ECLI:NL:RBGEL:2024:3106

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
20971
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens ontucht met zijn minderjarige stiefdochter

Op 17 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland een 64-jarige man veroordeeld voor ontucht met zijn minderjarige stiefdochter. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 1 september 2023 in Doesburg ontuchtige handelingen heeft verricht door de stiefdochter, geboren in 2007, aan haar borsten, billen en schaamstreek te betasten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer, de moeder van het slachtoffer en de verdachte zelf. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer consistent en gedetailleerd, en vond voldoende steun in de verklaringen van de moeder en de deels bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzet had op de ontuchtige handelingen en dat deze handelingen in strijd waren met de sociaal-ethische normen. De verdachte ontkende weliswaar het betasten van de schaamstreek, maar de rechtbank achtte ook dit onderdeel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.000,- aan het slachtoffer. De rechtbank overwoog dat het handelen van de verdachte een ernstige inbreuk had gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer, wat langdurige negatieve gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.020971.24
Datum uitspraak : 17 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1959 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsman: mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 september 2023 te Doesburg, in ieder geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] ( [geboortedag 2] 2007), zijnde een minderjarige stiefdochter van verdachte, immers heeft verdachte die [slachtoffer] betast aan haar billen en/of borsten en/of schaamstreek.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat verdachte niet ontuchtig heeft gehandeld. Hij was immers in de veronderstelling dat hij het lichaam van zijn vrouw aanraakte.
Beoordeling door de rechtbank
Juridisch kader bewijs in zedenzaken (bewijsminimumregel)
Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet worden aangenomen uitsluitend op de verklaring van één getuige (artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv)). Deze bepaling strekt ter waarborging van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen in het geval de verklaring van één getuige over relevante feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling heeft volgens vaste rechtspraak betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan.
De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, vergt een beoordeling van het concrete geval.
In het geval de rechter de verklaringen van een getuige geloofwaardig acht, is daarmee nog niet voldaan aan het bewijsminimum. Het gaat dan immers nog steeds om één bewijsmiddel.
De bewijsmiddelen
[slachtoffer] ( [geboortedag 2] 2007) heeft verklaard dat [verdachte] (verdachte, stiefvader van [slachtoffer] ) op 1 september 2023 in Doesburg in het ouderlijk bed aan haar borsten, billen en schaamhaar heeft gezeten. [slachtoffer] lag op haar linkerzijde, met haar rug naar haar moeder toe. [verdachte] raakte eerst haar rechterzij aan en daarna haar billen. Vervolgens ging hij weer naar de zij van [slachtoffer] en naar haar borsten. [verdachte] bleef heen en weer bewegen tussen de borsten, zij en billen van [slachtoffer] . Hij ging via de onderkant onder haar pyjama. Hij aaide haar borsten tien tot twintig seconden. Dit was onder de kleding. Daarna ging hij naar haar billen. Hij kwam daar via haar broekje. Hij kneedde haar billen. Via haar billen raakte [verdachte] haar schaamhaar aan. Vervolgens ging hij met zijn hand naar voren en via haar zij naar haar bosten. [2]
De moeder van [slachtoffer] , [getuige 1] , heeft verklaard dat [slachtoffer] bij hen in bed kwam liggen. [getuige 1] heeft voorgesteld dat [verdachte] even over de rug van [slachtoffer] kon wrijven. Daarna is [getuige 1] in slaap gevallen. Toen [getuige 1] wakker werd zei [verdachte] tegen haar dat ze met [slachtoffer] moesten praten, omdat hij over haar billen en borsten heeft gewreven. [3]
De vader van [slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] hem op 3 september belde en zei dat hij aan zijn dochter had gezeten. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 1 september met zijn hand over de borst en buik van [slachtoffer] is gegaan. Daarvoor had hij haar aangeraakt over de rug van boven naar beneden op verzoek van de moeder van [slachtoffer] , misschien boven haar billen. [slachtoffer] viel in slaap en [verdachte] draaide zich om. Daarna draaide hij terug en deed hij zijn hand om [getuige 1] heen. Toen kwam hij aan de borst van [slachtoffer] . Hij wreef over de borst en over haar buik. [5] Op de zitting heeft verdachte zijn verklaring aangevuld in die zin dat hij de billen van [slachtoffer] aanraakte toen hij over haar rug aan het wrijven was. [6]
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] consistent en voldoende gedetailleerd. De verklaring van [slachtoffer] wordt op belangrijke details ondersteund door de deels bekennende verklaring van verdachte. Verder heeft de moeder van [slachtoffer] verklaard dat verdachte de volgende ochtend bij het wakker worden na het incident tegen haar heeft verteld dat hij over de borsten en billen van [slachtoffer] heeft gewreven.
Steunbewijs
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank acht het betasten van de billen en borsten van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen, omdat de verklaring van [slachtoffer] daarover wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte. Verdachte ontkent weliswaar het betasten van de schaamstreek maar de rechtbank acht ook dit onderdeel wettig en overtuigend bewezen. Daarvoor is van belang dat de bewijsminimumregel niet inhoudt dat voor elk onderdeel van de tenlastelegging tenminste twee bewijsmiddelen voorhanden moeten zijn alsmede dat de rechtbank voorts geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] op het punt van het betasten van de schaamstreek. Haar verklaring wordt op belangrijke punten ondersteund door de deels bekennende verklaring van verdachte en ook over dit onderdeel heeft zij van aanvang aan en consistent verklaard. De rechtbank hecht daarbij ook waarde aan de uitlatingen van verdachte kort na het incident aan de moeder van [slachtoffer] en aan de vader van [slachtoffer] . De verklaring van verdachte en de moeder van [slachtoffer] ondersteunen daarnaast de hele context waarbinnen de ontuchtige handelingen zijn gepleegd.
Opzet
Gelet op de aard van de aanrakingen zoals die naar voren komt in de aangifte van [slachtoffer] en de uitlatingen van verdachte kort na het incident, is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet had op het ontuchtig betasten van [slachtoffer] .
Ontuchtige handelingen
Het als stiefvader betasten van de borsten, billen en schaamstreek van jouw minderjarige stiefdochter is in strijd met de sociaal ethische norm en daarom ontuchtig.
Gedeeltelijke ontkenning niet aannemelijk
De verklaring van verdachte dat hij dacht dat hij het lichaam van [getuige 1] aanraakte en dat hij stopte met wrijven toen hij zich realiseerde dat het feitelijk om [slachtoffer] ging schuift de rechtbank gelet op voorgaande bewijsmiddelen terzijde. Ook heeft verdachte deze verklaring pas later gegeven, terwijl deze verklaring afwijkt van zijn uitlatingen tegen de moeder van [slachtoffer] en de vader van [slachtoffer] kort na het incident en van de verklaring van [slachtoffer] .
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte ontuchtige handelingen heeft verricht met zijn minderjarige stiefdochter.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks1 september 2023 te Doesburg
, in ieder geval in Nederland,ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] ( [geboortedag 2] 2007), zijnde een minderjarige stiefdochter van verdachte, immers heeft verdachte die [slachtoffer] betast aan haar billen en
/ofborsten en
/ofschaamstreek.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft ontucht gepleegd met zijn minderjarige stiefdochter. Die ontucht bestond uit het betasten van haar borsten, billen en schaamstreek in haar ouderlijk huis, waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Door zijn handelen heeft verdachte ook een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van zijn minderjarige stiefdochter. In het algemeen geldt dat dit soort feiten langdurige negatieve gevolgen kunnen hebben voor de psychische, emotionele en seksuele ontwikkeling van een jeugdig slachtoffer. Uit de voorgedragen slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding is naar voren gekomen dat het handelen van verdachte een grote impact heeft gehad op [slachtoffer] , en nog heeft. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Uit de justitiële documentatie van 2 april 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft gelet op het reclasseringsadvies van 26 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte als gevolg van deze zaak zijn (politie)werk – dat hij 45 jaar deed – en het contact met zijn beide stiefkinderen heeft verloren. Dit raakt verdachte, zoals hij ook nog eens heeft benadrukt op de terechtzitting. Uit risicotaxatie- en adviesinstrumenten blijkt dat sprake is van een laag recidiverisico. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij interventies of toezicht niet nodig achten.
Verder neemt de rechtbank in overweging dat verdachte de volgende dag na het incident wel verantwoordelijkheid heeft genomen door dit direct te benoemen aan de moeder van [slachtoffer] en vervolgens ook een dag later aan de vader van [slachtoffer] .
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Deze straf is lager dan de straf die de officier van justitie heeft geëist gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 5.000 aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, nu sprake is van een schending van artikel 6 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Artikel 361, derde lid, Sv verplicht de rechter tot niet-ontvankelijkverklaring indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren. De vordering is de dag voor de inhoudelijke behandeling aan het einde van de middag ingediend. De verdediging heeft zich hierdoor onvoldoende kunnen voorbereiden op een verweer ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding, waardoor dit in strijd is met de goede procesorde.
Overweging van de rechtbank
Ontvankelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering. Gelet op artikel 51g, derde lid, Sv heeft het slachtoffer het recht om zich tot aan het requisitoir te voegen als benadeelde partij in het strafproces. De ingediende vordering ziet enkel op immateriële schade en is eenvoudig van aard. De verdediging had om extra tijd kunnen vragen indien zij die nodig achtte voor bestudering en bespreking van de vordering, maar heeft dit niet gedaan.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door het bewezenverklaarde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De aard en de ernst van de normschending brengt met zich mee dat de relevante negatieve gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 3.000,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 1 september 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
 bepaalt dat
deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 legt op
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.000,- (drieduizend) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 3.000,- (drieduizend) aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 40 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin (voorzitter), mr. W. Bruins en mr. T. Kok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 mei 2024.
mr. W. Bruins en mr. A.L. Goedheer zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , brigadier van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023418960, gesloten op 22 december 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 21, 23, 25-26; proces-verbaal van verhoor aangever, p. 110.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 60.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 77.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 101 en 103.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2024.