ECLI:NL:RBGEL:2024:3004

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
416459
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding voor dubbele woonlasten en expertisekosten na niet-uitvoering van werk door aannemer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 15 mei 2024, hebben eisers, aangeduid als [gezamenlijke eisers], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], wegens schadevergoeding. De vordering betreft schade die eisers zouden hebben geleden door dubbele woonlasten en extra kosten voor het inschakelen van een nieuwe aannemer, nadat gedaagde zijn contractuele verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 1 november 2023 eisers de gelegenheid gegeven om hun vordering nader te onderbouwen. Echter, de rechtbank oordeelt dat eisers er niet in zijn geslaagd om hun schade voldoende feitelijk onderbouwd aan te tonen. De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding af, omdat de gevraagde bedragen niet adequaat zijn onderbouwd en er geen duidelijke grondslag voor de vordering is aangetoond. Dit geldt zowel voor de dubbele woonlasten als voor de expertisekosten die eisers hebben gemaakt voor deskundigenrapporten. De rechtbank concludeert dat de vordering van eisers in zijn geheel wordt afgewezen en dat zij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden begroot op € 7.277,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/416459 / HA ZA 23-108
Vonnis van 15 mei 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [gezamenlijke eisers] ,
advocaat: mr. R. Smith te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. P. de Jonge te Zierikzee.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 november 2023,
- de akte van [gezamenlijke eisers] van 23 januari 2024,
- de antwoordakte van [gedaagde] van 18 maart 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 1 november 2023 (hierna: het tussenvonnis) zijn [gezamenlijke eisers] in de gelegenheid gesteld om bij akte een (nadere) toelichting en onderbouwing te geven van de (eventuele) extra kosten die zij moeten maken om het door [gedaagde] niet uitgevoerde overeengekomen werk alsnog door een nieuwe aannemer uit te laten voeren (onder 4.18) en van de door hen gestelde dubbele woonlasten, voor zover veroorzaakt door het niet uitgevoerde werk (onder 4.21). [gezamenlijke eisers] hebben van die gelegenheid gebruikt gemaakt, waarna [gedaagde] bij antwoordakte heeft gereageerd.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn [gezamenlijke eisers] er niet in geslaagd hun vordering (alsnog) voldoende te onderbouwen. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
Terugbetaling teveel betaalde aanneemsom
2.3.
Onder randnummer 11 van hun akte noemen [gezamenlijke eisers] dat zij [gedaagde] teveel hebben betaald. Daarnaast is in het staatje onder randnummer 14 van hun akte de post ‘te veel betaald aanneemsom’ opgenomen. Voor zover [gezamenlijke eisers] hiermee hebben bedoeld dat zij nakoming willen van een ongedaanmakingsverplichting van [gedaagde] , overweegt de rechtbank als volgt.
2.4.
[gezamenlijke eisers] hebben al bij dagvaarding genoemd dat zij [gedaagde] teveel zouden hebben betaald (randnummer 21). Zij hebben daaraan echter geen vordering verbonden. Ook bij akte eisvermeerdering is door [gezamenlijke eisers] geen vordering tot terugbetaling van de (volgens hen) teveel betaalde aanneemsom ingesteld. De rechtbank heeft [gezamenlijke eisers] daarom ter zitting gevraagd naar de grondslag van hun vordering en of die vordering (mede) is gebaseerd op een ongedaanmakingsverplichting. Daarop heeft de advocaat van [gezamenlijke eisers] geantwoord dat [gedaagde] overeengekomen werkzaamheden niet (volledig) heeft uitgevoerd, dat [gezamenlijke eisers] de overeenkomst met [gedaagde] voor dat gedeelte hebben ontbonden en dat de daaruit voortvloeiende
schadevoor rekening van [gedaagde] komt. Hieruit heeft de rechtbank begrepen dat [gezamenlijke eisers] ten aanzien van het niet door [gedaagde] uitgevoerde werk enkel aanspraak maken op schadevergoeding en dat zij aan hun vordering geen ongedaanmakingsverplichting ten grondslag leggen. Een ongedaanmakingsverplichting betreft immers geen schade.
2.5.
Met inachtneming van het voorgaande heeft de rechtbank in het tussenvonnis overwogen dat [gezamenlijke eisers] de overeenkomst voor wat betreft de niet door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden rechtsgeldig hebben ontbonden - waarbij de rechtbank verder niet is ingegaan op door de partiële ontbinding ontstane ongedaanmakingsverplichtingen - en dat [gedaagde] de (eventuele) schade van [gezamenlijke eisers] in verband met het niet uitgevoerde werk en/of als gevolg van de ontbinding dient te vergoeden. [gezamenlijke eisers] zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om hun schade, enkel en alleen voor wat betreft de hiervoor onder 2.1 genoemde onderdelen (extra kosten nieuwe aannemer en dubbele woonlasten), nader toe te lichten en te onderbouwen. [gezamenlijke eisers] gaan bij akte nu echter (alsnog) in op de volgens hen teveel betaalde aanneemsom.
2.6.
Hoewel [gezamenlijke eisers] onder randnummer 6 van hun akte opsommen welke overeengekomen werkzaamheden [gedaagde] volgens hen niet heeft uitgevoerd, stellen zij niet dat zij [gedaagde] voor die werkzaamheden reeds hebben betaald en welk bedrag zij hem daar dan voor hebben betaald. Dat volgt ook niet uit het staatje onder randnummer 10 van hun akte. Een onderbouwde stelling van [gezamenlijke eisers] dat zij [gedaagde] teveel hebben betaald en dat zij dit teveel betaalde terugvorderen ontbreekt en ook lijkt dit bedrag niet als onverschuldigd betaald te worden teruggevorderd. Voor zover [gezamenlijke eisers] hebben bedoeld dat zij terugbetaling van de volgens hen teveel betaalde aanneemsom willen, gaat de rechtbank daar daarom aan voorbij.
Extra kosten nieuwe aannemer
2.7.
[gezamenlijke eisers] menen dat zij schade hebben geleden doordat zij de niet door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden alsnog door een nieuwe aannemer uit moeten laten voeren. In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat (de omvang van) die schade moet worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen enerzijds de situatie waarin [gedaagde] het overeengekomen werk volledig zou hebben uitgevoerd en [gezamenlijke eisers] hem de daarvoor overeengekomen vergoeding hadden betaald en anderzijds de situatie waarin zij verkeren doordat zij een nieuwe aannemer dat werk moeten laten uitvoeren. De schade die voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking komt bestaat dus uit (eventuele) extra kosten die [gezamenlijke eisers] moeten maken om het niet uitgevoerde werk alsnog door een nieuwe aannemer te laten uitvoeren. [gezamenlijke eisers] zijn bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld die (eventuele) extra kosten nader toe te lichten en te onderbouwen.
2.8.
In hun akte noemen [gezamenlijke eisers] weliswaar welke werkzaamheden [gedaagde] volgens hen niet heeft uitgevoerd (onder randnummer 6), maar zij stellen niet welke vergoeding zij [gedaagde] op grond van de overeenkomst voor die werkzaamheden hadden moeten betalen, wat zij nu aan een nieuwe aannemer moeten betalen om die werkzaamheden alsnog te laten uitvoeren en wat dan de (eventuele) extra kosten zijn. Daarmee hebben [gezamenlijke eisers] hun stelling dat zij schade hebben geleden doordat zij de niet uitgevoerde overeengekomen werkzaamheden alsnog door een nieuwe aannemer moeten laten uitvoeren onvoldoende feitelijk onderbouwd. De vordering van [gezamenlijke eisers] is daarom niet toewijsbaar, voor zover die betrekking heeft op vergoeding van extra kosten die zijn gemoeid met het inschakelen van een nieuwe aannemer.
2.9.
Nu de vordering van [gezamenlijke eisers] voor wat betreft de extra kosten niet toewijsbaar is, wordt aan het door [gedaagde] op dit punt pas bij antwoordakte opgeworpen verrekeningsverweer niet toegekomen. Dit betekent dat er ook geen aanleiding bestaat [gezamenlijke eisers] bij nadere akte op dit (nieuwe) verweer te laten reageren, zoals door hen verzocht. Voor een nadere reactie van [gezamenlijke eisers] op de door [gedaagde] bij antwoordakte ingebrachte producties bestaat naar het oordeel van de rechtbank eveneens geen aanleiding. Die producties waren al eerder in de procedure in het geding gebracht en [gezamenlijke eisers] zijn dus reeds in de gelegenheid geweest daarop te reageren. Van nieuwe producties is niet gebleken.
Dubbele woonlasten
2.10.
[gezamenlijke eisers] maken aanspraak op vergoeding door [gedaagde] van dubbele woonlasten over een periode van vier maanden. De dubbele woonlasten van [eiser 1] over die periode bedragen in totaal € 3.487,80 en de dubbele woonlasten van Beekema € 7.081,12, aldus [gezamenlijke eisers] .
2.11.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis overwogen dat enkel dubbele woonlasten als gevolg van niet uitgevoerd werk (en dus niet als gevolg van gestelde gebreken) voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking komen. Vervolgens heeft de rechtbank [gezamenlijke eisers] in de gelegenheid gesteld de posten waaruit de door hen gevorderde dubbele woonlasten voor zover veroorzaakt door het niet uitgevoerde werk bestaan en ook de periode waarover de dubbele lasten worden gevorderd, nader toe te lichten.
2.12.
Ondanks deze geboden gelegenheid hebben [gezamenlijke eisers] de gevraagde toelichting niet gegeven. Zij herhalen bij akte immers alleen dat zij, voor wat betreft de periode waarover zij dubbele woonlasten vorderen, hebben gekozen voor een periode van vier maanden, waarbij zij verwijzen naar de reeds door hen gegeven toelichting in de dagvaarding. Daarmee hebben [gezamenlijke eisers] onvoldoende feitelijk onderbouwd dat zij schade hebben geleden in de vorm van dubbele woonlasten, veroorzaakt door het niet uitgevoerde werk. De vordering van [gezamenlijke eisers] is daarom niet toewijsbaar, voor zover die betrekking heeft op de dubbele woonlasten.
Expertisekosten Top Expertise
2.13.
[gezamenlijke eisers] stellen dat zij expertisekosten hebben gemaakt voor het opstellen van twee deskundigenrapporten door Top Expertise. Deze kosten bedragen in totaal € 6.050,00 inclusief btw (€ 3.630,00 inclusief btw voor het eerste rapport en € 2.420,00 inclusief btw voor het tweede rapport). [gezamenlijke eisers] menen dat deze kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking komen.
2.14.
Uit het tweede rapport van Top Expertise blijkt dat [gezamenlijke eisers] Top Expertise hebben gevraagd onderzoek te verrichten naar gebreken. De rechtbank heeft in het tussenvonnis (onder 4.6) geoordeeld dat er voor [gedaagde] geen wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat met betrekking tot de door [gezamenlijke eisers] gestelde gebreken in het uitgevoerde werk. Nu artikel 6:96 lid 2 BW geen zelfstandige grondslag biedt voor vergoeding, zal de vordering van [gezamenlijke eisers] tot vergoeding van de expertisekosten, voor zover die betrekking heeft op de kosten van het tweede rapport, worden afgewezen.
2.15.
Het eerste rapport van Top Expertise is gericht op onderzoek naar gebreken in het uitgevoerde werk, de omvang van die gebreken en op welke wijze en tegen welke kosten herstel van die gebreken kan plaatsvinden, alsmede naar de stand van het werk (zie eerste pagina van het rapport onder ‘
onderzoek’). Zoals hiervoor is overwogen, komt [gezamenlijke eisers] geen vergoeding toe van expertisekosten die betrekking hebben op onderzoek naar gebreken omdat voor [gedaagde] geen wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat ten aanzien van gebreken. Hoewel er voor [gedaagde] wel een wettelijke verplichting tot schadevergoeding met betrekking tot het niet door hem uitgevoerde werk bestaat, en Top Expertise in het eerste rapport ook heeft vastgesteld welke werkzaamheden [gedaagde] niet heeft uitgevoerd, is de rechtbank van oordeel dat [gezamenlijke eisers] ook overigens geen vergoeding van expertisekosten toekomt. Uit het rapport blijkt immers niet dat [gezamenlijke eisers] Top Expertise hebben gevraagd – en Top Expertise heeft dat ook niet onderzocht – of [gedaagde] door het door hem niet uitgevoerde werk bij [gezamenlijke eisers] vermogensschade heeft veroorzaakt. Daarom zijn de kosten van Top Expertise voor het eerste rapport, voor zover die betrekking hebben op niet uitgevoerd werk, niet aan te merken als (redelijke) kosten tot vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW. De vordering van [gezamenlijke eisers] tot vergoeding van de expertisekosten van het eerste rapport, zal gezien het voorgaande worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.16.
[gezamenlijke eisers] maken aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Zij stellen echter niet dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten hebben gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
Beslagkosten
2.17.
[gezamenlijke eisers] vorderen betaling van de beslagkosten. De rechtbank heeft [gezamenlijke eisers] bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld de beslagstukken in het geding te brengen. De beslagstukken zijn niet compleet overgelegd. Bij de stukken ontbreken de beslagexploten. Bij gebreke daarvan kan niet worden beoordeeld of de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. De vordering tot vergoeding van beslagkosten zal daarom worden afgewezen.
Conclusie
2.18.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [gezamenlijke eisers] in zijn geheel zal worden afgewezen.
Proceskosten
2.19.
[gezamenlijke eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
4.822,50
(2,5 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.277,50

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [gezamenlijke eisers] af,
3.2.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] in de proceskosten van € 7.277,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gezamenlijke eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.
943 / 1787