ECLI:NL:RBGEL:2024:2913

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
C/05/434865 / KZ ZA 24-60
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsverbod recreatiepark gehandhaafd in kort geding

In deze zaak heeft eiser, die sinds 19 november 2002 een overeenkomst heeft met gedaagde 1 voor een vaste standplaats voor een chalet, een kort geding aangespannen tegen gedaagde 1. Eiser is de toegang tot het recreatiepark ontzegd per brief van 15 maart 2024, naar aanleiding van een incident dat op 10 maart 2024 in het zwembad heeft plaatsgevonden. Eiser heeft de toegang ontzegd gekregen vanwege een aangifte van ontucht en misbruik door de ouders van een minderjarig meisje. Eiser vordert in kort geding dat het verbod op toegang wordt opgeheven, omdat hij meent dat er geen bewijs is voor de beschuldigingen en dat hij recht heeft op toegang tot zijn chalet.

Gedaagde 1 voert verweer en stelt dat het ontzeggen van de toegang noodzakelijk is om de belangen van andere gasten en het meisje te beschermen. De voorzieningenrechter moet in dit kort geding beoordelen of eiser een spoedeisend belang heeft en of de vorderingen in de bodemprocedure kans van slagen hebben. De rechter oordeelt dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen jegens gedaagde 2, omdat er geen rechtsverhouding bestaat. De rechter concludeert dat gedaagde 1 onvoldoende informatie heeft verstrekt aan eiser over de redenen voor het ontzeggen van de toegang, maar dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagde 1 uitvalt. De vorderingen van eiser worden afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/434865 / KZ ZA 24-60
Vonnis in kort geding van 15 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E.A.C. Nijhof-Top,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2]
te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. A.J. Verweij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties van [gedaagde 1]
- de mondelinge behandeling van 1 mei 2024
- de pleitnota van [gedaagde 1] .

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft met zijn vrouw sinds 19 november 2002 een overeenkomst met [gedaagde 1] voor een vaste standplaats voor een chalet.
2.2.
Per brief van 15 maart 2024 is aan [eiser] door [gedaagde 1] de toegang tot het [gedaagde 1] ) ontzegd. In de brief staat, voor zover in deze zaak van belang, het volgende:

Zoals hedenochtend met u besproken, hebben wij u per direct de toegang tot [gedaagde 1] en alle daarbij behorende faciliteiten, ontzegd. Aanleiding hiervoor is een voorval dat zich op zondag 10 maart 2024 in ons zwembad heeft voorgedaan waarbij u een prominente rol heeft gespeeld.
2.3.
Voorafgaande aan verzending van de brief heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen waarbij [gedaagde 1] [eiser] heeft medegedeeld dat hem per direct de toegang tot het park werd ontzegd vanwege een voorval dat zich in het zwembad zou hebben voorgedaan op 10 maart 2024.
2.4.
Op 12 maart 2024 hebben ouders van een minderjarig meisje van [leeftijd] aangifte gedaan tegen [eiser] vanwege ontucht en misbruik. [eiser] is naar aanleiding van de aangifte verzocht om op 14 mei 2024 bij de politie te verschijnen voor een gesprek c.q. verhoor.
2.5.
In artikel 14 van de Recron-voorwaarden staat het volgende:
Artikel 14 Tussentijdse beëindiging door de onderneming bij een toerekenbare tekortkoming en/ of onrechtmatige daad
(…)
4. De ondernemer kan in dringende gevallen de recreant, mederecreant(en) en/of derde(n) verbieden gebruik te maken van de plaats en/of het kampeermiddel vanaf het moment van opzegging, tenzij de Geschillencommissie anders bepaalt.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. [gedaagde 1] gelast het verbod op de toegang aan [eiser] kenbaar gemaakt bij brief van d.d. 15 maart 2023 op te heffen wegens gebrek aan enig bewijs dan wel belang bij het aan [eiser] ontzeggen van de toegang tot het park;
Subsidiair
2. [gedaagde 1] gelast het voorval zoals aangegeven in de brief d.d. 15 maart 2024 kenbaar te maken vergezeld van bewijsmiddelen;
3. [eiser] vergunt hierop te reageren;
4. met veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] weigert categorisch nadere inlichtingen te verstrekken over de reden waarom zij [eiser] de toegang tot het recreatiepark ontzegt. Ter zitting is aangegeven dat [gedaagde 1] een belangenafweging heeft gemaakt, onrust wil voorkomen en andere gasten wil beschermen. Maar juist door het toegangsverbod van [eiser] is onrust ontstaan. Andere gasten hebben al opgemerkt dat [eiser] niet aanwezig is. [eiser] komt al 22 jaar op het park en heeft niets verkeerd gedaan. Op 10 maart 2024 heeft de moeder van het meisje [eiser] al aangesproken. [eiser] heeft uitgelegd wat er was gebeurd en de moeder van het meisje gaf toen zelf aan dat ze te snel had gereageerd. Een aangifte rechtvaardigt geen verbod tot toegang op het park. [eiser] heeft recht om de camerabeelden te zien en te weten wat hem wordt verweten.
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer. [gedaagde 1] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde 1] voert de volgende ontvankelijkheidsverweren aan. [eiser] heeft geen rechtsverhouding met [gedaagde 2] en is ten aanzien van [gedaagde 2] daarom niet-ontvankelijk. De primaire vordering leidt verder tot een constitutief vonnis en/of deels declaratoir vonnis omdat toewijzing van de vordering een bestaande rechtstoestand opheft. Een meer en uitgebreid feitenonderzoek is nodig voor de ingrijpende wijziging in de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde 1] , maar ook tussen [eiser] en andere campinggasten en chaleteigenaren. Verder is sprake van een deels declaratoir vonnis omdat wordt gevorderd om het verbod op toegang op te heffen “
wegens gebrek aan enig bewijs dan wel belang bij het aan [eiser] ontzeggen van de toegang tot het park”. [eiser] heeft daarnaast geen spoedeisend belang bij zijn vordering. Op 15 maart 2024 heeft [eiser] te kennen gegeven dat hij het chalet gaat verkopen. De subsidiaire vorderingen zijn te onbepaald. De vordering onder 2 is niet geconcretiseerd en de vordering onder 3 is onbegrijpelijk.
3.5.
[gedaagde 1] voert verder het volgende aan. [gedaagde 1] heeft naar aanleiding van de melding van de ouders van een meisje van [leeftijd] dat een ca. [leeftijd] man aan het meisje heeft gezeten, de camerabeelden van het zwembad bekeken. Naar aanleiding van wat zij zag op de beelden heeft [gedaagde 1] [eiser] geïdentificeerd, een gesprek met hem gehad en hem de toegang tot het park ontzegt. Op de beelden is kort weergegeven in ieder geval te zien dat [eiser] drie keer met het meisje van de glijbaan is geweest, in de whirlpool heeft gezeten en een privéruimte (saunahokje) in is geweest. Tijdens het gesprek op 15 maart 2024 was er bij [eiser] geen enkele twijfel over om welk voorval het ging. [gedaagde 1] heeft op advies van de recherche maar geringe informatie aan [eiser] verstrekt. De beelden zijn tevens op advies van de politie niet met [eiser] of met de ouders van het meisje gedeeld. De politie heeft alle camerabeelden gevorderd en de beelden zijn aanleiding voor de politie om een opsporingsonderzoek te starten naar [eiser] wegens ontucht en misbruik. De ouders en het meisje hebben eveneens al jarenlang een vaste staplaats op [gedaagde 1] . [gedaagde 1] heeft ook een zorgplicht tegenover hen en de overige gasten. [gedaagde 1] heeft nog niet eerder een dergelijk incident meegemaakt en probeert zo goed mogelijk te handelen. [gedaagde 1] volgt de instructies van de politie op ten aanzien van het verstrekken van informatie aan [eiser] . Het toegangsverbod voor [eiser] is om de belangen van alle partijen te beschermen waarbij het belang van het meisje voorop staat. Het is niet wenselijk dat [eiser] de ouders en/of het meisje op het park tegenkomt. Het verbod is ook in belang van [eiser] . Een dergelijke beschuldiging ligt vaak erg gevoelig en er kan ook onrust van andere gasten naar [eiser] ontstaan. Voor [gedaagde 1] geldt één ding: het beschermen van de diverse belangen en daarmee rust creëren en zonder overhaaste conclusies te trekken de politie onderzoek te laten doen. Het ontzeggen van de toegang voor [eiser] is het meest aangewezen doel om dit na te streven. Op grond van artikel 14.4 van de Recron-voorwaarden kan [gedaagde 1] [eiser] de toegang ontzeggen. Ten slotte is mogelijk sprake van een onrechtmatige daad aan de zijde van [eiser] jegens het meisje en [gedaagde 1] heeft de plicht om daar tegen op te treden.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
[eiser] is niet-ontvankelijk in zijn vorderingen jegens [gedaagde 2]
4.2.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij op advies van de deurwaarder tevens [gedaagde 2] in het geding heeft opgeroepen omdat niet geheel duidelijk was met wie de rechtsverhouding was. [eiser] heeft echter een contractuele relatie met [gedaagde 1] en [gedaagde 1] heeft [eiser] de toegang ontzegd. Het is daarom niet gebleken dat [eiser] een rechtsverhouding heeft met [gedaagde 2] , door [eiser] is dit ook niet gesteld. [eiser] is daarom niet-ontvankelijk in zijn vorderingen jegens [gedaagde 2] .
[eiser] is verder ontvankelijk in zijn vorderingen en heeft voldoende spoedeisend belang
4.3.
Het opheffen van een verbod is geen declaratoire uitspraak en kan in kort geding beoordeeld worden. Dat voor beoordeling van een dergelijke vordering een (voorlopig) oordeel over de rechtsverhouding tussen partijen moet worden gegeven doet niet af aan de bevoegdheid van de voorzieningenrechter. Voor de beoordeling van de kans van slagen in een bodemprocedure zal vrijwel altijd een voorlopig oordeel over de rechtsverhouding tussen partijen dienen te worden gegeven. Wel is het juist dat de toevoeging ‘
wegens gebrek aan enig bewijs dan wel belang’ niet in kort geding beoordeeld kan worden. De vordering zal daarom zonder deze toevoeging beoordeeld worden. De vraag in hoeverre de belangen van [eiser] rechtvaardigen dat een dergelijke vordering in kort geding wordt beoordeeld, wordt bij de verdere inhoudelijke beoordeling nader besproken.
4.4.
[eiser] heeft tevens voldoende (spoedeisend) belang bij zijn vordering. Uit de dagvaarding blijkt voldoende dat [eiser] per direct toegang wil tot het recreatiepark om in het huidige seizoen, waarvoor hij een vaste staplaats heeft, gebruik te kunnen maken van zijn chalet. Verder heeft (de advocaat van) [eiser] reeds op 20 maart 2024 per e-mail aangegeven dat het bericht waarin [eiser] zegt dat hij zijn chalet wil verkopen als niet verzonden beschouwd dient te worden c.q. van verkoop geen sprake is maar dat [eiser] vanuit een ernstig geëmotioneerde toestand deze mededeling had gedaan. [gedaagde 1] was er dus al van op de hoogte dat [eiser] zijn chalet niet (meer) wil verkopen.
[gedaagde 1] heeft in eerste instantie te weinig informatie aan [eiser] verstrekt
4.5.
Op grond van de contractuele verhouding met [gedaagde 1] heeft [eiser] het recht om het recreatiepark te betreden en zijn chalet te gebruiken. Door [gedaagde 1] kan hem de toegang daarom niet zondermeer ontzegd worden. [gedaagde 1] heeft in haar bericht verwezen naar ‘het voorval’ van 10 maart 2024, maar wilde [eiser] geen nadere informatie geven. Het feit dat [eiser] weet welk voorval aanleiding is geweest voor [gedaagde 1] om hem de toegang te ontzeggen, wil nog niet zeggen dat [gedaagde 1] [eiser] voldoende informatie heeft verstrekt. Hieruit blijkt immers niet wat [gedaagde 1] [eiser] verwijt, waarom [gedaagde 1] dit reden vindt om [eiser] de toegang te ontzeggen en waarom dit voorval rechtvaardigt dat [eiser] de toegang wordt ontzegd volgens [gedaagde 1] . Het voorval is immers vanuit het perspectief van [eiser] gezien geen aanleiding om hem de toegang tot het park te ontzeggen. Het feit dat de recherche [gedaagde 1] heeft geadviseerd om minimale informatie met [eiser] te delen doet daar niet aan af. [gedaagde 1] heeft een contractuele verplichting jegens [eiser] die zij niet met een zeer beperkte toelichting kan weigeren om nog na te komen. Dit betekent niet dat [gedaagde 1] direct alle camerabeelden aan [eiser] moet verstrekken gedurende het opsporingsonderzoek van de politie. Maar [gedaagde 1] had op zijn minst de informatie kunnen geven die zij ook ter zitting heeft gegeven. [gedaagde 1] heeft ook aangegeven dat als [eiser] haar in een civiele procedure zou betrekken zij meer informatie zou geven. Daarbij blijkt uit de stukken van de politie dat bijvoorbeeld het beschrijven van wat er op de beelden te zien is uit eigen waarneming ook voor de politie geen bezwaar is. Ten slotte had [gedaagde 1] tevens de belangenafweging die zij stelt te hebben gemaakt kenbaar kunnen maken aan [eiser] . Voorgaande werd ter zitting wel toegelicht, maar blijkt niet in de correspondentie naar [eiser] .
4.6.
Het beroep van [gedaagde 1] op artikel 14 van de Recron-voorwaarden maakt voorgaand oordeel niet anders. Dit artikel ziet op de situatie dat [gedaagde 1] de overeenkomst tussentijds beëindigd wegens een toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatige daad van [eiser] . Op dit moment is nog niet duidelijk of daarvan sprake was, en dat is door [gedaagde 1] ook niet gesteld of aan haar verbod ten grondslag gelegd.
op basis van de informatie ter zitting wordt het verbod toch gehandhaafd
4.7.
Ter zitting is meer informatie naar boven gekomen over het voorval. [gedaagde 1] heeft onder andere aangegeven dat op de beelden meer en ander contact te zien is met het meisje dan [eiser] in de dagvaarding heeft aangegeven en dat de beelden aanleiding zijn voor de politie om een opsporingsonderzoek te starten (in tegenstelling tot een minder zwaar stopgesprek). [eiser] is inmiddels ook door de politie uitgenodigd voor een gesprek (dan wel verhoor) naar aanleiding van de aangifte van de ouders van het meisje en de camerabeelden. Gedurende het opsporingsonderzoekonderzoek zal [eiser] nog meer informatie ontvangen over de aard van de verdenkingen. Verder blijkt dat ook de ouders en het meisje eveneens al decennia lang gasten zijn van [gedaagde 1] .
4.8.
Gezien de aard en de ernst van de verweten gedragingen, het feit dat het voorval heeft plaatsgevonden op [gedaagde 1] , het voorval meer betreft dan eenmalig van de glijbaan gaan, de politie op dit moment een opsporingsonderzoek is gestart en alle betrokken partijen vaste gast zijn op [gedaagde 1] , valt de belangenafweging uit in het voordeel van [gedaagde 1] . Het belang van [gedaagde 1] om op dit moment [eiser] de toegang tot [gedaagde 1] te weigeren om te voorkomen dat de betrokken partijen elkaar treffen en de rust te bewaren, weegt zwaarder dan het belang van [eiser] om per direct toegang te hebben tot het park en zijn chalet. Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter op dat de vraag of het aannemelijk is dat [eiser] de door de ouders verweten gedragingen heeft gepleegd, niet is meegenomen in de belangenafweging. Op basis van de informatie in deze procedure is daar geen oordeel over te geven.
de subsidiaire vordering wordt afgewezen
4.9.
Voorgaande betekent verder dat [eiser] inmiddels voldoende informatie heeft ontvangen van [gedaagde 1] om op dit moment het verbod rechtens te handhaven. [eiser] zal ook nog meer informatie ontvangen in de strafrechtprocedure. [eiser] heeft verder geen gronden aangevoerd op basis waarvan hij recht heeft op meer informatie. De subsidiaire vordering wordt daarom ook afgewezen.
proceskosten
4.10.
Omdat de [gedaagde 1] pas ter zitting meer informatie aan [eiser] heeft verstrekt, ziet de voorzieningenrechter reden om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Omdat het verweer van [gedaagde 2] is gevoerd in hetzelfde stuk door dezelfde advocaat als [gedaagde 1] en maar een klein onderdeel is van het totale verweer van de gedaagde partijen, worden ook ten aanzien van [gedaagde 2] de proceskosten gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.
LS/PB