ECLI:NL:RBGEL:2024:3053

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 295
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergunningplicht voor een bedrijfspand en woning in verband met criminele activiteiten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de aanwijzing van een bedrijfspand en een woning als vergunningplichtig. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn bevoegd was om deze aanwijzingsbesluiten te nemen, gezien de eerdere sluitingen van het pand in verband met illegale activiteiten. Eisers, die de eigenaars zijn van het bedrijfspand en de woning, hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar hun beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de aanwijzingsbesluiten niet buitenproportioneel zijn en dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de leefbaarheid en openbare orde in het gebied onder druk staan. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn voor de procedure niet is overschreden. De uitspraak bevestigt dat de aanwijzingsbesluiten in stand blijven en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/295

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en
[eiser] ,uit [plaats] , eiser,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, het college
(gemachtigde: mr. M.B. Jansen)
alsmede
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), derde-partij.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aanwijzing van het bedrijfspand (hierna: het bedrijfspand) en de woning (hierna: de woning) aan de [locatie] in [plaats] als vergunningplichtig. Op grond hiervan is het verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen in deze aangewezen gebouwen. Deze aanwijzingsbesluiten zijn genomen op 20 juli 2022. [1]
1.1.
Eisers hebben hiertegen ieder afzonderlijk bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 januari 2023 heeft het college hun bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Eisers hebben verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Staat der Nederlanden heeft afgezien van het voeren van verweer. [2]
1.3.
Het college heeft op het beroep van eisers gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de vertegenwoordiger van eiseres [persoon A] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college, mr. A. Aziz en toezichthouder [persoon B] . Eiser heeft bericht niet aanwezig te zullen zijn.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is sinds [datum] eigenaresse van het bedrijfspand. [persoon A] is sinds [datum] directeur van eiseres. De woning, zijnde een bedrijfswoning, is sinds [datum] in eigendom van eiser, de zoon van [persoon A] . De burgemeester van [plaats] heeft op 13 juni 2012 met spoedeisende bestuursdwang de sluiting van het bedrijfspand gelast voor onbepaalde tijd ter voorkoming van de negatieve gevolgen van het in stand houden van een illegale coffeeshop, seksinrichting en een illegaal horecabedrijf.
Sinds eind 2015 staat op het adres van het bedrijfspand ook een autobedrijf geregistreerd dat feitelijk wordt gerund door [persoon C] . De woning en het bedrijfspand worden in ieder geval sindsdien verhuurd aan het autobedrijf/ [persoon C] en zijn partner [persoon D] . De huur voor de woning van € 1.000,- per maand en voor het bedrijfspand van € 3.200 per maand werd voldaan door [persoon C] , [persoon D] en/of [persoon E] , hun zoon. Het bedrijfspand zit via een overkapping bevestigd aan de woning.
2.1.
Naar aanleiding van een MMA(Meld Misdaad Anoniem)-melding heeft de politie op 26 januari 2022 een instap gedaan in het bedrijfspand en de woning. Daarbij zijn in het bedrijfspand goederen en stoffen aangetroffen die volgens de politie worden gebruikt voor de productie van synthetische (hard)drugs. In de woning is in één van de slaapkamers een vuurwapen aangetroffen, die was voorzien van een patroonhouder met daarin negen patronen. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in een bestuurlijke rapportage van 28 januari 2022. Nadere bevindingen zijn neergelegd in een bestuurlijke rapportage van 22 februari 2022.
2.2.
De burgemeester heeft op 26 januari 2022 met spoedeisende bestuursdwang de sluiting gelast van het bedrijfspand en de woning voor de duur van zes maanden. Aan de sluiting liggen de bevindingen in de bestuurlijke rapportages ten grondslag. De sluiting is gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b van de Opiumwet, op de Beleidsregels Wet Damocles (art. 13b Opiumwet) (Beleidsregels) en, ten aanzien van de woning, ook op artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet. De burgemeester heeft het bezwaar van eiseres tegen de sluiting ongegrond verklaard en heeft het bezwaar van eiser tegen de sluiting niet-ontvankelijk verklaard omdat het volgens de burgemeester te laat is ingediend. Dit is gebeurd bij besluit op bezwaar van 25 juli 2022.
2.3.
Bij afzonderlijke brieven van 10 juni 2022 heeft het college aan eiseres en eiser het voornemen geuit om het bedrijfspand respectievelijk de woning aan te wijzen als vergunningplichtig zoals omschreven onder 1. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Eisers hebben hiervan geen gebruik gemaakt. Hierop heeft het college op 20 juli 2022 de besluiten genomen zoals vermeld onder 1.
2.4.
Bij besluit op bezwaar van 6 januari 2023 heeft het college de bezwaren van eisers tegen de aanwijzingsbesluiten ongegrond verklaard. Aan de aanwijzingsbesluiten heeft het college ten grondslag gelegd de (reden voor de) eerdere sluitingen van het bedrijfspand in 2012 en, ook van de woning, in 2022 en dat er in de [locatie] diverse autobedrijven door de FIOD [3] zijn onderzocht. Het college heeft hierbij gewezen op politie-invallen en controles die in de media zijn uitgelicht. Volgens het college is het perceel gelegen in een gebied dat kwetsbaar is voor criminele invloeden. Dit maakt dat de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid rondom het bedrijfspand en de woning, die ook gebruikt mag worden voor bedrijfsmatige activiteiten, onder druk staat. Verder is in de bezwarenprocedure inzake de sluiting van het bedrijfspand en de woning naar voren gekomen dat eisers als verhuurders geen kritische houding aannemen als het gaat om de achtergrond van de huurders van het pand en hen de huur van in totaal € 4.200 maandelijks contant laten voldoen. Door het opleggen van de aanwijzingsbesluiten worden eisers gestimuleerd om bonafide ondernemers in hun panden te vestigen. Volgens het college kan het voorkomen van ondermijnende activiteiten niet met een minder ingrijpend middel worden bereikt. De aanwijzingsbesluiten zijn daarom niet buitenproportioneel. De aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd op artikel 2:65b in verbinding met artikel 2:65c, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2014 (APV).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt eerst of zij het door het college ingediende verweerschrift en het daarbij gevoegde bestreden besluit buiten beschouwing moet laten. Vervolgens beoordeelt de rechtbank de aanwijzingsbesluiten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het door het college ingediende verweerschrift en bestreden besluit niet buiten beschouwing gelaten hoeven te worden. Verder komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Moet de rechtbank het door het college ingediende verweerschrift en daarbij gevoegde bestreden besluit buiten beschouwing laten?
5. Eisers voeren aan dat de rechtbank het door het college ingediende verweerschrift en daarbij gevoegde bestreden besluit buiten beschouwing moet laten, omdat eisers die buiten de termijn van tien dagen voor de zitting, namelijk op 11 april 2024, hebben ontvangen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het verweerschrift en daarbij gevoegde bestreden besluit zijn door de rechtbank ontvangen op 5 april 2024 en daarmee binnen de termijn van tien dagen voor de zitting als bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Onder omstandigheden kunnen ook stukken die binnen die termijn zijn ingediend buiten beschouwing worden gelaten vanwege strijd met een goede procesorde. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de stukken omvangrijk zijn en eerder ingediend hadden kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank is het toelaten van de stukken niet in strijd met een goede procesorde. Het verweerschrift betreft een reactie op de - telkens nog door eisers aangevulde - beroepsgronden, bevat alleen een reactie op de gestelde overschrijding van de redelijke termijn en verwijst verder naar het eerder genoemde besluit en het advies van de bezwarencommissie. Het daarbij gevoegde bestreden besluit bevond zich al bij de stukken.
Moet het bestreden besluit vernietigd worden omdat het geen datum bevat?
6. Eisers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit vernietigd moet worden omdat het geen datum bevat. Deze beroepsgrond slaagt reeds niet, omdat een dagtekening geen constitutief vereiste is voor het zijn van een besluit. Verder volgt uit de stukken dat het bestreden besluit op 6 januari 2023 gemaild is aan de gemachtigde van eisers. Dit is ook de datum die het college aanhoudt als datum van het bestreden besluit, zodat het betoog van eisers faalt.
Is de bezwarencommissie niet objectief, bevoordeeld en/of niet onafhankelijk?
7. Eisers stellen dat de bezwarencommissie niet objectief, bevooroordeeld en niet onafhankelijk is. Er is volgens eisers sprake van een spookprocedure. Eisers zijn namelijk niet betrokken bij de procedures die de huurders gevoerd hebben noch zijn de stukken die daarop betrekking hebben aan hen gestuurd. Eisers weten dus ook niet wat door de huurders is aangevoerd. Om zinvol verweer te kunnen voeren hadden eisers die stukken wel moeten hebben. Dat geldt ook voor de stukken die betrekking hebben op de sluiting in 2012, op de strafprocedure tegen [persoon C] en de uitspraak die daarop is gevolgd. De bezwarencommissie had moeten zorgen voor een compleet dossier.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Bij de stukken bevindt zich het bezwaarschrift van de huurders [persoon C] en [persoon D] tegen de sluiting, de reactie van de burgemeester daarop, net als het bezwaarschrift van [persoon D] tegen de verlenging van de sluiting [4] en tegen het aanwijzingsbesluit en de stukken die zien op het verzoek van [persoon D] om een voorlopige voorziening [5] . Daarnaast heeft het college op zitting – onweersproken – toegelicht dat er juist voor is gezorgd dat zowel de zaken van eisers als die van de huurder(s) gelijktijdig op de hoorzittingen zijn behandeld. Uit de stukken blijkt ook dat op de hoorzittingen, gelijktijdig met het bezwaar van eisers, het bezwaar van de huurder(s) is behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn daar alleen niet verschenen. Eisers kunnen dan ook niet aan het college tegenwerpen dat zij niet weten wat door de huurder(s) is aangevoerd. Verder heeft het college er op de zitting terecht op gewezen dat de stukken die betrekking hebben op de strafprocedure niet zomaar kunnen worden ingebracht in de onderhavige procedure en dat het college zich in beginsel mag baseren op de bestuurlijke rapportages. Daarnaast heeft het college aan het onderhavige dossier ook stukken toegevoegd die betrekking hebben op de sluiting in 2012. Wat eisers aanvoeren leidt dan ook niet tot de conclusie dat de bezwarencommissie niet objectief, bevooroordeeld of niet onafhankelijk is.
Was het college bevoegd om tot de aanwijzingsbesluiten over te gaan?
8. Eisers voeren aan dat de aanwijzingsbesluiten niet gegrond zijn op bewijsmiddelen. Geen van de huurders is strafrechtelijk veroordeeld in relatie tot het ter plekke produceren van synthetische (hard)drugs, wapenbezit of andere delicten. [persoon C] is bij uitspraak van 1 november 2022 vrijgesproken. Er is ook niet aangegeven welke drugs zijn aangetroffen en in welke hoeveelheden. Er is onvoldoende onderzoek gedaan. Zo is op geen enkele wijze nagegaan of het onzorgvuldige politierapport wel op juiste wijze tot stand is gekomen, maar is dat zomaar gevolgd. Ten onrechte zijn niet de stukken uit het strafdossier van [persoon C] noch de stukken die ten grondslag liggen aan de eerdere sluiting in 2012 aan het dossier toegevoegd. Eisers hebben niets van doen met welke overtreding of misdrijf dan ook.
8.1.
De rechtbank begrijpt het betoog van eisers als een beroep op dat het college niet bevoegd was om over te gaan tot de aanwijzingsbesluiten omdat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat voldaan is aan de voorwaarde van artikel 2:65b, tweede lid, van de APV. Artikel 2:65b, eerste lid, in combinatie met artikel 2:65c, eerste lid, van de APV houdt kortgezegd in dat het college gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten kan aanwijzen waarop een vergunningplicht komt te rusten. Alsdan kan alleen met een vergunning van de burgemeester een bedrijf of bedrijfsmatige activiteit in het gebouw of gebied worden uitgeoefend. Op grond van het tweede lid van artikel 2:65b van de APV wordt een gebouw of gebied uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van het college de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college aannemelijk gemaakt dat in of rondom het bedrijfspand en de woning de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Het college heeft zich daartoe onder meer mogen baseren op de redenen voor sluiting van het bedrijfspand in 2012 en, ook van de woning, in 2022. In 2012 is in het bedrijfspand een illegale coffeeshop, seksinrichting en een illegaal horecabedrijf aangetroffen. Daarover bevinden zich stukken in het dossier. De inhoud daarvan is door eisers niet gemotiveerd betwist. De enkele betwisting van alles wat in de aanwijzingsbesluiten is genoemd is daarvoor niet voldoende. Datzelfde geldt voor de inhoud van de bestuurlijke rapportages die ten grondslag liggen aan de sluiting van het bedrijfspand en de woning in 2022. Toen zijn in het bedrijfspand stoffen en voorwerpen aangetroffen waarmee harddrugs geproduceerd kan worden en is in de woning een vuurwapen aangetroffen, dat was voorzien van een patroonhouder met daarin negen patronen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres dat zag op de sluiting ongegrond verklaard. De rechtbank verwijst naar hetgeen in die uitspraak is overwogen onder 9.1 en 9.1.1. Het bezwaar van eiser is terecht niet-ontvankelijk verklaard (zie de overwegingen in die uitspraak onder 5. en 5.1.). Dat de huurders niet zijn veroordeeld voor strafbare feiten of [persoon C] is vrijgesproken door de strafrechter kan niet tot een ander oordeel leiden omdat in de strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt. Of eisers wetenschap hadden van strafbare feiten is in het kader van de onderhavige beoordeling niet relevant. Verder heeft het college – onbetwist – gewezen op autobedrijven in de [locatie] die door de FIOD zijn onderzocht en op politie-invallen en controles die in de media zijn toegelicht. In het bij de stukken gevoegde mediabeeld met betrekking tot de [locatie] wordt ook een inval en arrestaties door de politie in 2019 benoemd. De inhoud hiervan is ook door eisers niet gemotiveerd betwist. Het college heeft zijn oordeel ook hierop mogen baseren. Gelet op al het voorgaande heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat in of rondom het bedrijfspand en de woning de leefbaarheid, de openbare orde en veiligheid onder druk staan, zodat het college bevoegd was om tot de aanwijzingsbesluiten over te gaan. Het betoog van eisers faalt.
Mocht het college van zijn aanwijzingsbevoegdheid gebruik maken?
9. Eisers voeren aan dat als de overheid criminaliteit wenst te weren, dat niet moet geschieden over de rug van particulieren. Het college had moeten volstaan met een lichter middel door helemaal geen aanwijzingsbesluit te nemen. Verder voeren eisers aan dat hen niets te verwijten valt en dat ook niet is onderzocht of hen iets te verwijten valt. Hadden zij (structureel) onderzoek moeten doen naar de aanwezigheid van synthetische drugs of andere voorwerpen? Zo is er in 2022 vloeistof aangetroffen in een ton en, volgens een krantenbericht, een vuurwapen achter een schilderij, maar hoe hadden eisers dat moeten weten? Volgens de bezwarencommissie ging het om de achtergrond van de huurders van het pand maar nergens staat dat dit een weigeringsgrond is om een overeenkomst met huurders te sluiten. Dat zou ook in strijd zijn met artikel 1 van de Grondwet. In de wet staat ook niet dat huur niet contant mag worden voldaan. Bovendien schakelen eisers altijd makelaars in die ook controles uitoefenen en hebben zij een accountant die meekijkt. Verder volgt uit de door eisers in geding gebrachte uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel dat er in de periode vanaf 5 augustus 2019 geen sprake meer was van een bedrijfsmatige inschrijving of bedrijfsmatige activiteiten. Eisers wisten dat niet, maar het college wel. Als het college al in 2019-2020 [persoon D] en [persoon C] , als bewoners van de woning, had aangeschreven dat zij bewoning als burgerwoning strijdig achtte, dan waren de onderhavige besluiten niet nodig geweest. Ook in die zin valt eisers dus niets te verwijten.
Tot slot is ook geen belangenafweging gemaakt en is niets overwogen over de belangen van eisers en de juistheid en evenredigheid. Gelet op de gevolgen die de besluiten voor eisers hebben gehad en de schade die is geleden, is geen sprake van evenredigheid, aldus eisers.
9.1.
Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Uit de aanwijzingsbesluiten en het bestreden besluit volgt dat het college deze beoordeling heeft gemaakt en gemotiveerd heeft overwogen dat de aanwijzingsbesluiten geschikt, noodzakelijk en evenwichtig zijn. Daarbij zijn ook de belangen van eisers, voor zover destijds aangevoerd, betrokken. Eisers betwisten de noodzakelijkheid en evenwichtigheid van de aanwijzingsbesluiten.
9.2.
Uit de aanwijzingsbesluiten en het bestreden besluit volgt dat de aanwijzingsbesluiten tot doel hebben om verstoring van de openbare orde of nadelige beïnvloeding van de leefbaarheid tegen te gaan als die wordt veroorzaakt door een onveilig en malafide ondernemersklimaat vanuit een gebouw, branche of in een gebied. Door het opleggen van een vergunningsplicht worden eisers gestimuleerd om bonafide ondernemers in het bedrijfspand en de woning te vestigen. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat een minder zwaar middel onvoldoende zou zijn geweest om dit doel te bereiken. Daarvoor acht de rechtbank het volgende van belang.
9.2.1.
Eisers moeten als verhuurders concreet toezicht houden op het gebruik van het pand dat zij verhuren en moeten in dat kader controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand. Dit geldt te meer voor de periode waarin [persoon C] het bedrijfspand en de woning huurde nu eisers op de hoogte waren van de strafrechtelijke antecedenten van [persoon C] . Dit is door eisers in een gesprek op 14 februari 2022 aangegeven. Daarbij heeft [persoon A] ook aangegeven dat hij vindt dat als de huur correct betaald wordt, zij verder nergens moeilijk over doen. Daarbij komt dat de huur in contanten werd voldaan, hetgeen eens te meer reden was om de genoemde controles uit te voeren. Dat het gebruikelijk zou zijn dat in de autohandel met contant geld wordt betaald, betekent nog niet dat dat ook geldt voor het contant voldoen van de huur. Dat de huur ook via de bankrekening werd voldaan is pas op de zitting voor het eerst gesteld, niet onderbouwd en bovendien strijdig met wat in het gesprek van 14 februari 2022 door eisers naar voren is gebracht, namelijk dat de huur iedere maand door [persoon A] contant werd opgehaald. Het recht op privacy van een huurder hoeft niet in de weg te staan aan het kunnen controleren van het gebruik van het pand door de verhuurder. [6] Uit de stukken blijkt niet dat er controles zijn uitgevoerd gericht op het gebruik van het bedrijfspand en de woning. De enkele stelling op de zitting is hiertoe onvoldoende.
9.2.2.
Verder heeft het college mee mogen wegen dat uit het voorgaande en de feiten die zich in het verleden hebben voorgedaan ook volgt dat eisers niet dan wel onvoldoende kritisch zijn geweest ten aanzien van de achtergrond van de huurders. Eisers hebben in het gesprek van 14 februari 2022 ook aangegeven dat zij de huurders niet hebben gescreend. Dat het zou gaan om een indeplaatsstelling betekent niet dat eisers dat niet hoefden te doen. Eisers hebben ten tijde van de aanwijzingsbesluiten bovendien laten weten niet voornemens te zijn de huurovereenkomsten te ontbinden en zij hebben toen geen nadere maatregelen aangekondigd om herhaling in de toekomst te voorkomen. Mede hierdoor heeft het college risico op herhaling van de feiten aanwezig mogen achten en de aanwijzingsbesluiten noodzakelijk mogen achten. Gelet op al het voorgaande valt niet in te zien met welk ander (minder zwaar) middel het college had moeten volstaan. Daartoe hebben eisers ook niets concreets gesteld. Wat eisers naar voren hebben gebracht over de inschakeling van makelaars geeft ook geen aanleiding tot een ander oordeel. Die, niet onderbouwde, stelling is pas voor het eerst op de zitting gedaan en daarmee is ook niet onderbouwd dat eisers nu zelf voldoende ondernemen om ervoor te zorgen dat zich bonafide ondernemers in het bedrijfspand en de woning vestigen. Dat eisers inmiddels ervoor hebben gezorgd dat [persoon D] de woning heeft verlaten vanwege een huurachterstand is daarvoor onvoldoende. Aan de stelling van eisers dat als het college eerder had ingegrepen, de besluiten niet nodig waren geweest, komt geen betekenis toe.
9.3.
Het college heeft de aanwijzingsbesluiten ook evenwichtig mogen achten. Voor zover eisers in bezwaar belangen hebben gesteld, zijn die door het college meegewogen. Het college heeft meegewogen dat de vergunningplicht een lastenverzwaring betekent voor eisers. Het college heeft dit minder zwaar mogen wegen dan de (algemene) belangen die gediend zijn met de aanwijzingsbesluiten. Daarbij is van belang dat als sprake is van een bonafide huurder er geen reden is waarom het bedrijfspand en de woning niet verhuurd zouden kunnen worden. Imagoschade leidt op zichzelf niet tot onevenredigheid. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat een Bibob-procedure enige tijd in beslag kan nemen. Voor zover eisers stellen dat het bedrijfspand en/of de woning door de besluiten onverkoopbaar, onverhuurbaar zijn of in waarde gedaald zijn, en de besluiten daarom nadelige gevolgen voor hen hebben, wil dat nog niet zeggen dat die nadelige gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
9.4.
Gelet op het voorgaande heeft het college de belangen bij de aanwijzingsbesluiten zwaarder mogen wegen dan de belangen van eisers. De aanwijzingsbesluiten zijn niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de redelijke termijn overschreden?
10. Eisers verzoeken om een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
10.1.
De redelijke termijn voor een procedure in zaken zoals deze is in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar in beslag heeft genomen. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500 per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
10.2.
In deze zaak is de termijn begonnen met de ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres van 21 juli 2022. Dat betekent dat op het moment van doen van deze uitspraak de redelijke termijn van twee jaar nog niet is overschreden. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanwijzingsbesluiten in stand blijven. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten. Omdat de redelijke termijn niet is overschreden, wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond,
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas en mr. M. Ichoh, leden, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eén besluit is gericht aan eiseres in haar hoedanigheid van eigenaresse van het bedrijfspand en één besluit is gericht aan eiser in zijn hoedanigheid van eigenaar van de woning.
2.Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 20210.
3.Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst.
4.Zie over deze verlenging de uitspraak van deze rechtbank inzake zaaknummers ARN 22/4029 en 23/296.
5.Zie over dit verzoek ook de uitspraak van deze rechtbank inzake zaaknummers ARN 22/4029 en 23/296, ro. 2.3.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3351, ro. 7.2.