In deze zaak heeft eiser, afkomstig uit Irak, een verzoek ingediend bij de burgemeester van Arnhem voor de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap door optie. Eiser heeft zich beroepen op het vrijstellingsbeleid dat geldt voor personen met een Ranov-vergunning, dat hen vrijstelt van het documentvereiste. De burgemeester heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat eiser niet in het bezit is van een Ranov-vergunning en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gevraagde documenten niet kan overleggen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 behandeld en oordeelt dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het vrijstellingsbeleid niet op eiser van toepassing zou zijn. De rechtbank stelt vast dat de situatie van eiser niet wezenlijk verschilt van die van Ranov-vergunninghouders, aangezien hij al sinds 1997 in Nederland verblijft en eerder een verblijfsvergunning heeft gekregen op basis van de Eenmalige regeling. De rechtbank concludeert dat de burgemeester moet motiveren waarom het vrijstellingsbeleid niet naar analogie op eiser kan worden toegepast.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de burgemeester op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij rekening moet houden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens moet de burgemeester het door eiser betaalde griffierecht vergoeden en de proceskosten van eiser vergoeden tot een bedrag van € 1.750.