien van deze strook grond aan de achterzijde van de garage (en onder het raam) dan ook (voorwaardelijk) op verkrijgende verjaring waardoor zij eigenaar is geworden van die grond. Ten aanzien van het dwarsdeel voert [gedaagde] aan dat dit schuttingdeel geheel op haar eigen grond is geplaatst. [gedaagde] betwist gelet op het voorgaande dat zij gehouden is om het schuingeplaatste schuttingdeel en het dwarsdeel te verwijderen en verwijderd te houden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] toegelicht dat de huidige schutting geheel op haar eigen perceel is geplaatst en dat het schuingeplaatste schuttingsdeel inmiddels is verwijderd en dat zij bereid is dit verwijderd te houden als de schutting zoals deze er nu staat, mag blijven staan. Ten aanzien van het raam in de garage van [gezamenlijke eisers] voert [gedaagde] aan dat dit geen venster is in de zin van artikel 5:50 BW, maar een lichtopening in de zin van artikel 5:51 BW. De afstand van 2 meter zoals bedoeld in artikel 5:50 lid 4 BW geldt daarom niet volgens [gedaagde] , zodat het dwarsdeel niet verwijderd hoeft te worden.
4.3.
De vorderingen van [gezamenlijke eisers] zien op het schuingeplaatste schuttingdeel en het dwarsdeel. De vordering met betrekking tot het schuingeplaatste schuttingdeel zal worden afgewezen, nu [gedaagde] heeft aangevoerd dat dit deel is verwijderd – hetgeen door [gezamenlijke eisers] niet is betwist – en dat zij bereid is dit deel verwijderd te houden. Gelet hierop heeft [gezamenlijke eisers] geen belang (meer) bij dit deel van zijn vordering (artikel 3:303 BW).
4.4.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het dwarsdeel als volgt. Op grond van artikel 5:48 BW is de eigenaar van een erf bevoegd dit af te sluiten. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de huidige schutting volledig op haar perceel is geplaatst. [gezamenlijke eisers] heeft niet betwist dat het dwarsdeel geheel op het perceel van [gedaagde] staat, zodat dit tussen partijen vaststaat. Het voorgaande betekent dat het [gedaagde] in beginsel is toegestaan haar perceel af te sluiten met het dwarsdeel zoals dat in de huidige situatie is gedaan.
4.5.
Met betrekking tot het beroep van [gezamenlijke eisers] op artikel 5:50 lid 4 BW en zijn vordering dat een verbod wordt uitgesproken voor [gedaagde] om schutting(delen) te plaatsen en geplaatst te houden binnen een afstand van 2 meter vanaf de achterzijde van de garage, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 5:50 BW is het, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven. Wel is het ingevolge het bepaalde in artikel 5:51 BW in een dergelijk geval geoorloofd dat lichtopeningen worden gemaakt, mits zij van vaststaande en ondoorzichtige vensters worden voorzien. Op grond van artikel 5:50 lid 4 BW mag een eigenaar van een naburig erf binnen een afstand van 2 meter van een opening, hier lichtopening, waarvan als gevolg van verjaring geen wegneming meer kan worden gevorderd, geen gebouw of werk aanbrengen dat de eigenaar van het andere erf onredelijk zou hinderen, behoudens voor zover zulk een gebouw of werk zich daar reeds op het tijdstip van de voltooiing van de verjaring bevond.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat zich in de achterzijde van de garage van [gezamenlijke eisers] een venster bevindt van helder glas en dat dit venster door [gezamenlijke eisers] op eigen initiatief ondoorzichtig is gemaakt door het aanbrengen van plakfolie. Voor zover in het verleden sprake was van een venster in de zin van artikel 5:50 lid 1 BW, is die situatie door [gezamenlijke eisers] zelf gewijzigd met het ondoorzichtig maken van het venster. Het venster in de achterzijde van de garage van [gezamenlijke eisers] is naar het oordeel van de rechtbank sindsdien aan te merken als een lichtopening in de zin van artikel 5:51 BW. Hoewel partijen het er niet over eens zijn wanneer de lichtopening door [gezamenlijke eisers] ondoorzichtig is gemaakt, volgt uit hun stellingen dat dit minder dan 20 jaar geleden is gebeurd. [gezamenlijke eisers] voert immers zelf aan dat hij dit pas heeft gedaan toen [gedaagde] al naast hem woonde, om haar tegemoet te komen. [gedaagde] woont sinds 2014 naast [gezamenlijke eisers] . Omdat niet is gebleken dat sprake is van verjaring van een rechtsvordering van [gedaagde] tot wegneming van de opening, is artikel 5:50 lid 4 BW niet van toepassing, zodat [gezamenlijke eisers] geen beroep kan doen op de verplichting in dit artikellid om geen werken binnen een afstand van 2 meter vanaf de opening aan te brengen.
4.7.
Voor zover [gezamenlijke eisers] stelt dat door verjaring ten behoeve van zijn perceel een recht van erfdienstbaarheid van licht en uitzicht is ontstaan, heeft hij hierover geen vordering ingesteld. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling van de vraag of een dergelijk recht van erfdienstbaarheid is ontstaan.
4.8.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [gezamenlijke eisers] met betrekking tot het verwijderen en verwijderd houden van het dwarsdeel worden afgewezen. Ook het gevorderde verbod om aan de achterzijde van de garage van [gezamenlijke eisers] binnen een afstand van twee meter schuttingdelen te plaatsen en geplaatst te houden, zal worden afgewezen.
Grondpeil
4.9.
[gezamenlijke eisers] stelt dat [gedaagde] de stroken grond aan de zijkant en de achterkant van zijn garage heeft opgehoogd. Hij vordert dat [gedaagde] deze ophoging ongedaan maakt. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zij de grond heeft opgehoogd. Zij voert aan dat weliswaar aan de achterzijde van de garage van [gezamenlijke eisers] werkzaamheden zijn verricht in verband met het plaatsen van de schutting, maar dat van ophoging van de grond geen sprake is (geweest). Ten behoeve van het plaatsen van de schutting zijn tegels verwijderd en is de grond enigszins omgewoeld. De grond is daardoor volgens [gedaagde] echter eerder lager dan hoger geworden. Aan de zijkant van de garage van [gezamenlijke eisers] heeft [gedaagde] naar eigen zeggen helemaal geen werkzaamheden verricht. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde] heeft [gezamenlijke eisers] zijn stelling dat de stroken grond door [gedaagde] zijn opgehoogd onvoldoende onderbouwd. [gezamenlijke eisers] heeft weliswaar foto’s overgelegd, maar die zijn daarvoor onvoldoende. Uit die foto’s kan de rechtbank niet afleiden wanneer deze zijn genomen, dat de grond is opgehoogd en ook niet dat [gedaagde] dit zou hebben gedaan. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Beplanting
4.10.
[gezamenlijke eisers] stelt dat op de strook grond achter zijn garage struiken, te weten dwergmispels, geplant waren en dat op de strook grond naast zijn garage rode zuurbessen en hulsten geplant waren die door [gedaagde] zijn verwijderd bij het uitvoeren van de werkzaamheden betreffende het plaatsen van de nieuwe schutting in 2022. [gezamenlijke eisers] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het opnieuw planten en geplant houden van deze struiken.
4.11.
[gedaagde] betwist dat zij struiken van [gezamenlijke eisers] heeft verwijderd. Aan de achterzijde van de garage van [gezamenlijke eisers] stonden volgens [gedaagde] geen struiken toen zij haar woning kocht. Het terras liep door tot aan de garage. Naast de garage van [gezamenlijke eisers] is [gedaagde] naar eigen zeggen nooit geweest. Zij heeft daar zeker geen struiken verwijderd. [gedaagde] verwijst ter onderbouwing naar door haar overgelegde foto’s, waarop te zien is dat naast de garage van [gezamenlijke eisers] struiken staan. De enige beplanting die [gedaagde] heeft verwijderd, zijn struiken direct achter haar perceel. Dit waren volgens [gedaagde] planten van de achterbuurvrouw, [naam 1] , die zij met haar toestemming heeft verwijderd.
4.12.
Of [gedaagde] planten van [naam 1] heeft verwijderd en of dit al dan niet met toestemming is gedaan, is voor dit geschil niet relevant. [naam 1] is immers geen partij in deze procedure. Met betrekking tot de beplanting achter en naast de garage van [gezamenlijke eisers] is de rechtbank van oordeel dat [gezamenlijke eisers] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Met betrekking tot de beplanting achter de garage van [gezamenlijke eisers] heeft [gezamenlijke eisers] diverse getuigenverklaringen overgelegd. Uit deze verklaringen kan weliswaar worden afgeleid dat achter de garage van [gezamenlijke eisers] ooit een dwergmispel heeft gestaan, maar daaruit volgt niet dat [gedaagde] deze heeft weggehaald en evenmin wanneer dit zou zijn gebeurd. Over de beplanting naast de garage van [gezamenlijke eisers] blijkt niets uit de getuigenverklaringen. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] beplanting van [gezamenlijke eisers] heeft verwijderd. Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [gezamenlijke eisers] met betrekking tot de beplanting achter en naast de garage van [gezamenlijke eisers] worden afgewezen.
Op de scheidingsmuur aangebrachte zaken
4.13.
[gezamenlijke eisers] stelt dat [gedaagde] allerlei zaken heeft bevestigd en/of heeft opgehangen aan de stenen scheidingsmuur die volgens hem volledig op zijn perceel staat. Het gaat volgens [gezamenlijke eisers] in ieder geval om ophangrekjes, lamp(en), poster(s), vijver(onderdelen) en beplanting. [gezamenlijke eisers] vordert verwijdering van deze zaken en herstel van de aangebrachte schade.
4.14.
[gedaagde] betwist dat de stenen muur uitsluitend op het eigen perceel van [gezamenlijke eisers] staat. Verder betwist [gedaagde] van de meeste door [gezamenlijke eisers] genoemde zaken dat zij die aan de muur heeft bevestigd. Het enige wat [gedaagde] aan de muur heeft bevestigd, is een plankje. De vijver is niet aan de muur bevestigd en de beplanting evenmin. Voor zover zaken in de muur zijn aangebracht, is dit volgens [gedaagde] met toestemming van [gezamenlijke eisers] gedaan. Ook betwist [gedaagde] dat door de bevestiging van het plankje schade is ontstaan.
4.15.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Tussen partijen is in geschil of de muur volledig eigendom is van [gezamenlijke eisers] en welke zaken daarin, al dan niet met toestemming van [gezamenlijke eisers] , zijn bevestigd. Ook als de rechtbank ervan uit zou gaan dat de muur volledig op het perceel van [gezamenlijke eisers] is geplaatst en eigendom is van [gezamenlijke eisers] , dan betekent dat niet zonder meer dat [gedaagde] daarvan geen enkel gebruik mag maken. Het is niet ongebruikelijk en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat van een muur als de onderhavige door de eigenaar van het aangrenzende perceel gebruik wordt gemaakt om er beplanting tegen te zetten of er bescheiden voorwerpen aan te hangen, op voorwaarde dat daardoor geen hinder of schade voor de eigenaar van de muur ontstaat (Hof Leeuwaarden 30 oktober 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1558). Gesteld noch gebleken is dat [gezamenlijke eisers] hinder ondervindt doordat [gedaagde] aan haar zijde van de muur enkele zaken heeft bevestigd. Daarnaast heeft [gezamenlijke eisers] onvoldoende onderbouwd dat hij hierdoor schade heeft geleden. De vordering met betrekking tot het verwijderen van de door [gedaagde] in de muur aangebrachte zaken en de vergoeding van daardoor ontstane schade zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
Camera’s
4.16.
[gezamenlijke eisers] vordert tot slot dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de camera’s die zich achter haar woning bevinden te verwijderen of te vervangen door exemplaren die geen geluid opnemen en [gedaagde] te verbieden op enige wijze opnamen (beeld of geluid) te maken van de achtertuin van [gezamenlijke eisers] , omdat de camera’s onrechtmatig inbreuk maken op zijn privacy. [gedaagde] betwist dat zij gehouden is de camera’s te verwijderen.
4.17.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gezamenlijke eisers] onvoldoende onderbouwd dat de door [gedaagde] opgehangen camera’s een inbreuk maken op zijn persoonlijke levenssfeer. [gezamenlijke eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij vermoedt dat de door [gedaagde] opgehangen camera’s beelden opnemen van zijn perceel en geluidsopnamen maken van gesprekken die op zijn perceel gevoerd worden. [gedaagde] betwist dit gemotiveerd. Zij voert aan dat de camera’s niet hoger hangen dan de scheidingsmuur en dat zij daardoor geen beelden (kunnen) opnemen van het perceel van [gezamenlijke eisers] . De camera’s nemen slechts beelden op van de eigen tuin van [gedaagde] . Verder voert [gedaagde] aan dat de camera’s alleen geactiveerd worden als zich mensen in de tuin van [gedaagde] bevinden. Slechts in dat geval worden beeld- en geluidopnamen gemaakt die bovendien na 30 dagen automatisch worden verwijderd. Ook voert [gedaagde] aan dat zij de camera’s slechts inschakelt wanneer zij zelf niet thuis is. Ten slotte meent [gedaagde] dat de aanwezigheid van de camera’s noodzakelijk is, omdat [gezamenlijke eisers] in het verleden meermaals zonder toestemming in haar tuin is geweest. Het had, zeker gelet op deze gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , op de weg van [gezamenlijke eisers] gelegen om zijn stellingen nader te onderbouwen. Het enkele vermoeden van [gezamenlijke eisers] dat de camera’s beeld- en geluidopnamen maken van zijn perceel is daarvoor niet voldoende. Omdat niet is gebleken dat [gedaagde] met de camera’s inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [gezamenlijke eisers] , zal de vordering van [gezamenlijke eisers] met betrekking tot de camera’s worden afgewezen.
Proceskosten
4.18.
[gezamenlijke eisers] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Partijen met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Het hierna vastgestelde salaris dient te worden verrekend met de op grond van de Wet op de Rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding.
4.19.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.282,00
in reconventie
4.20.
Nu in conventie is geoordeeld dat de schutting van [gedaagde] mag blijven staan, is de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld niet vervuld. De eis in reconventie zal daarom niet worden beoordeeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [gezamenlijke eisers] af,
5.2.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.282,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.F. van den Tooren en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.
RG/JvT