ECLI:NL:RBGEL:2024:293

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
C/05/428212 / HA RK 23-226
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in een verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in het kader van een arbitrale procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekster, bijgestaan door advocaat mr. J.B. Evenboer, verzocht de rechtbank om getuigen te horen over een overleg dat op 7 juli 2023 had plaatsgevonden, met het oog op een mogelijke vordering tot nakoming van afspraken die zouden zijn gemaakt. De verweerster, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Luijendijk, betwistte echter de gemaakte afspraken en voerde aan dat de rechtbank zich onbevoegd diende te verklaren, omdat er een arbitrale procedure aanhangig was bij het College voor Arbitrage van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV).

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er een overeenkomst tot arbitrage bestond en dat de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in de arbitrale procedure kon worden verkregen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de arbiters in de arbitrale procedure getuigen kunnen horen en dat het daarom niet nodig was om een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank te houden. De rechtbank heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank de verzoekster veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 1.516,00. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verweerster recht heeft op vergoeding van de kosten die na deze beschikking ontstaan, onder bepaalde voorwaarden. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M.S.T. Belt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/428212 / HA RK 23-226 754 / 1496
Beschikking van 29 januari 2024
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [plaats] ,
verzoekster, hierna: [verzoekster] ,
advocaat mr. J.B. Evenboer te Dordrecht,
tegen
[verweerster],
wonende te [plaats] ,
verweerster, hierna: [verweerster] ,
advocaat mr. E. Luijendijk te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift,
  • het verweerschrift,
  • de mondelinge behandeling van 15 januari 2024. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door de hierboven genoemde advocaten,
  • de spreekaantekeningen van mr. Evenboer.
1.2.
Tenslotte is beschikking bepaald.

2.Het verzoek

2.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Met het oog op een eventueel door haar in te stellen vordering tot nakoming, wenst zij getuigen te doen horen om opheldering te krijgen over het doel en verloop van een op 7 juli 2023 gevoerd overleg alsmede over de strekking van hetgeen daar is afgesproken.
2.2.
Partijen hebben samen een verloskundigenpraktijk geëxploiteerd in een maatschap genaamd ‘ [naam bedrijf] ’. Na opzegging van de maatschaps-overeenkomst door [verzoekster] op 26 mei 2023 hebben partijen getracht om afspraken te maken over de beëindiging van de maatschap. [verzoekster] stelt dat partijen op 7 juli 2023 een (mondeling) akkoord hebben bereikt in dier voege dat de beëindiging werd vastgesteld op 1 september 2023 tegen uitbetaling door [verzoekster] van een bedrag van € 12.000,00, all-in inclusief kapitaal, winstverdeling en goodwill. [verweerster] betwist dat deze afspraak is gemaakt, omdat volgens haar nog niet over alle te verdelen vermogensbestanddelen een afspraak is gemaakt.

3.Het verweer

3.1.
[verweerster] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek. Volgens haar dient de rechtbank zich onbevoegd te verklaren om van het verzoek kennis te nemen op grond van het bepaalde in artikel 1022c Rv. Er is door [verweerster] namelijk een arbitrale procedure aanhangig gemaakt bij het College voor Arbitrage van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), in welke procedure tijdig getuigen kunnen worden gehoord. In het arbitragereglement van het NAI is in artikel 28 voorzien in de mogelijkheid om getuigen te horen, welk reglement van toepassing is blijkens de brief van 19 december 2023 van de voorzitter van het College voor Arbitrage van de KNOV. Na afronding van de schriftelijke ronde en mondelinge behandeling zal meer duidelijkheid bestaan over de vraag of een getuigenverhoor nog wel aangewezen is, en dit komt ook de proceseconomie ten goede. Het geniet bovendien de voorkeur dat eventuele getuigen door de arbiters zelf worden gehoord, zodat zij de verklaringen uit eerste hand kunnen vernemen, aldus [verweerster] .

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal eerst het bevoegdheidsverweer van [verweerster] behandelen.
4.2.
In artikel 1022b Rv is bepaald dat een overeenkomst tot arbitrage niet belet dat een partij de gewone rechter verzoekt om (onder meer) een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. In artikel 1022c Rv is bepaald dat indien een partij in de gevallen, genoemd in de artikelen 1022a en 1022b Rv, zich voor alle weren beroept op het bestaan van een overeenkomst tot arbitrage, de rechter zich uitsluitend bevoegd verklaart om van het verzoek kennis te nemen indien de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen.
4.3.
Vast staat dat partijen bij geschillen arbitrage zijn overeengekomen. In artikel 21 lid 2 van de maatschapsovereenkomst van 1 januari 2014 is een overeenkomst tot arbitrage opgenomen als bedoeld in artikel 1022 Rv die voor zover relevant als volgt luidt:
Als het niet mogelijk is gebleken het (dreigend) geschil op de wijze als in het vorige lid is bepaald op te lossen (
door mediation, toevoeging rechtbank), zal met uitsluiting van de gewone rechter -behoudens eventuele voorzieningen in kort geding- over het geschil worden beslist door drie scheidslieden ten verzoeke van de meest gerede partij te benoemen door de voorzitter van de KNOV, (…). De wijze van behandeling van het geschil zal door scheidslieden worden geregeld, terwijl de kosten van arbitrage door partijen zullen worden gedragen in de verhouding als door scheidslieden te bepalen.
4.4.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of een beslissing tot het doen horen van getuigen in de procedure bij het College voor Arbitrage van de KNOV niet of niet tijdig kan worden verkregen. Uit de door [verweerster] overgelegde producties volgt dat er op haar verzoek arbiters zijn benoemd, termijnen zijn bepaald voor het nemen van memories (uiterlijke 20 januari en 17 februari 2024) en een datum is vastgesteld voor de mondelinge behandeling (13 maart 2024). Anders dan [verzoekster] heeft betoogd, gaat de rechtbank er niet van uit dat de arbiters zich onbevoegd zullen verklaren in verband met het feit dat partijen niet eerst mediation hebben beproefd. Er is immers slechts plaats voor mediation indien beide partijen dat wensen. Aangezien aan die voorwaarde niet is voldaan, bestaat er geen aanleiding om te veronderstellen dat het College van Arbitrage zich onbevoegd zal verklaren.
4.5.
Indien het NAI-arbitragereglement van toepassing is verklaard op de procedure, zoals door [verweerster] is gesteld, volgt uit de relevante bepalingen van dit reglement (artikel 28) dat partijen zich in iedere stand van de procedure tot de arbiters kunnen wenden met het verzoek om getuigen te horen. [verweerster] onderbouwt haar stelling dat het NAI-reglement van toepassing is door te verwijzen naar de brief 19 december 2023 waarin de uiterste data voor het indienen van de schriftelijke stukken zijn bepaald en waarin wordt verwezen naar het NAI-reglement. De laatste alinea van deze brief luidt:
‘Ten slotte wil ik u er op wijzen dat voor een voorspoedige voortgang Partijen zich houden aan de gestelde termijnen. Alleen in bijzondere omstandigheden zal het Scheidsgerecht uitstel verlenen, dit conform de regels van het N.A.I. reglement.’
4.6.
Volgens [verzoekster] is het NAI-reglement niet van toepassing omdat het NAI-reglement niet voorkomt in het KNOV-reglement. Nu [verzoekster] niet heeft gesteld welk ‘KNOV-reglement’ zij heeft geraadpleegd, terwijl gesteld noch gebleken is dat de KNOV beschikt over een arbitragereglement, wordt dit betoog gepasseerd. Verder is volgens [verzoekster] het NAI-reglement niet van toepassing omdat in de door [verweerster] genoemde brief slechts bedoeld is te verwijzen naar de regels uit het NAI-reglement over termijnen en uitstel. De brief verwijst echter niet naar specifieke bepalingen of artikelen van het NAI-reglement maar verwijst naar ‘de regels van het NAI-reglement’. Bovendien ligt het voor de hand dat in de gegeven context mogelijk gedoeld wordt op de NAI-regels over termijnen en uitstel aangezien de betreffende alinea gaat over de voorspoedige voortgang van de procedure. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, acht de rechtbank het ook onaannemelijk dat enkel de regels omtrent uitstel en niet het gehele NAI-reglement van toepassing zouden zijn op de procedure. Daarom zal er van worden uitgegaan dat ook artikel 28 van het NAI-reglement betreffende het horen van getuigen van toepassing is. Nu gesteld noch gebleken is dat bij toepasselijkheid van het NAI-reglement op de arbitrale procedure de beslissing om getuigen te doen horen niet of niet tijdig kan worden verkregen, zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren om van het verzoek kennis te nemen.
4.7.
De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat gelet op de werkvoorraad van de rechtbank al snel met een termijn van minimaal 3 á 4 maanden rekening moet worden gehouden voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank. Daardoor zouden de getuigen hoe dan ook niet bij de rechtbank gehoord kunnen worden voordat de memories zijn genomen en de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden in de procedure bij het College van Arbitrage. Daarbij komt dat het van belang is en de proceseconomie ten goede komt als de arbiters de getuigen zelf kunnen horen en de vragen toegespitst kunnen worden op de onderwerpen die voor de beoordeling van de ingestelde vorderingen in de arbitrale procedure relevant zijn.
4.8.
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proces- en nakosten. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op:
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat €
1.196,00(2,0 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 1.516,00.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor kennis te nemen,
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 1.516,00,
5.3.
veroordeelt [verweerster] in de na deze beschikking ontstane kosten van [verweerster] , begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verzoekster] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2024.