ECLI:NL:RBGEL:2024:2949

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
425175
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, kinderalimentatie en wijze van meewegen schuldenlast

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die beiden de Nederlandse en Rwandese nationaliteit bezitten. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.P. Gerrits, verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken, het hoofdverblijf van hun minderjarige kinderen bij haar vast te stellen, en om kinderalimentatie van de man. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. Kok, refereerde zich aan het verzoek om echtscheiding en het hoofdverblijf van de kinderen, maar verzocht om een zorgregeling en om het huurrecht van de gezamenlijke woning aan hem toe te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 april 2024 zijn beide partijen en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw op [huwelijskdatum] te [huwelijksplaats] zijn getrouwd en dat zij vier kinderen hebben, waarvan twee minderjarig zijn. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met een voorlopige voorziening van 9 november 2023, waarin is bepaald dat de kinderen bij de vrouw verblijven en dat de man contact met hen kan hebben.

De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw vastgesteld, en een zorgregeling bepaald waarbij de kinderen minimaal een middagdeel per twee weken bij de man verblijven. De rechtbank heeft de man verplicht om met ingang van 1 januari 2025 een kinderalimentatie van € 59,- per kind per maand te betalen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw de huurster van de echtelijke woning blijft en dat de gemeenschap van goederen tussen partijen moet worden verdeeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die pas geldt na inschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zaakgegevens: C/05/425175 ES RK 233-390
Datum uitspraak: 17 mei 2024
Beschikking echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen,
en
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W. Kok te Ede.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van 19 september 2023 met bijlagen, binnengekomen op 20 september 2023;
  • het exploot van betekening van 29 september 2023, binnengekomen op 20 oktober 2023;
  • het verweerschrift van 12 december 2023 met bijlagen, met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), binnengekomen op 13 december 2023;
  • het verweerschrift van 19 januari 2024 op de zelfstandige verzoeken van de man, met bijlagen, binnengekomen op 19 januari 2024;
  • het journaalbericht met bijlagen namens de vrouw van 29 maart 2024;
  • het journaalbericht met bijlagen namens de man van 2 april 2024.
1.2.
De verzoeken en de verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 9 april 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat,
  • een vertegenwoordigster van de Raad voor de kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
De rechtbank heeft aan [kind 1] , de minderjarige zoon van partijen, gevraagd wat hij van het verzoek vindt. [kind 1] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn mening te geven.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De man en de vrouw zijn op [huwelijskdatum] te [huwelijksplaats] getrouwd.
2.2.
Zij hebben beiden de Nederlandse en de Rwandese nationaliteit.
2.3.
De man en de vrouw zijn de ouders van vier kinderen, van wie de volgende twee nog minderjarig zijn:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna: [kind 1] ;
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna [kind 2] .
2.4.
[kind 1] en [kind 2] staan ingeschreven op het adres van de vrouw (de echtelijke woning).
2.5.
Bij voorlopige voorziening van 9 november 2023 (zaaknummer C/05/425167 FA RK 23-297) is bepaald:
- dat de twee kinderen worden toevertrouwd aan de vrouw;
- dat de vrouw vanaf drie maanden na de datum van de beschikking bij uitsluiting gebruik mag maken van de echtelijke woning aan [adres] en de dat de man de woning dient te verlaten en niet meer mag betreden;
- dat [kind 1] tenminste een keer per twee weken contact heeft met de man van een dagdeel welk contact in overleg kan worden uitgebreid;
- dat voor [kind 2] wordt toegewerkt naar contactherstel met de man in overleg met Moviera dan wel een door Moviera in te schakelen professionele instantie en dat wordt onderzocht of het passend is dat de contactmomenten worden uitgebreid;
- dat het verzoek om kinderalimentatie wordt afgewezen.
Wat ligt voor?
2.6.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. het hoofdverblijf van [kind 1] en [kind 2] bij de vrouw vast te stellen;
III. het contact tussen de man en [kind 1] en [kind 2] :
- primair: te ontzeggen op grond van artikel 1:377a lid 3 sub a, b en d BW;
- subsidiair: een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen zorg- en contactregeling vast te stellen waarbij het contact onder begeleiding van een objectieve deskundige instantie dient plaats te vinden;
IV. te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [kind 1] en [kind 2] dient te betalen een bedrag groot € 200,- per kind per maand telkens bij vooruitbetaling te voldoen, ingaande van de datum indiening van dit verzoekschrift bij de rechtbank dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen onderhoudsbijdrage en ingangsdatum;
V. te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning van partijen aan het adres [adres] zal worden toe gescheiden aan de vrouw zodat de vrouw alleen (met uitsluiting van de man) huurder zal zijn van voormelde woning;
VI. partijen te bevelen tot verdeling van gemeenschappelijke eigendommen;
VII. met compensatie van proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten dient te dragen.
2.7.
De man refereert zich aan het verzoek om de echtscheiding uit te spreken en aan het verzoek om het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw te bepalen. Voor het overige verzoekt de man de verzoeken van de vrouw af te wijzen met compensatie van de kosten.
2.8.
Bij zelfstandig verzoek vraagt de man om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat het huurrecht van de gezamenlijke huurwoning aan [adres] aan de man wordt toe gescheiden;
II. te bepalen dat de man gedurende drie van de vier weekenden van vrijdag 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur contact met [kind 2] heeft, alsook gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de vrouw [kind 2] brengt en de man haar na afloop van het contactmoment weer bij de vrouw terugbrengt;
III. te bepalen dat de man met [kind 1] eenmaal in de twee weken een dagdeel contact met hem heeft, waarbij de vrouw [kind 1] brengt en de man hem na afloop van het contactmoment weer bij de vrouw terugbrengt;
2.9.
De vrouw verzoekt de rechtbank het zelfstandig verzochte door de man af te wijzen.
2.10.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

3.Standpunt van de Raad

3.1.
Het starten van contactherstel met de man is goed voor de kinderen. De ingeschakelde hulpverlening van ‘Samen zijn’ kan daarbij regie voeren en kijken wat per kind haalbaar is. Voor [kind 1] adviseert de Raad een dagdeel per twee weken, en [kind 2] dient daarin meegenomen te worden zodat het voor beide kinderen gelijk is. De hulpverlening kan bekijken of die regeling voor [kind 2] kan worden uitgebreid.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Omdat de vrouw en de man ten tijde van de sluiting van het huwelijk in Rwanda de Rwandese nationaliteit hadden, moet de rechtbank eerst vaststellen of de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen op de verschillende verzoeken en welk recht zij daarbij moet toepassen.
4.2.
Omdat beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding met bijbehorende nevenvoorzieningen rechtsmacht toe, gelet op artikel 3 en 7 Brussel II-ter. [1]
4.3.
De rechtbank past op grond van artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht toe op het verzoek tot echtscheiding.
Ouderschapsplan (ontvankelijkheid)
4.4.
In de wet staat dat ouders pas een verzoek tot echtscheiding kunnen doen, als zij een ouderschapsplan hebben gemaakt waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun kind(eren). In dat ouderschapsplan moeten in ieder geval afspraken zijn opgenomen over de manier waarop zij de zorg over hun kind(eren) zullen verdelen, hoe zij elkaar over hun kind(eren) zullen informeren en hoe zij de kosten zullen delen.
4.5.
Hier hebben de ouders geen ouderschapsplan gemaakt. Toch vindt de rechtbank dat de vrouw hier het verzoek tot echtscheiding kan doen. De ouders hebben namelijk wel overleg met elkaar gehad over de verdeling van die kosten, maar zij zijn het ondanks dat overleg niet eens geworden wie welk deel moet dragen. In zo’n geval kan moeilijk van de ouders worden verlangd dat zij een ouderschapsplan opstellen waarin ook een afspraak over de verdeling van de kosten is opgenomen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw tot echtscheiding hierna beoordelen.
Echtscheiding
4.6.
De rechtbank zal op verzoek van de vrouw de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. De vrouw en de man hebben gezegd dat dat zo is.
Hoofdverblijfplaats
4.7.
De rechtbank bepaalt dat de [kind 1] en [kind 2] na de echtscheiding bij de vrouw blijven wonen, zoals de vrouw ook heeft verzocht. Partijen zijn het daar namelijk over eens. De rechtbank heeft ook niet het idee dat dat in strijd is met het belang van [kind 1] en [kind 2] .
Zorgregeling
4.8.
Gelet op het advies van de Raad bepaalt de rechtbank dat [kind 1] en [kind 2] een middagdeel per twee weken bij de man zijn. Deze regeling is een minimumregeling en kan onder regie van de ingeschakelde hulpverlening worden uitgebreid, met name voor [kind 2] . [kind 1] is inmiddels op een leeftijd dat hij zelf gaat beslissen over het contact met beide ouders. Om het contactherstel tussen de man en de kinderen goed te borgen vindt de rechtbank een minimale gelijke regeling voor beide kinderen voor de komende periode belangrijk. Zo kunnen de kinderen gezamenlijk een nieuw evenwicht vinden in het contact met de man.
Kinderalimentatie
rechtsmacht en toepasselijk recht
4.9.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft de rechter ook rechtsmacht over de verzochte kinderalimentatie als nevenvoorziening (artikel 3, sub c van de Alimentatieverordening). [2]
4.10.
Op dit verzoek van de vrouw zal de rechtbank Nederlands recht toepassen, omdat de vrouw als onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft (artikel 3 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 23 november 2007).
conclusie
4.11.
De rechtbank beslist dat de man vanaf 1 januari 2025 een kinderalimentatie van € 59,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen. Dit betekent dat de rechtbank een deel van het verzoek van de vrouw afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
ingangsdatum
4.12.
De wet [3] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
4.13.
Hier hanteert de rechtbank de datum van deze beschikking als ingangsdatum, omdat partijen het daarover eens zijn.
behoefte
4.14.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. De vrouw stelt dat de behoefte van de kinderen primair € 390,- per kind per maand bedraagt en subsidiair € 148,- per kind per maand zoals vastgesteld in de voorlopige voorziening. De man betwist de hogere behoefte van de kinderen en verwijst uitdrukkelijk naar de overwegingen van de voorlopige voorziening van 9 november 2023 van deze rechtbank (overwegingen 4.18-4.33). Aangezien de vrouw het hogere inkomen op grond waarvan zij de hogere behoefte van de kinderen niet onderbouwd, sluit de rechtbank aan bij de behoefte zoals in de voorlopige voorziening is berekend, zijnde
€ 148,- per kind per maand in 2023. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2024 € 157,- per kind per maand.
draagkracht ouders
4.15.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [4]
4.16.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit.
Voor 2024 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1284)]
draagkracht man
4.17.
Voor het bepalen van de draagkracht van de man rekent de rechtbank op basis van de overlegde jaaropgaaf 2023 met een belastbaar loon van € 28.169,-. Partijen zijn het er over eens dat met dit inkomen gerekend kan worden. Het NBI is dan € 2.178,-. [5]
4.18.
De vrouw heeft naar voren gebracht dat gekeken moet worden naar de werkelijke woonlasten van de man als niet in de behoefte van de kinderen kan worden voorzien. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangetoond een huurlast van € 832,50 inclusief servicekosten per maand te hebben. Deze huur is hoger dan het forfaitaire woonbudget. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding af te wijken van het woonbudget van 30%.
4.19.
Daarbij houdt de rechtbank rekening met de door de man aangetoonde schulden. De man stelt in totaal een maandelijkse schuldenlast te hebben van € 552,-. De vrouw is van mening dat het overzicht aan schulden onoverzichtelijk is. Zij gaat uit van een schuldenlast van € 1.453,- in totaal. Bij een aflossing van € 552,- per maand kan de man over drie maanden kinderalimentatie betalen. Ook is de vrouw van mening dat de schuld voor de inrichtingskosten is aangegaan na het uiteengaan van partijen en dat deze daarom niet meegewogen dient te worden. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de schuld aan Vattenfall al onderling is geregeld tussen partijen. De rechtbank laat deze schuld daarom buiten beschouwing. Voor het overige rekent de rechtbank in 2024 met de volgende schulden omdat deze schulden naar het oordeel van de rechtbank voor de man niet vermijdbaar zijn en hem niet vallen te verwijten. De rechtbank houdt ook rekening met schuld voor de inrichtingskosten omdat deze schuld een gevolg is van het uiteengaan van partijen en de man zijn verantwoordelijkheid neemt voor de gehele schuldenlast van partijen. De rechtbank houdt daarom rekening met de volgende schulden:
  • schuld aan DUO € 87,74 per maand
  • restschuld toeslagen € 90 per maand
  • Univé zorgverzekering € 14 per maand
  • inrichtingskosten € 217 per maand
Voor wat betreft de schuld bij Univé zorgverzekering staat vast dat deze loopt tot 13 juli 2024. De rechtbank heeft daarom enkel rekening gehouden met het resterende bedrag van twee maanden verdeeld over de resterende zeven maanden van 2024.
(2 x 49,41) : 7 = € 14 per maand in 2024.
4.20.
Omdat een groot deel van de schulden in 2024 zullen zijn afgelost, houdt de rechtbank vanaf 1 januari 2025 alleen rekening met de enige schuld die dan nog over is, namelijk de schuld bij DUO van € 87,74 per maand.
4.21.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man in 2024 een negatieve draagkracht van minus € 108,- per maand, en vanaf 1 januari 2025 een positieve draagkracht van € 117,- per maand.
draagkracht vrouw
4.22.
De vrouw heeft gesteld inmiddels volledig afhankelijk te zijn van een bijstandsuitkering, hetgeen niet is betwist door de man. Op grond daarvan neemt de rechtbank geen draagkracht aan bij de vrouw, ook niet als zij een kindgebonden budget ontvangt. Het aannemen van draagkracht in een dergelijk geval leidt er namelijk toe dat het aandeel in de kosten van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft lager wordt. Dat zou de verhaalsmogelijkheid van de bijstand door de gemeente beperken. Daardoor draagt de gemeente (en niet de betreffende ouder) een deel van de kosten van de kinderen (4.3.3 Rapport alimentatienormen).
verdeling kosten
4.23.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
Van 17 mei 2024 tot 1 januari 2025:
4.24.
Een vergelijking is niet nodig omdat de man en de vrouw samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van [kind 1] en [kind 2] . Hun gezamenlijke draagkracht is minus € 108,- per maand, terwijl de kosten van [kind 1] en [kind 2] € 314,- per maand zijn. Zij komen dus samen een bedrag van € 422,- per maand tekort. Dat betekent dat de man in 2024 geen bijdrage kan leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] .
Vanaf 1 januari 2025:
4.25.
Ook vanaf 1 januari 2015 is een vergelijking is niet nodig omdat de man en de vrouw samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van [kind 1] en [kind 2] . Hun gezamenlijke draagkracht is dan € 117,- per maand, terwijl de kosten van [kind 1] en [kind 2] € 314,- per maand zijn. Zij komen dus samen een bedrag van € 197,- per maand tekort. Dat betekent dat de man met € 117,- per maand moet bijdragen in de kosten van [kind 1] en [kind 2] .
zorgkorting
4.26.
De man maakt kosten voor de momenten dat de kinderen bij hem verblijven, zoals kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
4.27.
In dit geval zal de rechtbank geen zorgkorting toepassen, omdat er sprake is van een groot tekort aan draagkracht. Het is namelijk niet eerlijk zijn als de rechtbank de kosten die de man al voor [kind 1] en [kind 2] maakt in mindering brengt op de alimentatie, want daardoor komt het hele tekort op de schouders van de vrouw te rusten. Daarom past bij de rechtbank bij een groot tekort aan draagkracht geen zorgkorting toe. Dit betekent dat de man een bedrag van afgerond € 59,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen.
alimentatie vooruitbetalen
4.28.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Huurrecht van de echtelijke woning
4.29.
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat partijen uitvoering hebben gegeven aan de beslissing in de voorlopige voorziening. De vrouw verblijft in de echtelijke woning en de man heeft inmiddels een eigen studio. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek over het huurrecht van de echtelijke woning ingetrokken. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de vrouw toe en bepaalt dat de vrouw voortaan de huurster van de woning is. De verhuurder is daaraan gebonden. [6]
Bevel tot verdeling
4.30.
Doordat partijen zijn getrouwd en geen huwelijkse voorwaarden hadden gesloten, is er tussen hen een gemeenschap van goederen ontstaan. Deze gemeenschap is ontbonden door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding en moet verdeeld worden. De rechtbank zal bevelen dat partijen deze gemeenschap moeten gaan verdelen in het bijzijn van een notaris. De wet schrijft voor dat een notaris wordt benoemd ten overstaan van wie verdeeld moet worden (artikel 677 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Uitvoerbaar bij voorraad
4.31.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.
Proceskosten
4.32.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een relatie hebben gehad.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [huwelijskdatum] in [huwelijksplaats] ;
5.2.
bepaalt dat [kind 1] en [kind 2] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
5.3.
stelt de volgende zorgregeling voor [kind 1] en [kind 2] vast:
[kind 1] en [kind 2] verblijven (minimaal) een middagdeel per twee weken bij de man;
5.4.
bepaalt dat de man met ingang van heden geen bijdrage en met ingang van 1 januari 2025 een bedrag van € 59,- per kind per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[kind 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
[kind 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
5.5.
beslist dat de man deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
5.6.
bepaalt dat de vrouw voortaan de huurster van de woning aan [adres] zal zijn. met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
5.7.
beveelt dat partijen hun gemeenschap van goederen moeten gaan verdelen ten overstaan van een (door hen zelf te kiezen) notaris;
5.8.
benoemt – voor het geval dat zij over de keuze van een notaris niet tot overeenstemming kunnen komen – mr. S. van den Brink, notaris in Barneveld, of diens waarnemer of opvolger;
5.9.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding;
5.10.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
5.11.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A. Roodenburg, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Verschuren als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):
Draagkrachtberekening van de man 2024
Draagkrachtberekening van de man 2025
Verdeling kosten kinderen (verwijderd door anonimisering)

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 2019/1111 van de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering.
2.Verordening nr. 4/2009 van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen.
3.Artikel 1:402 BW.
4.Artikel 1:397, lid 2 BW.
5.Bijlage draagkracht van de man in 2024 en bijlage draagkracht van de man in 2025.
6.Artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek.