ECLI:NL:RBGEL:2024:2903

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 38
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor een openbare bandenpomp en de gevolgen voor de redelijke eisen van welstand en geluidsbelasting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor een openbare bandenpomp. De vergunning, verleend op 9 mei 2022, werd aangevraagd door de gemeente Beuningen en betreft de legalisering van een bandenpomp die aan de openbare weg is geplaatst. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, met argumenten die onder andere betrekking hebben op de redelijke eisen van welstand en de geluidsbelasting van de pomp. De rechtbank heeft op 1 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte niet is ingegaan op de argumenten van eiser over de redelijke eisen van welstand. De beslissing op bezwaar is onvoldoende gemotiveerd, omdat het college niet heeft gereageerd op de bezwaren van eiser met betrekking tot de hinder die de bandenpomp veroorzaakt. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het geluid van de pomp niet is onderzocht. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar en draagt het college op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het college niet verplicht was om eiser persoonlijk te informeren over de verlening van de omgevingsvergunning, en dat de verkeersveiligheid voldoende is beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de beslissing op bezwaar niet berust op een deugdelijke motivering en dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/38

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen, het college
(gemachtigden: [naam] en [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning voor een bandenpomp.
1.1.
Het college heeft op 9 mei 2022 een omgevingsvergunning verleend aan de gemeente voor een bandenpomp. Met de beslissing op bezwaar van 25 november 2022 is het college bij dit besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De gemeente heeft niet gereageerd op de uitnodiging van de rechtbank om deel te nemen als derde-partij.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van het college en [naam] van [bedrijf] .

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser heeft een verzoek om handhaving gedaan nadat er tegenover zijn huis aan de openbare weg een bandenpomp is geplaatst. In de vergunning is de bandenpomp aangeduid als ‘slimme bandenpomp’. Het gaat om een openbare bandenpomp om onder meer autobanden op te pompen. De bandenpomp werkt op zonne-energie en is daarom voorzien van een zonnepaneel.
2.1.
Het college heeft op het handhavingsverzoek gereageerd met een voornemen tot handhaving en de gemeente, als eigenaar van de grond, aangeschreven om de illegale situatie te beëindigen. Namens de gemeente is vervolgens een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bandenpomp ingediend.
2.1.
In het besluit van 9 mei 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de plaatsing (legalisering) van de bandenpomp. De omgevingsvergunning is aangevraagd voor de activiteiten “bouwen” [1] en “handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening” [2] . De bandenpomp is hoger dan het bestemmingsplan toestaat. Om het bouwplan toch mogelijk te maken heeft het college de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.2.
Op 2 juni 2022 heeft het college het verzoek om handhaving van eiser afgewezen. [3] De reden hiervoor is dat de bandenpomp inmiddels, met de omgevingsvergunning die in deze zaak ter beoordeling voorligt, is gelegaliseerd.
2.3.
Eiser heeft tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. In de beslissing op bezwaar heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Voor de motivering verwijst het college naar het advies van de bezwaarschriftencommissie en vult het de motivering aan met een advies over de verkeersveiligheid van een verkeerskundig adviesbureau.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor een bandenpomp. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Voldoet de bandenpomp aan de redelijke eisen van welstand?
4. Eiser voert aan dat de bandenpomp niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het college is in de beslissing op bezwaar ten onrechte niet ingegaan op het betoog van eiser hierover. Er is volgens eiser sprake van een welstandsexces. In dit kader verwijst hij ook naar het vertrouwensbeginsel. In 2016 heeft het college, bij de plaatsing van ondergrondse containers op dezelfde locatie, gesuggereerd dat de plaatsing daarvan tot een rustiger straatbeeld zou leiden. Door nu op diezelfde locatie een bandenpomp te plaatsen komt het college hier feitelijk op terug.
4.1.
De rechtbank overweegt dat in het advies van de bezwaarschriftencommissie noch in de beslissing op bezwaar is ingegaan op de argumenten van eiser die zien op de redelijke eisen van welstand. De beslissing op bezwaar is om die reden onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Had het college nader onderzoek moeten doen naar geluidhinder?
5. Eiser voert aan dat het college heeft nagelaten onderzoek te doen naar hinder die het gevolg is van de bandenpomp. De geluidsbelasting van de pomp overstijgt de geluidsbelasting van het wegverkeer. De geluidhinder bestaat uit drie aspecten:
1. het hoge en luide piepgeluid dat de pomp maakt als de juiste bandenspanning is bereikt;
2. het sissende geluid dat de slang maakt wanneer er druk op zit en wordt aan-en losgekoppeld van het bandenventiel en;
3. het stationair draaien van de motor van de betreffende auto’s.
5.1.
Met name de eerste twee geluiden onderscheiden zich volgens eiser van het normale wegverkeer in het volume en het type geluid (hoog). Daardoor zijn de geluiden ook tijdens werktijden goed te horen boven het normale verkeer. De geluidhinder treedt daarnaast ook op rustige momenten, zelfs laat in de avond en in de nacht. Deze geluiden zijn meet- en waardeerbaar en daarom kon het college niet volstaan met vermoedens. Eiser vindt het onbegrijpelijk waarom de bandenpomp 24 uur per dag 7 dagen per week bruikbaar is met alle overlast van dien. Het college had het besluit volgens eiser op dit punt beter moeten motiveren.
5.2.
Het college heeft naar aanleiding van het beroepschrift de “pieptoon” van de bandenpomp aangepast van 95 dB naar 80 dB en een bord geplaatst waarop staat dat de bandenpomp alleen tussen 8:00 uur en 21:00 uur mag worden gebruikt. Het is op dit moment technisch niet mogelijk de bandenpomp buiten de gebruiksuren uit te schakelen. Het college stelt zich hierbij op het standpunt dat er geen geluidsnormen zijn waaraan het moet toetsen, nu geen sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer.
5.3.
De rechtbank overweegt dat bij de toepassing van artikel 2:12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2 van de Wabo geldt dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als deze niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de vraag of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd moet ook het geluid dat de bandenpomp maakt worden betrokken. In de onderbouwing van het college is hier ten onrechte niet op ingegaan. Dat geen sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, waardoor de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn, maakt niet dat de mate van geluidhinder niet hoeft te worden meegenomen in de besluitvorming. Het college had de geluidhinder die wordt veroorzaakt door de bandenpomp moeten onderzoeken. Nu dit onderzoek ontbreekt, is de beslissing op bezwaar niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen en heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom de belangen van eiser, wat het aspect geluid betreft, niet in de weg staan aan de omgevingsvergunning voor de bandenpomp. De beroepsgrond slaagt.
Tussenconclusie
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiser gegrond is. De beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking. Het college zal op dit punt opnieuw moeten besluiten op de bezwaren van eisers.
6.1.
De rechtbank zal in het kader van de finale geschilbeslechting hierna ingaan op de overige beroepsgronden van eisers.
Is de verkeersveiligheid voldoende beoordeeld?
7. Eiser voert aan dat de beslissing op bezwaar evident onbegrijpelijk is geformuleerd op het punt van de verkeersveiligheid.
7.1.
Het college heeft in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar een verkeersveiligheidsanalyse laten uitvoeren door een verkeerskundig adviesbureau. Dit bureau heeft geconcludeerd dat het gebruik van de bandenpomp in de huidige situatie weliswaar een risico oplevert, maar dat dit niet een dusdanig risico voor de verkeersveiligheid is dat de locatie van de bandenpomp niet verantwoord is.
7.2.
Het is vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [4]
7.3.
De rechtbank oordeelt dat het college de verkeersveiligheidsanalyse aan de beslissing op bezwaar ten grondslag mocht leggen. In het beroepschrift ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de verkeersanalyse. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de omgevingsvergunning op de juiste wijze gepubliceerd?
8. Eiser voert aan dat de verlening van de omgevingsvergunning niet op de juiste wijze is gepubliceerd. Volgens eiser voldoet de publicatie niet aan de vereisten uit artikel 12 en artikel 13 van de Bekendmakingswet.
8.1.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo volgt dat het college tegelijkertijd of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking mededeling van de omgevingsvergunning moest doen op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet voorgeschreven wijze. Hieruit volgt dat moet worden vermeld op welke wijze en in welke periode de stukken, waar de kennisgeving betrekking op heeft, voor eenieder ter inzage liggen. Niet in geschil is dat hieraan niet is voldaan. De publicatie voldoet daarom naar niet aan de wettelijke voorwaarden. Dit gebrek ziet echter niet op de rechtmatigheid van het bestreden besluit, maar op de mededeling van de bekendmaking daarvan. Het betoog kan daarom niet leiden tot de conclusie dat verweerder de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college eiser moeten informeren over de verleende omgevingsvergunning?
9. Eiser voert aan dat het college hem persoonlijk had moeten informeren over de verlening van de omgevingsvergunning. Hij had immers een verzoek om handhaving ingediend. Door hem niet persoonlijk te informeren heeft eiser onvoldoende tijd gehad om juridisch inhoudelijke expertise in te winnen of eventueel een contra-expertise te laten verrichten.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat het college niet verplicht was eiser persoonlijk te informeren over de verleende omgevingsvergunning. De hoofdregel voor bekendmaking van besluiten voor gevallen waarin een besluit tot een of enkele belanghebbenden is gericht, is dat bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Het gaat daarbij om degenen die als geadresseerden van het besluit kunnen worden beschouwd. Hoewel het vaak onverplicht gebeurt en het in dit geval ook voor de hand lag, is er geen rechtsregel die het college verplicht een verzoeker om handhaving te informeren over een besluit waarbij sprake is van legalisatie van hetgeen waarom handhaving was verzocht. De beroepsgrond slaagt niet.
Was het college vooringenomen bij de verlening van de omgevingsvergunning?
10. Eiser stelt dat de gang van zaken de indruk wekt dat het college vooringenomen te werk is gegaan.
10.1.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college vooringenomen was bij de verlening van de omgevingsvergunning. Het enkele feit dat de omgevingsvergunning is verleend nadat een verzoek om handhaving was ingediend en dat het hiermee om legalisering van een illegale situatie gaat, maakt niet dat het college vooringenomen was. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat de beslissing op bezwaar niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen. Het college moet met inachtneming van deze uitspraak opnieuw beslissen op het bezwaar van eiser. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in ieder geval het antwoord op de vraag of de aanvraag in strijd is de goede ruimtelijke ordening en de redelijke eisen van welstand nader onderzoek door het college vergt.
11.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van zijn proceskosten, te weten een vergoeding van zijn reiskosten. De rechtbank stelt de reiskosten vast op € 15,36. Dit bedrag is conform het Besluit proceskosten bestuursrecht gebaseerd op een vergoeding op basis van kosten voor het openbaar vervoer 2e klas van [woonplaats] naar Arnhem en retour.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 25 november 2022;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 15,36 aan reiskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M. Stroink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Volgens artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Bekendmakingswet
Volgens artikel 12, eerste lid, van de Bekendmakingswet, voor zover hier van belang, doet het college in het publicatieblad in ieder geval zijn wettelijk voorgeschreven mededelingen in de vorm van een volledige publicatie en kennisgevingen in de vorm van een zakelijke weergave van de inhoud, met vermelding van de wijze waarop en de periode waarin de stukken waar de kennisgeving betrekking op heeft voor eenieder ter inzage liggen.
Volgens artikel 13, eerste lid, van de Bekendmakingswet geschiedt de terinzagelegging waar op een mededeling of kennisgeving als bedoeld in artikel 12, eerste lid, betrekking heeft, op zowel elektronische wijze als op een door het bestuursorgaan aan te wijzen locatie. [5]
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Volgens artikel 2:1, eerste lid, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk;
(…)
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
(…) t/m i. (…)
Volgens artikel 2:12, eerste lid, onderdeel a, onder 2, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Volgens artikel 3.8 van de Wabo geeft het bevoegd gezag bij de toepassing van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze. Het vermeldt daarbij de in artikel 3.1, tweede lid, bedoelde datum waarop de aanvraag is ontvangen.
Volgens artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo.
3.Dit besluit ligt in deze procedure niet voor, omdat het hier alleen gaat over de beslissing op bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning.
5.Dit artikel is op 1 juli 2023 onverkort in werking getreden. Daarvoor gold op grond van artikel 23 Bekendmakingswet een opschorting van de verplichting voor een elektronische terinzagelegging.