ECLI:NL:RBGEL:2024:3137

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
10801335
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van geleende bedragen door De Schutse Holding B.V. aan [gedaagde]

In deze civiele zaak heeft De Schutse Holding B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor de terugbetaling van twee leningen, één van € 3.800,00 voor de aankoop van een auto en één van € 625,00 voor de Belastingdienst. De rechtbank Gelderland heeft op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat de bedragen zijn geleend en dat [gedaagde] gehouden is deze terug te betalen. De procedure begon met een tussenvonnis op 20 december 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 april 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is geleverd dat de bedragen als schenking zijn bedoeld, ondanks de wisselende verklaringen van [gedaagde]. De rechtbank heeft de vordering van De Schutse toegewezen, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar zijn, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10801335 \ CV EXPL 23-8343
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
DE SCHUTSE HOLDING B.V.,
te Zaltbommel,
eisende partij,
hierna te noemen: De Schutse,
gemachtigde: Instalaw,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.W. Weehuizen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 december 2023, waarin mondelinge behandeling is bepaald;
  • het e-mailbericht van 15 april 2024 met productie van De Schutse;
  • het e-mailbericht van 25 april 2024 met een (beter leesbare) kopie van productie 2 van [gedaagde] ; en
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op 30 april 2024, waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft zes jaar lang als cliënt gewoond in Gezinshuis de Schutse in Zaltbommel. Mevrouw [naam 1] is bestuurder van De Schutse. De Schutse is de holdingsmaatschappij. Gezinshuis De Schutse B.V. is de werkmaatschappij die onder deze holding valt. De heer [naam 2] is de partner van [naam 1] .
2.2.
Op 27 april 2021 heeft [gedaagde] aan [naam 1] via WhatsApp (onder andere) bericht dat zij € 3.800,00 nodig heeft voor de koop van een auto. [gedaagde] heeft gevraagd of “zij” dit bedrag willen voorschieten en [gedaagde] bericht dat zij maandelijks kan aflossen.
De WhatsApp berichten luiden als volgt:

[naam 1] ?”
“Zojuist is mijn auto kapot…
Het is onveilig om hier nog mee door te rijden..
Ik vraag waarschijnlijk heel veel…
Maar ik kan het zelf op dit moment niet in 1x missen.
Ik heb een auto gezien voor 3800 euro!
Alleen wil ik er gaan kijken.
Kunnen jullie dit HEEEL misschien voorschieten als die goed is? Dat ik jullie per maand af betaal?
Het is dringend ivm werk..
sorry! [emoticons]”
“Ik kan momenteel vrij weinig missen… alleen jullie in maanden aflossen…
2.3.
[naam 1] heeft daarop positief geantwoord:
“Oke.. das ook goed. Maar wel ff t weekend kijken hoe je t doet ook met spullen kopen voor jou en mini.”
2.4.
Op 28 april 2021 is een bedrag van € 3.800,00 afgeschreven van de rekening van De Schutse en geboekt op de rekening van [gedaagde] . Als omschrijving bij de overboeking is vermeld ‘lening auto’.
2.5.
Op 22 juli heeft [naam 1] aan [gedaagde] gevraagd of zij eraan denkt om 150 euro over te maken:
“He meisje. Denk je aan het overmaken van 150 euro? Misschien n automatische opdracht maken. Vergeet je niet [emoticon]”
2.6.
Op enig moment heeft [gedaagde] via WhatsApp aan [naam 1] bericht dat zij de Belastingdienst € 600,00 moet betalen. Zij heeft daarbij eveneens vermeld dat zij maandelijks een bedrag kan overmaken.
Deze WhatsApp berichten luiden als volgt:
“Ik moet de belasting dienst 600 betalen [emoticons]
Ivm belasting van wegenbelasting en m’n ouder voertuig
(…)
Ik heb even zitten rekenen en tellen wat ik krijg per maand als de kleine er ook is.
Ik kan jullie dan vanaf dat ik kindgebonden budget heb maandelijk steeds een bedrag overmaken. 150 hadden we afgesproken.
Zou jij dan met [naam 2] kunnen overleggen over mijn belasting? Ik vindt het nogmaals echt klote.. maar ik weet over geen andere uitweg,. Ik hoop dat [naam 2] het gedeeltelijk kan begrijpen [emoticon]
Maar de belasting moet eigk deze week betaald zijn [emoticons]”
2.7.
Op 13 oktober 2021 zijn vervolgens drie bedragen overgemaakt van in totaal € 625,00 van Gezinshuis de Schutse B.V. naar de Belastingdienst voor [gedaagde] , namelijk van respectievelijk: € 299,00, € 244,00 en € 82,00.
2.8.
Op 25 mei 2022 heeft [naam 1] aan [gedaagde] (onder meer) via WhatsApp bericht of zij een vaste opdracht kan maken voor de bank voor het overmaken van het geld.
Deze WhatsApp berichten luiden als volgt:
“Wil je ook nadenken wat jij t gemakkelijkste vind met geld overmaken. Dat wordt anders steeds n terugkomende vraag. Ik kan tikkies sturen. Maar nog gemakkelijker is als jij er n vast opdracht van maakt voor je bank.”
2.9.
Op 21 juni 2022 en op 1 augustus 2022 is een bedrag van € 100,00 bijgeboekt op de rekening van De Schutse via online bankieren van de rekening van [gedaagde] .
2.10.
Op 25 november 2022 heeft Instalaw namens De Schutse, [gedaagde] gesommeerd om binnen 14 dagen na dagtekening van de brief over te gaan tot betaling van een bedrag van € 4.335,00. In die brief staat (onder andere) geschreven dat [gedaagde] op 28 april 2021 een bedrag van € 3.800,00 heeft geleend en dat op 13 oktober 2021 een bedrag van € 535,00 is overgemaakt aan [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
De Schutse vordert – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
I. tot betaling van het bedrag van € 4.225,= te vermeerderen met de wettelijke rente van 22 juli 2021 en 2 mei 2022 tot en met de dag der algehele voldoening;
II. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 662,48;
III. in de kosten rechtens, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van De Schutse en de kosten van deze procedure; en
IV. in de nog te begroten nakosten van deze procedure.
3.2.
De Schutse stelt dat zij twee maal een bedrag heeft geleend aan [gedaagde] , namelijk € 3.800,00 voor de koop van een auto en € 625,= voor de Belastingdienst. [gedaagde] heeft € 200,00 terugbetaald. De Schutse meent dat [gedaagde] gehouden is om het resterende bedrag van € 4.225,00 aan haar terug te betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van De Schutse, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van De Schutse in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

Lening of schenking?
4.1.
Tussen partijen staat niet (meer) ter discussie dat de bedragen van € 3.800,00 en € 625,00 zijn geleend aan [gedaagde] en dat partijen daarbij hebben afgesproken dat de geleende bedragen zouden worden terugbetaald. [gedaagde] stelt dat partijen vervolgens hebben afgesproken dat deze bedragen werden geschonken. In verband met de regels van het bewijsrecht (artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) is het aan [gedaagde] om te stellen – en bij betwisting – te bewijzen dat de bedragen van € 3.800,00 en € 625,00 vervolgens aan haar zijn geschonken, waardoor zij niet gehouden is om de leningen terug te betalen.
4.2.
[gedaagde] heeft voorafgaand en tijdens deze procedure wisselende stellingen ingenomen over de vraag of én van wie zij heeft geleend. Voorafgaand aan deze procedure heeft zij in de correspondentie richting De Schutse ontkend dat zij € 3.800,00 en € 625,00 heeft geleend. In de conclusie van antwoord is namens [gedaagde] het verweer gevoerd dat zij € 3.800,00 heeft geleend, maar dat deze leningsovereenkomst was gesloten met haar vader, [naam 3] . [naam 3] zou het bedrag van € 3.800,00 vervolgens aan haar hebben geschonken. [gedaagde] zou haar vader hebben gevraagd om bij te springen voor de bedragen die zij aan de Belastingdienst moest betalen. Het (totaal)bedrag van € 625,00 aan de Belastingdienst zou [naam 3] hebben geschonken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verteld dat [naam 3] niet haar vader is, maar voor haar een vaderfiguur. Zij heeft beide bedragen niet geleend van [naam 3] , maar van [naam 1] . [naam 1] of [naam 3] zou nadien te kennen hebben gegeven dat het “voor nu” goed was. [gedaagde] ging er daarom van uit dat de bedragen aan haar werden geschonken. Zij weet niet waar of wanneer dit zou zijn gezegd.
4.3.
De Schutse betwist dat de bedragen zijn geschonken aan [gedaagde] . De Schutse – in de persoon van [naam 1] – heeft steeds op terugbetaling aangedrongen. De Schutse verwijst ter onderbouwing naar de WhatsApp berichten, waarin [naam 1] vraagt om terugbetaling.
4.4.
[gedaagde] heeft – in het licht van de gemotiveerde betwisting van De Schutse – een oppervlakkig, niet onderbouwd, en ook nog wisselend betoog gevoerd, terwijl op haar de stelplicht rust. Zij heeft daaraan dus niet voldaan. Dat betekent ook dat zij niet wordt toegelaten tot het bewijs. Overigens heeft [gedaagde] ook geen bewijsaanbod gedaan.
4.5.
De rechtbank gaat er om die reden vanuit dat de bedragen van € 3.800,00 en € 625,00 zijn geleend en [gedaagde] gehouden was om deze bedragen terug te betalen.
Partijen bij de leningsovereenkomsten
4.6.
Tussen partijen staat voorts ter discussie of [naam 1] de leningen heeft verstrekt op persoonlijke titel of namens de vennootschap De Schutse.
4.7.
Die vraag dient beantwoord te worden aan hand van wat de feitelijk handelende personen over en weer hebben verklaard en hetgeen zij uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden.
4.8.
De Schutse stelt dat zij met [gedaagde] een leningsovereenkomst heeft gesloten. De afspraken zouden eerst via Whatsapp zijn gemaakt en vervolgens vastgelegd in een leningsovereenkomst tussen De Schutse en [gedaagde] . De getekende leningsovereenkomst zou zijn toegevoegd aan het fysieke dossier van [gedaagde] . Dit dossier zou aan [gedaagde] zijn gegeven op het moment dat zij Gezinshuis De Schutse verliet. De Schutse beschikt om die reden niet meer over een kopie van de overeenkomst. Ter onderbouwing verwijst De Schutse naar een verklaring van het behandelteam van [gedaagde] , waarin wordt beschreven dat na intern overleg is besloten om geld te lenen aan [gedaagde] voor de koop van een auto.
4.9.
[gedaagde] betwist dat zij met De Schutse een leningsovereenkomst heeft gesloten, maar voert aan dat dat is gebeurd met [naam 1] uit eigen naam. [gedaagde] betwist dat partijen vervolgens een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten.
4.10.
De vraag of partijen een overeenkomst op papier hebben gezet (en hebben getekend) kan in het midden blijven. Uit de WhatsApp berichten blijkt voldoende dat [gedaagde] aan [naam 1] heeft gevraagd of zij de bedragen kon lenen. Gelet op de onderlinge relatie tussen partijen – [gedaagde] voorheen client en woonachtig bij De Schutse – wist dan wel had [gedaagde] behoren te weten dat [naam 1] de bedragen leende namens de vennootschap en niet op persoonlijke titel. Dat dit de situatie was vindt ook steun in de (overgelegde) verklaring van het behandelteam van De Schutse en het feit dat De Schutse – dan wel de werkmaatschappij Gezinshuis De Schutse B.V. – de bedragen aan [gedaagde] dan wel de Belastingdienst heeft overgemaakt. [gedaagde] heeft nagelaten om – gelet op de toelichting en onderbouwing van De Schutse – concreet te onderbouwen op basis van welke verklaringen en gedragingen zij ervan uit mocht gaan dat [naam 1] de bedragen leende op persoonlijke titel.
4.11.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat [naam 1] op persoonlijke titel en niet in naam van de vennootschap de bedragen heeft geleend en verwerpt de kantonrechter dit verweer. De vordering van de Schutse wordt toegewezen.
Wettelijke rente
4.12.
De wettelijke rente van artikel 6:119 BW is verschuldigd vanaf de datum waarop [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren. Als uit de overeenkomst niet (bewijsbaar) voortvloeit op welk tijdstip de lener het geleende moet teruggeven, moet de lener het terugbetalen binnen zes weken nadat de uitlener heeft meegedeeld dat hij tot opeising overgaat ex artikel 7:129e BW.
4.13.
De Schutse heeft ter zitting toegelicht dat op enig moment is afgesproken dat de lening zou worden afbetaald met € 100,00 per maand en de lening daarmee na 38 termijnen opeisbaar was. [gedaagde] heeft dit betwist.
4.14.
De Schutse heeft onvoldoende concreet onderbouwd op welk moment de lening volledig opeisbaar was. Zo blijft bijvoorbeeld onduidelijk op welk moment de hiervoor genoemde afspraak zou zijn gemaakt en zodoende wanneer de leningen moesten zijn terugbetaald. Ook zijn ter zitting en in de onderlinge correspondentie wisselende bedragen genoemd, waarmee de leningen zouden worden afgelost.
4.15.
Nu niet bewijsbaar uit de (mondelinge) overeenkomsten voortvloeit op welk tijdstip [gedaagde] de bedragen moest terugbetalen, is artikel 7:129e BW van toepassing. Van belang is zodoende het moment waarop De Schutse mededeelt dat zij de leningen opeist.
4.16.
De Schutse heeft in de dagvaarding zonder nadere toelichting gesteld dat de wettelijke rente over het bedrag van EUR 3.800,= verschuldigd is vanaf 22 juli 2021 en over het bedrag van EUR 625,00 vanaf 2 mei 2022. Op deze data zijn WhatsApp berichten verzonden tussen partijen, waarin wordt gevraagd om betaling van € 100,00 dan wel een tikkie wordt verzonden voor € 100,00. Uit deze berichten blijkt niet dat het totaalbedrag van de leningen wordt opgeëist.
4.17.
In de sommatiebrief van 25 november 2022 wordt de lening van € 3.800,00 opgeëist. Dat betekent dat [gedaagde] gehouden was om voor 6 januari 2023 de lening van € 3.800,00 terug te betalen. Anders dan De Schutse stelt, is [gedaagde] zodoende vanaf 7 januari 2023 in verzuim en gehouden om ex artikel 6:119 BW over de lening van € 3.800,00 wettelijke rente te betalen.
4.18.
In de brief van 25 november 2022 wordt de lening van € 625,00 niet opgeëist. Er wordt een bedrag van € 535,00 genoemd, maar het is onduidelijk welke lening daarmee wordt aangeduid. Uit de dagvaarding van 7 november 2023 blijkt wel voldoende duidelijk dat de lening van € 625,00 wordt opgeëist. De lening is daarmee opeisbaar zes weken na de dagvaarding, te weten op 20 december 2023. Vanaf dat moment is [gedaagde] in verzuim en gehouden om ex artikel 6:119 BW de wettelijke rente over het bedrag van € 625,00 te voldoen.
Incassokosten
4.19.
De Schutse vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten in artikel 6:96 leden 5 en 6 BW. De Schutse heeft aan [gedaagde] een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. In de sommatiebrief van 25 november 2022 is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven die ingaat op de dag
na ontvangstvan de aanmaning door [gedaagde] . Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW (Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal € 4.225,00 wordt toegewezen.
4.21.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Schutse worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.433,73
4.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan De Schutse te betalen een bedrag van € 3.800,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 7 januari 2023, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan De Schutse te betalen een bedrag van € 625,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 20 december 2023, tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.433,73 te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.D. Leen en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.