ECLI:NL:RBGEL:2024:3039

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
C/05/407257 / HA ZA 22-348
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering in geschil over nieuwe overeenkomst tussen partijen met betrekking tot vetputlediging

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft Ter Horst Milieu B.V. een vordering ingesteld tegen De Waag 1478 B.V. met betrekking tot de vraag of partijen op 22 mei 2019 een nieuwe overeenkomst hebben gesloten voor de duur van 84 maanden. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 15 maart 2023 Ter Horst Milieu toegelaten tot bewijslevering. Ter Horst Milieu heeft getuigen gehoord, waaronder de heer [getuige 1], die verklaarde dat er op 22 mei 2019 een nieuwe overeenkomst is gesloten, terwijl De Waag dit betwistte en stelde dat er enkel een wijziging van de bestaande overeenkomst plaatsvond.

De rechtbank heeft de getuigenverklaringen van beide partijen zorgvuldig gewogen. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] stonden lijnrecht tegenover elkaar, vooral met betrekking tot de intentie van de partijen en de voorwaarden van de overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat Ter Horst Milieu niet is geslaagd in de bewijslevering dat er een nieuwe overeenkomst is gesloten. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaring van [getuige 1] niet overtuigend genoeg was om de stelling van Ter Horst Milieu te onderbouwen, vooral omdat de getuigenverklaring van [getuige 2] deze weersprak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van Ter Horst Milieu afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van De Waag, die zijn begroot op € 4.857,00. Dit vonnis is uitgesproken op 29 mei 2024 door mr. S.J. Peerdeman.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/407257 / HA ZA 22-348
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
TER HORST MILIEU B.V.,
gevestigd te Varsseveld,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: Ter Horst Milieu,
advocaat: mr. A.M. Takkenberg,
tegen
DE WAAG 1478 B.V.,
gevestigd te Doesburg,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: De Waag,
advocaat: mr. M. van Bindsbergen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 maart 2023,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 augustus 2023,
- het proces-verbaal van tegengetuigenverhoor van 23 januari 2024,
- de conclusie na getuigenverhoor van Ter Horst Milieu,
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van De Waag.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie
2.1.
In het tussenvonnis van 15 maart 2023 is Ter Horst Milieu toegelaten tot het leveren van bewijs dat partijen met ingang van 1 juni 2019 een nieuwe overeenkomst hebben gesloten voor de duur van 84 maanden.
2.2.
Ter Horst Milieu heeft in dat verband de heer [getuige 1] als getuige doen horen. De Waag heeft in tegengetuigenverhoor de heer [getuige 2] als getuige doen horen.
2.3.
[getuige 1] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
Ik ben verkoper buitendienst bij Ter Horst Milieu. Dat ben ik sinds ongeveer 2008. Ik was ook in 2015 betrokken bij het sluiten van de overeenkomst met De Waag.
Op 22 mei 2019 is een nieuwe overeenkomst gesloten. De heer [getuige 2] van De Waag had aan de binnendienst vragen voorgelegd over het verhogen van de frequentie van het legen van de vetput en hij vond de prijs te hoog. Als het over de prijs gaat dan gaat de zaak altijd naar de buitendienst, dus naar mij. Als het alleen over de frequentie van het legen zou zijn gegaan dan regelt de binnendienst dat.
Het klopt dat ik op 22 mei 2019 bij De Waag ben geweest en heb gesproken met de heer [getuige 2] . Daarbij waren geen andere personen aanwezig. Wij hebben toen de frequentie van het legen van de vetput besproken en de prijs, want volgens [getuige 2] kon hij elders goedkoper terecht. Ik heb toen tegen hem gezegd dat als er een korting moest komen er ook een nieuwe overeenkomst kwam. In de nieuwe overeenkomst is de frequentie aangepast en zijn de tarieven omlaag gegaan. Dat wil zeggen op het ledigingstarief van de vetput is een korting toegepast. (…) Dat was ongeveer € 20,00 per lediging. De frequentie van de lediging ging van twee naar zes keer per jaar. U vraagt mij of dat dan neerkomt op ongeveer € 80,00 per jaar. Mijn antwoord is dat dat iets meer is, omdat ook de reeds bestaande twee ledigingen goedkoper werden. Ik heb tegen [getuige 2] met zoveel woorden gezegd dat er een nieuwe korting kon komen, maar dat dan ook een nieuw contract werd opgesteld met een nieuwe looptijd.
De toevoeging ‘Deze s.o. loopt onder dezelfde voorwaarden als s.o. 029100’ is door mij op het contract van 22 mei 2019 gezet, zodat de algemene voorwaarden hetzelfde bleven. De heer [getuige 2] wilde dit opgenomen hebben, omdat hij geen tijd had om de algemene voorwaarden van drie bladzijden te lezen en hij niet geconfronteerd wilde worden met een eventuele wijziging in de algemene voorwaarden. De algemene voorwaarden waren ten opzichte van 2015 niet gewijzigd. Daarom is die toevoeging erop gezet.
Achterop het formulier zijn ook voorwaarden afgedrukt. Dat zijn onder meer plaatsingskosten en voorwaarden voor afzetcontainers.
In het gesprek op 22 mei 2019 heb ik er op gewezen dat de nieuwe overeenkomst voor zeven jaar zal worden gesloten.
(…)
Op vragen van mr. Takkenberg antwoord ik:
Op uw vraag of er bij De Waag vaker wijzigingen waren in het contract antwoord ik: Ja, er waren frequentiewijzigingen en die werden afgehandeld door de binnendienst. Ik kwam daarvoor niet bij De Waag. Voor die wijzigingen in het verleden ben ik niet bij De Waag geweest en heb ik ook geen nieuw contract aangeboden.
Op vragen van mr. Van Bindsbergen antwoord ik:
(…)
U vraagt mij of de toevoeging op het contract met betrekking tot de algemene voorwaarden niet overbodig was nu de algemene voorwaarden ten opzichte van 2015 niet waren gewijzigd.
Mij antwoord daarop is dat [getuige 2] mij vroeg of er wijzigingen waren van de algemene voorwaarden. Ik heb daarop gezegd dat dat niet zo was en [getuige 2] heeft mij toen gevraagd: “Wil je mij dat er dan wel even opzetten”. Dat heb ik toen gedaan.
(…)
In het gesprek op 25 mei 2019 [bedoeld zal zijn: 22 mei 2019, toevoeging rechtbank] heb ik [getuige 2] voorgehouden wat de kosten zouden zijn bij het doorlopen van de geldende tarieven en een wijziging van de ledigingsfrequentie en welke korting ik daarbij kon geven, dus wat het zou kosten in de oude situatie en in het nieuwe contract.
U vraagt mij of het invullen van het nieuwe formulier ermee te maken had dat door Ter Horst een derde partij werd ingeschakeld voor het legen van de vetput. Nee, dat had er niet mee te maken.
2.4.
[getuige 2] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
De aanleiding voor het gesprek van 22 mei 2019 was het volgende. Wij hadden de toiletgroep verbouwd en toen ontdekten we dat er een lekkage was. Daaruit bleek dat de vetput te weinig capaciteit had en dat deze vaker moest worden geleegd. Ik heb toen [naam 1] gebeld, die feitelijk de vetput kwam ledigen voor Ter Horst Milieu. [naam 1] zei dat zij niet buiten de overeenkomst met Ter Horst Milieu om de vetput vaker konden ledigen. Ik heb toen aan [naam 1] gemeld dat ik eigenlijk geen nieuwe overeenkomst wilde met Ter Horst Milieu vanwege slechte ervaringen, maar [naam 1] vertelde dat een wijziging alleen via Ter Horst Milieu kon plaatsvinden. Zij zouden het verzoek doorsturen aan Ter Horst Milieu.
Daarna kwam dhr. [getuige 1] van Ter Horst Milieu bij mij op de zaak op bezoek. Dat was op 22 mei 2019. Ik heb tegen hem verteld dat ik geen nieuwe overeenkomst wilde en dat ik alleen het aantal ledigingen van de vetput wilde wijzigen. [getuige 1] zei mij dat dat alleen op papier kon omdat er een derde partij, [naam 1] , bij betrokken was. Ik wilde eigenlijk geen nieuwe handtekening zetten, maar volgens [getuige 1] was dat nodig i.v.m. [naam 1] . Ik heb toen gezegd dat ik dat alleen wilde doen als de overeenkomst van 2015 hetzelfde bleef en dat het alleen ging om de wijziging van het aantal ledigingen. [getuige 1] heeft toen de toevoeging op het contract gezet. Dit is de toevoeging: ‘Deze so loopt onder dezelfde algemene voorwaarden als de so 029100’.
U houdt mij voor dat [getuige 1] als getuige heeft verklaard dat er reden voor de wijziging ook was dat ik de prijs te hoog vond. Het verbaasde mij ook dat hij dit heeft verklaard want dit klopt niet. In het gesprek op 22 mei 2019 is niet over de prijs gesproken en ook niet over een korting. Dat was niet de intentie van het gesprek. De totaalprijs werd wel hoger omdat er ook meer ledigingen zouden plaatsvinden. U houdt mij voor dat [getuige 1] als getuige heeft verklaard dat ik zou hebben gezegd dat ik elders goedkoper terecht zou kunnen. Ook dat is niet waar. Dat heb ik niet gezegd. Over een korting is niet gesproken en ook niet dat daarom een nieuwe overeenkomst zou moeten worden getekend. [getuige 1] heeft daar ook niet op gewezen dat de overeenkomst weer voor zeven jaar zou gelden.
Er was alleen sprake van een wijziging van het legen van de vetput. Dit was eerst twee keer per jaar en dat ging naar zes keer per jaar. Volgens mij betaalde ik voor een extra lediging € 140,00 en dan zou het dus vier keer € 140,00 extra kosten. De precieze prijzen weet ik nu niet.
U houdt mij voor dat [getuige 1] als getuige heeft verklaard dat ik de passage over de algemene voorwaarden opgenomen wilde hebben omdat ik geen tijd had om de algemene voorwaarden van drie bladzijden te lezen. Dit klopt niet. A) hij had de algemene voorwaarden helemaal niet bij zich en B) bij het gesprek op 22 mei 2019 is niet over algemene voorwaarden gesproken en ik heb dus ook niet gezegd dat ik drie bladzijden te veel vond om te lezen.
U vraagt mij of er eerder een wijziging in de frequentie van het ledigen is geweest. Ja, dat is zo. Het kwam voor dat containers vaker geleegd moesten worden of dat de vetput extra moest worden geleegd. Dit was incidenteel en meestal in drukke periodes. Ik vroeg zo’n extra lediging per telefoon of per mail aan bij Ter Horst Milieu. Meestal belde ik naar een telefoonnummer in Varsseveld. Het zou kunnen zijn dat dit de binnendienst was van Ter Horst Milieu. [getuige 1] was nooit te bereiken. Op de factuur werd dan gezet dat er extra ledigingen waren geweest. Er kwam dus geen nieuwe overeenkomst.
De wijziging in 2019 was dus via [naam 1] gelopen. [naam 1] heeft [getuige 1] ingeschakeld i.v.m. mijn verzoek om per jaar de vetput vaker te ledigen.
2.5.
Ter Horst Milieu meent dat zij geslaagd is in de bewijslevering. De Waag meent dat Ter Horst Milieu daarin niet is geslaagd.
2.6.
De rechtbank merkt op dat zij in rov 4.5. van het tussenvonnis van 15 maart 2023 al heeft overwogen dat en waarom het op 22 mei 2019 ondertekende formulier geen dwingend bewijs oplevert van de stelling van Ter Horst Milieu dat partijen met ingang van
1 juni 2019 een nieuwe overeenkomst hebben gesloten voor de duur van 84 maanden.
De rechtbank blijft bij haar oordeel dat Ter Horst Milieu de bewijslast heeft van haar door De Waag betwiste stelling.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat Ter Horst Milieu niet is geslaagd in de bewijslevering. De getuigenverklaring van [getuige 1] wordt grotendeels weersproken door de getuigenverklaring van [getuige 2] . Met name staan de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] tegenover elkaar met betrekking tot de reden dat het wijzigingsverzoek van De Waag door [getuige 1] werd behandeld en niet door de binnendienst van Ter Horst Milieu, of er al dan niet over een korting is gesproken, of [getuige 1] [getuige 2] al dan niet uitdrukkelijk erop heeft gewezen dat een nieuwe overeenkomst met een nieuwe looptijd van zeven jaar zou worden gesloten en de reden voor het vermelden van de aanvulling
“Deze s.o. loopt onder dezelfde algemene voorwaarden als de s.o. 029100”.
2.8.
In rov. 4.6. van het tussenvonnis van 15 maart 2023 heeft de rechtbank al overwogen dat zij voorshands bewezen acht dat partijen met het ondertekenen van het formulier op 22 mei 2019 niet de bedoeling hadden om een nieuwe overeenkomst aan te gaan ter vervanging van de bestaande overeenkomst uit 2015, maar slechts de bedoeling hadden om de bestaande overeenkomst uit 2015 aan te passen. De getuigenverklaring van [getuige 1] weerlegt die overweging niet, temeer niet nu zijn getuigenverklaring op wezenlijke punten wordt weersproken door de getuigenverklaring van [getuige 2] . Anders dan Ter Horst Milieu stelt is [getuige 2] geen partijgetuige, zoals bedoeld in artikel 164 lid 2 Rv. De bewijslast rust immers niet op De Waag maar op Ter Horst Milieu. De rechtbank ziet geen reden om aan de getuigenverklaring van [getuige 1] meer waarde te hechten dan aan de getuigenverklaring van [getuige 2] . Deze vallen dus tegen elkaar weg.
Bovendien heeft Ter Horst Milieu ook niet inzichtelijk gemaakt dat zij met De Waag op het formulier van 22 mei 2019 gunstiger tarieven is overeengekomen dan de tarieven die golden op basis van de overeenkomst uit 2015, zoals zij stelt en De Waag betwist. Dat betekent dat ook niet is komen vast te staan dat een door Ter Horst Milieu gegeven korting de reden was voor het sluiten van een nieuwe overeenkomst met wederom een looptijd van zeven jaar.
2.9.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat partijen met ingang van
1 juni 2019 een nieuwe overeenkomst hebben gesloten voor de duur van 84 maanden. De vorderingen van Ter Horst Milieu (in conventie) zullen dan ook worden afgewezen.
De rechtbank komt daarom niet toe aan de behandeling van de door De Waag voorwaardelijk ingestelde vordering in reconventie, nu de voorwaarde niet is vervuld.
2.10.
Ter Horst Milieu is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Waag worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.842,00
(3,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.857,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van Ter Horst Milieu af,
3.2.
veroordeelt Ter Horst Milieu in de proceskosten van € 4.857,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Ter Horst Milieu niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.
592