ECLI:NL:RBGEL:2024:2911

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
05.320528.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en poging tot diefstal met geweld door een 33-jarige man uit Arnhem

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige man uit Arnhem, die werd beschuldigd van poging tot moord en poging tot diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 november 2023 in Arnhem, met voorbedachten rade, het slachtoffer meermalen met een hamer op het hoofd heeft geslagen, met de intentie om hem van het leven te beroven. De verdachte had het slachtoffer onder valse voorwendselen naar zijn woning gelokt voor een seksdate, waarna hij hem aanviel. Het slachtoffer heeft hierdoor een scheurwond opgelopen en heeft zich hevig verdedigd, wat heeft geleid tot de poging tot moord. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte raad, omdat de verdachte de gelegenheid had om na te denken over zijn daden en deze niet heeft gestopt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5,5 jaar, met een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd, en de impact van de feiten op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/320528-23
Datum uitspraak: 16 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres 1] [postcode] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. E.W.A. Nabbe, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging en een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 november 2023 te Arnhem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met een hamer, althans een stomp/hard voorwerp, op en/of richting het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 november 2023 te Arnhem, althans in Nederland, aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten enig hoofdletsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met een hamer, althans een stomp/hard voorwerp, op en/of richting het hoofd te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 november 2023 te Arnhem, althans in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen met een hamer, althans een stomp/hard voorwerp op en/of richting het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 november 2023 te Arnhem, althans in Nederland, met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen met een hamer, althans een stomp/hard voorwerp, op en/of richting het hoofd te slaan;
2.
hij op of omstreeks 19 november 2023 te Arnhem, althans in Nederland, omstreeks 01.05, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten de [adres 2] , een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] meermalen met een hamer, althans een stomp/hard voorwerp, op en/of richting het hoofd te slaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank zal deze feiten vanwege de onderlinge samenhang gezamenlijk bepreken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair en onder feit 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de voorbedachte raad, zoals die onder elk van de onder feit 1 tenlastegelegde varianten is tenlastegelegd. Verdachte heeft geen gelegenheid gehad om zich gedurende enige tijd te beraden op het genomen besluit. Verdachte stond onder grote druk vanwege zijn schulden bij drugsdealers. Voor de veiligheid van zijn vrouw koos hij ervoor die schulden af te lossen. Verdachte kreeg van de drugsdealers een hamer mee, werd door hen bij de woning van [slachtoffer] afgezet en aldaar opgewacht. Verder had verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood, zodat verdachte van het onder feit 1 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, gelet op het geringe letsel, geen sprake is van zware mishandeling. Bovendien had verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte ook van het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Het handelen van verdachte was gericht op het toebrengen van licht lichamelijk letsel. Hij wilde het slachtoffer niet al te veel pijn doen, maar hem bewusteloos slaan. Hiertoe heeft hij welbewust achter het oor van het slachtoffer geslagen.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de meest subsidiair tenlastegelegde mishandeling. Verdachte heeft [slachtoffer] eenmalig op het hoofd geslagen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Aangever [slachtoffer] heeft over de nacht van 19 november 2023 het volgende verklaard. Hij had via de site Bullchat met een man afgesproken voor een seksdate. Zij hadden afgesproken dat hij bij [slachtoffer] in zijn woning op de [adres 2] zou komen en dat [slachtoffer] voor de date klaar zou zitten op handen en knieën op de grond. [slachtoffer] had een camera in zijn woonkamer neergezet om de ontmoeting op te nemen. De man belde bij [slachtoffer] aan om 01.05 uur en kwam vervolgens de woning binnen. Plotseling voelde [slachtoffer] dat hij een klap kreeg tegen de achterzijde van zijn hoofd. Hij voelde dat de klap met opzet en met kracht werd gegeven. [slachtoffer] voelde direct pijn en begon te bloeden. [2]
De politie heeft de camerabeelden afkomstig uit de woning van [slachtoffer] bekeken en beschreven dat daarop het volgende te zien is. Een persoon, die later de verdachte blijkt te zijn, komt de woning binnen, houdt een hamer boven zijn hoofd en slaat met een snelle beweging met de hamer naar beneden. Op de beelden is te horen dat er iets – de rechtbank concludeert [slachtoffer] – wordt geraakt. Hierna slaakt [slachtoffer] een kreet en maakt verdachte meteen nogmaals met kracht twee snelle slaande bewegingen naar beneden, terwijl [slachtoffer] zich probeert te verdedigen. [3]
Verdachte heeft verklaard de man te zijn geweest die met [slachtoffer] heeft afgesproken en de persoon te zijn op de beelden. Hij heeft met hem afgesproken via Bullchat, is met een hamer naar de woning van [slachtoffer] gegaan en heeft hem daar met de hamer op het hoofd geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij schulden had en dat hij [slachtoffer] wilde beroven. [4]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van voorgaande bewijsmiddelen vast dat verdachte met kracht met een hamer op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen.
Uit de letselinterpretatie volgt dat het aan [slachtoffer] toegebrachte letsel bestaat uit een bloedende hoofdwond. Het gaat om een scheurwond achter het rechteroor, met een lengte van 3 cm, waarbij twee hechtingen zijn aangebracht. De forensisch arts heeft beschreven dat door een krachtige slag tegen het hoofd, naast oppervlakkige letsels en een schedelbreuk, bloedingen binnen de schedel en hersenkneuzingen kunnen ontstaan, waardoor meerdere ernstige c.q. fatale complicaties kunnen volgen. De kans hierop moet aanmerkelijk geacht worden, maar deze is niet in mate van waarschijnlijkheid aan te geven, aangezien meerdere situationele en individuele factoren een rol spelen. [5]
Voorwaardelijk opzet
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] niet heeft willen doden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verdachte de intentie (vol opzet) heeft gehad om [slachtoffer] om het leven te brengen, nu verdere aanknopingspunten hiervoor in het dossier ontbreken.
De vraag is vervolgens of voorwaardelijk opzet bewezen kan worden. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zijn handelwijze, zoals hiervoor omschreven, bewust de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam. Een krachtige slag met een hamer op het hoofd kan schedel- en hersenletsel veroorzaken dat kan leiden tot het overlijden van een slachtoffer. Door met kracht met een hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] te slaan, bestond derhalve een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] . Deze handeling van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat gezegd kan worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Indicaties voor het tegendeel heeft de rechtbank niet in het dossier aangetroffen.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben kunnen geven.
Verdachte heeft meerdere malen contact gehad met [slachtoffer] en met hem afgesproken dat [slachtoffer] in een kwetsbare positie klaar zou zitten. Ook heeft verdachte een eerder verzoek van de drugdealers tot het overgaan van een woningoverval afgewend. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij toen hij naar de woning van [slachtoffer] liep dacht dat hij maar één optie had: [slachtoffer] uitschakelen met de hamer en hem beroven. Al die tijd had verdachte de hamer bij zich. Toen hij bij de woning aankwam, heeft hij [slachtoffer] van achteren benaderd en met de hamer hem met kracht op zijn hoofd geslagen. Daarna heeft verdachte nogmaals met kracht twee snelle slaande bewegingen naar beneden gemaakt, terwijl [slachtoffer] zich probeerde te verdedigen.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van kunnen geven. Hij heeft bovendien meermaals gelegenheid gehad om de uitvoering van zijn plan te staken, maar heeft dat niet gedaan. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De omstandigheid dat de keuzevrijheid van de verdachte ten tijde van het feit door druk van buitenaf is aangetast, doet daar niet aan af.
Conclusie
Gelet op de voorgenoemde bewijsmiddelen en alles overwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer] .
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte, voor het onder 2 tenlastegelegde feit, als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 24-27;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 39-47.
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 april 2024.
De rechtbank acht niet bewezen dat sprake is van medeplegen en spreekt verdachte partieel vrij voor dit onderdeel. Naast de verklaring van verdachte zijn hiervoor geen aanknopingspunten in het dossier.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde en onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. primair
hij op
of omstreeks19 november 2023 te Arnhem
, althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
, althans opzettelijk,van het leven te beroven, die [slachtoffer]
meermalenmet een hamer
, althans een stomp/hard voorwerp,op
en/of richtinghet hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks19 november 2023 te Arnhem
, althans in Nederland,omstreeks 01.05
, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althansalleen, ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf om in een woning
en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten de [adres 2] , een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat
/die geheel of ten deleaan [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n)weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan
envergezeld
en/of gevolgdvan geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken
, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer]
meermalenmet een hamer,
althans een stomp/hard voorwerp,op
en/of richtinghet hoofd te slaan;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
poging tot moord;
feit 2:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om een fors deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zodat verdachte zo snel mogelijk kan starten met een klinische behandeling. Dit wordt geadviseerd door alle deskundigen en verdachte is zeer gemotiveerd voor behandeling. Daarnaast heeft zij verzocht om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Tot slot heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek tot aanhouding van de behandeling gedaan, totdat er duidelijkheid bestaat over waar en wanneer verdachte terecht kan voor een klinische behandeling.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de nacht van 19 november 2023 schuldig gemaakt aan poging tot moord en poging tot diefstal met geweld. Hij heeft via de site Bullchat met het slachtoffer afgesproken voor een seksdate. Verdachte had het plan om het slachtoffer met een hamer uit te schakelen en hem vervolgens te beroven. Hij heeft het slachtoffer daartoe onder voorwendselen in een kwetsbare positie klaar laten zitten in zijn woning. In de woning aangekomen heeft verdachte hier misbruik van gemaakt door het slachtoffer van achteren te benaderen en hem met de hamer met kracht op zijn hoofd te slaan en vervolgens met kracht nog twee snelle slaande bewegingen naar beneden te maken. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer een scheurwond achter zijn rechteroor opgelopen. Dat het bij een poging is gebleven, is niet aan verdachte te danken maar met name aan het feit dat het slachtoffer zich hevig heeft verdedigd tegen verdachte. Hierna is verdachte snel de woning uit gevlucht zonder zich te bekommeren om het lot van het slachtoffer. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Door op deze manier te handelen heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en op grove wijze zijn lichamelijke integriteit aangetast. Ter terechtzitting heeft het slachtoffer verklaard dat hij zich sinds het incident onveilig en angstig voelt en het vertrouwen in mensen is verloren. Hij heeft EMDR behandelingen ondergaan, maar de klachten zijn nog niet weg. Ook maakt hij zich zorgen om de groep drugsdealers die informatie over hem heeft. Wat verdachte hem heeft aangedaan, grijpt diep in op zijn leven.
Het strafblad
Uit de justitiële documentatie van 2 april 2024 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor (een poging tot) diefstal, maar niet eerder voor een geweldsdelict.
De stoornissen en toerekeningsvatbaarheid
Psychiater A.W.M.M. Stevens en GZ-psycholoog A.G.M. Weenink hebben een onderzoek ingesteld naar de persoon van verdachte en naar aanleiding van dit onderzoek Pro Justitia rapportages opgesteld, respectievelijk gedateerd op 8 en 5 april 2024.
Uit de rapportages volgt dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en een stoornis in cocaïne- en heroïnegebruik. Ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten waren de stoornissen bij verdachte aanwezig. Verdachte is opgegroeid in een onveilige situatie, waarbij er sprake was van verbaal en fysiek geweld en geen plaats was voor gevoelens. In zijn werk bij defensie heeft hij meerdere missies en traumatische gebeurtenissen meegemaakt, waaronder het overlijden van een vriend/collega en daarnaast het ziekteproces van zijn vrouw, dat uiteindelijk resulteerde in euthanasie in februari 2024. Verdachte kon zijn gevoelens op een gegeven moment niet meer hanteren en heeft in zijn jeugdjaren “geleerd” dat hulp vragen hem niets opleverde, waardoor hij geen hulp heeft kunnen vragen op momenten dat het hem teveel werd. Zo is hij overgegaan tot het verdoven van zijn gevoelens met drugs, ook om zijn vrouw terzijde te kunnen blijven staan. Het drugsgebruik bracht hem in financiële problemen, ook bij drugsdealers. Deze zetten eerst hem onder druk, maar toen dit niet tot het voor hen gewenste resultaat leidde, richtten zij hun pijlen ook op naasten van verdachte. Dit verdroeg verdachte niet, waarop hij zich gedwongen voelde hun opdracht uit te voeren. Hoewel er geen sprake is van persoonlijkheidsproblematiek in engere zin, heeft verdachte vanuit zijn denkschema’s “ik kan geen hulp vragen, ik moet mijn naasten beschermen, ik sta er alleen voor” zijn wil niet geheel in vrijheid kunnen bepalen. Daarom wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich vinden in dit advies en zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Het behandelkaderDe psychiater en psycholoog adviseren een klinische behandeling, waarbij er zowel aandacht is voor de behandeling van de posttraumatische stressstoornis als (voor preventie in terugval) van de verslavingsproblematiek. Verdachte is abstinent van drugs in gereguleerde omgeving en wil voorkomen dat hij onverhoopt terug zou vallen in gebruik. Hiertoe zal hij andere copingmechanismen aan moeten leren om met stress om te gaan. Een beveiligingsniveau wordt niet per se noodzakelijk geacht. Verdachte is gemotiveerd voor klinische behandeling en het recidiverisico wordt laag tot matig ingeschat. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf met een verplicht reclasseringscontact waarbij de reclassering toezicht kan houden op het naleven van de voorwaarden. Tevens wordt geadviseerd een GVM-maatregel te overwegen. Gezien de ernst van het ten laste gelegde, de ernst van de verslaving, in combinatie met het punt waarop verdachte is beland (houvast verloren door verlies baan en vrouw), is hij mogelijk gebaat bij langduriger toezicht. Structuur (middels behandeling, middelencontroles) zal hem houvast geven die hij momenteel vanuit zichzelf nog mist. Het is nog moeilijk te voorspellen in hoeverre verdachte op (korte) termijn kan profiteren van behandeling. Eerdere behandeling in vrijwillig kader is onvoldoende gebleken. Mocht aan het einde van het voorwaardelijk kader noodzaak worden gezien voor langer durend toezicht, dan zou een GVM-maatregel passend kunnen zijn om verdachte langdurig te kunnen monitoren en hem hierbij ondersteuning te bieden.
De psychiater en psycholoog hebben overlegd met de reclassering, waarbij de reclassering heeft aangegeven zich te kunnen vinden in hun advies. Verder volgt uit het advies van de reclassering van 4 april 2024 dat zij het van belang vindt dat verdachte vanuit detentie in een kliniek wordt geplaatst en niet eerst op straat terecht komt. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling (maximaal een jaar), ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een drugsverbod, een contactverbod, een locatieverbod (met elektronische monitoring) en meewerken aan schuldhulpverlening. De reclassering adviseert dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden. In een aanvullende mail van dinsdag 16 april 2024 geeft de reclassering aan dat gezien de ernst van het delict een GVM-maatregel overwogen zou kunnen worden. Bij oplegging van deze maatregel zou in een later stadium gekeken kunnen worden of de maatregel passend dan wel wenselijk is.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en de grote impact daarvan op het slachtoffer, het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie is. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank (in strafverminderende zin) rekening met de omstandigheid dat bij feit 1 (poging tot moord) en feit 2 (poging tot diefstal met geweld) weliswaar geen sprake is van eendaadse samenloop, maar het bij beide feiten wel gaat om dezelfde geweldshandeling van verdachte. Ook rekent de rechtbank het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate toe, omdat hij zijn wil niet geheel in vrijheid kon bepalen. Verder heeft verdachte ter terechtzitting laten zien dat hij de verantwoordelijkheid neemt voor, en invoelbaar spijt heeft van, wat hij heeft gedaan. De rechtbank houdt hiermee rekening.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden met aftrek van het voorarrest passend. Bij een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is het voor de rechtbank niet mogelijk om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak aan verdachte geen voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de deskundigen, kán en zal opleggen.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding van de behandeling af.
De rechtbank ziet, gelet op de problematiek van verdachte en de adviezen van de deskundigen, meerwaarde in de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht en zal deze dan ook aan verdachte opleggen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na detentie – indien dat dan nodig blijkt – onder toezicht te stellen, zodat verdachte steun en begeleiding kan krijgen en bestaande risico’s kunnen worden beperkt. Aan het einde van de opgelegde gevangenisstraf wordt bekeken of de toezichthoudende maatregel noodzakelijk is. Op dat moment wordt ook pas door de rechter bepaald welke voorwaarden er worden opgelegd en wat de duur van de maatregel zal zijn.
Aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Overweging van de rechtbank
In artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is omschreven in welke gevallen recht kan ontstaan op vergoeding van immateriële schade. Dat is onder meer het geval indien het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad, of op andere wijze in de persoon is aangetast. Van een aantasting in persoon op andere wijze kan sprake zijn in het geval van geestelijk letsel. Ook wanneer geen sprake is van geestelijk letsel kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter terechtzitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 1 schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen en is daarnaast op andere wijze in de persoon aangetast. De aard en de ernst van de onderhavige normschending brengen mee dat de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde geweld voor benadeelde, zoals die volgen uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring, zo voor de hand liggen dat ook zonder nadere onderbouwing daarvan aangenomen kan worden dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 7.500,00 billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen. De proceskosten tot vandaag worden begroot op nihil.
Verdachte is vanaf 19 november 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38z, 45, 57, 289 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt verdachte vanwege het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer] van € 7.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 7.500,00 aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan 72 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wevers (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. M.W.R. Koch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Breed, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 mei 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023551765, gesloten op 12 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 24-27.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 39-47.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 april 2024.
5.Forensisch-medisch onderzoek betreffende [slachtoffer] van 4 april 2024, van drs. D. Botter, NFI-deskundige Forensische Geneeskunde, forensisch arts KNMG (geen deel uitmakend van het doorgenummerde dossier).