ECLI:NL:RBGEL:2024:2879

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
434437
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot afgifte van financiële gegevens in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 13 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de gemeente Barneveld. De eiser, voormalig echtgenoot van [naam 1], vorderde op basis van artikel 843a Rv de gemeente te veroordelen tot afgifte van financiële gegevens van [naam 1] over het jaar 2022. De eiser stelde dat hij een rechtmatig en spoedeisend belang had bij deze gegevens, omdat hij meende dat de door [naam 1] overgelegde jaaropgave onjuist was en dit invloed had op de vastgestelde kinderalimentatie. De gemeente verweerde zich tegen de vordering en stelde dat de eiser niet voldeed aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 843a Rv, waaronder het ontbreken van een rechtmatig belang en spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn vorderingen en dat hij in dit kort geding niet had aangetoond dat er sprake was van een onjuiste jaaropgave. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die op € 1.973,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing bij vorderingen in kort geding en de strikte eisen die aan het rechtmatig en spoedeisend belang worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/434437 / KG ZA 24-110
Vonnis in kort geding van 13 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.W. van der Heijden,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BARNEVELD,
gevestigd en kantoorhoudende te Barneveld,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaten: mrs. R.C.K. van Andel en S. Schut.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 5,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3 van de gemeente,
- de mondelinge behandeling van 29 april 2024,
- de spreekaantekeningen van de gemeente.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de voormalig echtgenoot van [naam 1] . Zij hebben samen twee thans nog minderjarige kinderen.
2.2.
Bij beschikking van [datum] is de echtscheiding tussen [eiser] en [naam 1] uitgesproken. In voormelde beschikking is onder meer bepaald dat [naam 1] met ingang van de datum van de beschikking aan [eiser] € 8,50 per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
2.3.
Bij vonnis van de rechtbank in Marokko van [datum] is [eiser] veroordeeld om met ingang van 21 december 2020 aan [naam 1] te betalen een bedrag van 500 Marokkaanse Dirham (MAD) per kind per maand voor de kosten van levensonderhoud van de beide kinderen.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van [datum] zijn de verzoeken van [eiser] om (a) het vonnis van [datum] voor zover dat ziet op de door hem te betalen kinderalimentatie voor de beide kinderen te wijzigen en op nihil te stellen en (b) te bepalen dat [naam 1] € 198,00 per kind per maand aan kinderalimentatie aan hem dient te betalen, afgewezen.
2.5.
Bij beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 maart 2024 is voormelde beschikking vernietigd, voor zover deze ziet op de beslissing over de kinderalimentatie, en is het vonnis van de rechtbank in Marokko gewijzigd, in die zin dat [naam 1] met ingang van 1 januari 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding een bedrag van € 38,50 per kind per maand voor hun twee kinderen aan [eiser] dient te betalen. [naam 1] was destijds werkzaam bij de gemeente en bij de berekening van de draagkracht van [naam 1] heeft het hof rekening gehouden met een belastbaar jaarinkomen van € 44.548,00 op grond van de door [naam 1] overgelegde jaaropgave 2022. In de overwegingen voor de beslissing van het hof op dit punt staat, voor zover van belang:

Draagkracht vrouw
3.5
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw haar netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Zoals hiervoor overwogen zal het hof de draagkracht beoordelen vanaf 1 januari 2023.
3.6
De draagkracht van de vrouw is in geschil. Volgens de man is de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2022 verouderd en in strijd met de waarheid opgemaakt. De vrouw heeft geen recente salarisspecificaties overgelegd, en de door de vrouw overgelegde jaaropgave over 2022 zou zij zelf hebben gefabriceerd. Het nbi kan daardoor niet worden vastgesteld en daarom moet rekening worden gehouden met een belastbaar inkomen van € 65.536,- per jaar, aldus de man. Dat inkomen verdiende de vrouw ten tijde van het uiteengaan van partijen en het blijkt ook uit de geluidsopnamen die de man heeft gemaakt van een gesprek dat hij heeft gevoerd met de belastingtelefoon.
3.7
Het hof overweegt als volgt. De man heeft een geluidsopname overgelegd van een telefoongesprek dat hij heeft gevoerd met een medewerker van de belastingtelefoon. De man heeft in dat gesprek, met gebruikmaking van persoonsgegevens van de vrouw, zonder dat de vrouw daarvoor toestemming heeft gegeven en zonder dat zij daarvan op de hoogte was, informatie verkregen over haar inkomen. Het hof vindt deze handelswijze van de man laakbaar maar laat het bij deze opmerking.
De vrouw heeft haar jaaropgave 2022 overgelegd waaruit een belastbaar inkomen volgt van
€ 44.548,- in dat jaar. Gesteld tegenover die jaaropgave 2022 ziet het hof geen aanleiding om uit te gaan van de inkomensgegevens zoals die (zouden) blijken uit de door de man overgelegde geluidsopname. Het gaat daarin immers om gegevens die alleen worden genoemd in een telefoongesprek. Ze zijn niet op schrift gesteld en het hof treft ook geen bevestiging (vanuit de Belastingdienst), zodat de juistheid niet kan worden geverifieerd. (…)”
2.6.
Bij brief van 27 maart 2024 heeft de advocaat van [eiser] de gemeente verzocht dan wel gesommeerd om binnen vijf werkdagen na dagtekening van de brief een afschrift van de aan [naam 1] verstrekte jaaropgave betreffende het jaar 2022, althans andere gegevens aan hem te verschaffen waaruit het inkomen van [naam 1] bij de gemeente over het jaar 2022 blijkt.
2.7.
Bij brief van 11 april 2024 heeft de gemeente de advocaat van [eiser] bericht dat zij het verzoek om afgifte van de verzochte gegevens afwijst, omdat volgens de gemeente niet is voldaan aan de cumulatieve vereisten van artikel 843a Rv vanwege het ontbreken van een rechtmatig belang. Daarnaast schrijft de gemeente dat zij de vordering van [eiser] afwijst op grond van gewichtige redenen, die zijn gelegen in de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van haar ex-werkneemster, omdat de gevraagde jaaropgave de persoonsgegevens van [naam 1] bevat, waaronder privacygevoelige financiële gegevens en het Burgerservicenummer.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. de gemeente veroordeelt tot afgifte van een afschrift van de aan [naam 1] verstrekte jaaropgave over het jaar 2022, althans van een ander stuk uit haar salarisadministratie waaruit het bruto jaarloon van [naam 1] over het jaar 2022 blijkt, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente niet aan de hoofdveroordeling voldoet, met een maximum van € 10.000,00;
Subsidiair:
II. de gemeente veroordeelt tot afgifte van de hiervoor onder I. genoemde bescheiden aan een gerechtsdeurwaarder zonder dat [eiser] kennis kan nemen van deze bescheiden zodat de betreffende gerechtsdeurwaarder op de voet van artikel 20 lid 3 aanhef en sub e Gerechtsdeurwaarderswet een proces-verbaal van constatering kan opmaken, althans afgifte van gegevens op een in goede justitie te bepalen wijze en onder in goede justitie te bepalen voorwaarden op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente niet aan de hoofdveroordeling voldoet, met een maximum van € 10.000,00;
Zowel primair als subsidiair:
III. de gemeente veroordeelt in de kosten van het onderhavige geding, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
De gemeente voert verweer tegen de vorderingen van [eiser] en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, alsmede in de nakosten, een en ander te vermeerderen met rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert in dit kort geding op grond van artikel 843a Rv veroordeling van de gemeente tot afgifte van financiële gegevens waaruit het brutoloon van [naam 1] over het jaar 2022 blijkt. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de door [naam 1] in de procedure bij het hof overgelegde jaaropgave 2022 onjuist is. Volgens [eiser] blijkt uit zijn eigen onderzoek dat [naam 1] in 2022 een (bruto) jaarinkomen heeft genoten van
€ 65.536,00, althans een aanzienlijk afwijkend jaarinkomen dan het bedrag dat op de jaaropgave staat vermeld. Dat betekent volgens [eiser] dat het hof bij arrest van 12 maart 2024 op basis van deze vermeend onjuiste jaaropgave een verkeerd bedrag aan kinderalimentatie heeft toegewezen, waardoor hij voortdurend en aanzienlijk benadeeld wordt. [eiser] stelt dat hij daarom belang heeft bij afgifte van de financiële gegevens door de gemeente, omdat er (mogelijk) sprake is van een onrechtmatige daad van [naam 1] jegens [eiser] , althans van een te laag vastgesteld bedrag aan kinderalimentatie.
4.2.
De gemeente betwist dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij de afgifte van de gevraagde jaaropgave 2022 en betwist ook dat [eiser] een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde afgifte. De gemeente voert ten slotte aan dat sprake is van gewichtige redenen in de zin van het vierde lid van artikel 843a Rv.
4.3.
Artikel 843a lid 1 Rv stelt de toewijsbaarheid van de daar bedoelde vordering afhankelijk van de volgende cumulatieve voorwaarden: (i) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben en (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan hoeft degene die de bescheiden onder zich houdt niet aan de vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen bestaan, of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv). Een vordering als de onderhavige is in kort geding bovendien slechts toewijsbaar indien de eisende partij daarbij een spoedeisend belang heeft.
4.4.
Het ligt op de weg van de partij die informatie verlangt om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat aan de hiervoor genoemde eisen is voldaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is [eiser] daarin niet geslaagd. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat [eiser] in dit kort geding geen enkele onderbouwing heeft gegeven van zijn vermoeden dat sprake is van een foutieve jaaropgave 2022. Uit het arrest van het hof van 12 maart 2024 blijkt dat [eiser] zich in die procedure heeft beroepen op een door hem gemaakte geluidsopname van een telefoongesprek dat hij heeft gevoerd met een medewerker van de Belastingtelefoon, waaruit zou blijken dat [naam 1] in 2022 een hoger jaarloon zou hebben genoten. Het hof is bij de bepaling van de draagkracht van [naam 1] ten behoeve van de berekening van de kinderalimentatie evenwel uitgegaan van de door haar overlegde jaaropgave 2022 en heeft in het verweer van [eiser] kennelijk geen aanleiding gezien om aan de juistheid van die jaaropgave te twijfelen. In dit kort geding heeft [eiser] volstaan met een verwijzing naar het arrest van het hof op dat punt en heeft hij verder niets ter onderbouwing overgelegd dat steun kan bieden aan zijn vermoeden dat de jaaropgave onjuist zou zijn. Bij gebreke van terzake relevante stukken en/of concrete en onderbouwde aanwijzingen is dan ook niet aannemelijk geworden dat sprake is van een onjuiste jaaropgave dan wel dat de door [eiser] gestelde onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan.
4.6.
Verder is door de gemeente terecht aangevoerd dat het spoedeisend belang dat [eiser] stelt te hebben, namelijk de vaststelling van een hoger bedrag dat [naam 1] aan kinderalimentatie aan hem zou moeten betalen, met dit kort geding niet sneller is gediend dan wanneer [eiser] een bodemprocedure tegen [naam 1] aanhangig zou maken, waarin hij (gemotiveerd en onderbouwd) vordert dat [naam 1] wordt bevolen om de jaaropgave over het jaar 2022 van haar voormalige werkgever te verstrekken of andere relevante financiële bescheiden te overleggen waaruit de juistheid van het door haar genoten jaarinkomen in dat jaar blijkt. Indien de eerder door [naam 1] overgelegde jaaropgave van de belastingdienst onjuist zou blijken te zijn kan [eiser] in dat geval een verzoek doen tot wijziging van het door het hof vastgestelde bedrag aan kinderalimentatie. Daarvoor dient de bodemprocedure bij de familierechter en niet dit kort geding. Dat [eiser] naar eigen zeggen maandelijks schade lijdt doordat het hof volgens hem een te laag bedrag aan kinderalimentatie heeft vastgesteld, leidt niet tot een ander oordeel.
4.7.
De slotsom van het voorgaande is dat [eiser] in dit kort geding onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat hij een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de door hem verzochte financiële gegevens van [naam 1] door de gemeente, laat staan een voldoende spoedeisend belang. Dit betekent dat zowel de primaire als de subsidiaire vordering van [eiser] zullen worden afgewezen. Bij deze stand van zaken behoeft het beroep van de gemeente op de uitzondering van artikel 843a lid 4 Rv geen bespreking meer.
4.8.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Nu de nakosten onder de proceskosten vallen worden de proceskosten van de gemeente begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.973,00
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2024.