ECLI:NL:RBGEL:2024:2843

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
05.236997.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in jeugdstrafzaak betreffende poging tot zware mishandeling en mishandeling

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van een slachtoffer op 16 september 2023 in de gemeente Aalten. De officier van justitie stelde dat wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De verdediging betwistte dit en vroeg om vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, terwijl zij zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde mishandeling.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, maar erkende dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De rechtbank legde een geheel voorwaardelijke werkstraf van 60 uren op, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding voor de autismespectrumstoornis van de verdachte.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn autismespectrumstoornis, en de positieve ontwikkelingen in zijn begeleiding. De rechtbank benadrukte het belang van verdere ondersteuning en begeleiding om recidive te voorkomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken, waarbij de rechtbank de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/236997-23
Datum uitspraak : 7 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. N.F. Hoogervorst, advocaat in Hilversum.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 september 2023 in de gemeente Aalten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, genoemde [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn (rechter)(boven)arm heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 16 september 2023 in de gemeente Aalten, [slachtoffer] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn (rechter)(boven)arm te steken en/of te snijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet. Zij heeft de rechtbank daarom gevraagd om verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, behoudens daar waar het de zinsnede ‘te steken’ betreft. Hiervoor heeft de raadsvrouw een partiële vrijspraak gevraagd.
De beoordeling door de rechtbank.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en overweegt hierover het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte geen vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Het was niet zijn bedoeling om [slachtoffer] te raken.
Daarnaast kan ook niet worden vastgesteld dat bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is namelijk van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte de kans bewust heeft aanvaard dat aangever, op het moment dat hij door het mes werd geraakt, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank verwijst hiervoor in het bijzonder naar de verklaring van aangever [slachtoffer] . Hij zegt dat hij [verdachte] tegenhield omdat hij op [naam] afrende en [verdachte] bij de schouders pakte om hem rustig te houden. Hij weet niet of [verdachte] met opzet of per ongeluk stak met het mes. Daarnaast verwijst de rechtbank naar de verklaring van [getuige] die benoemt dat [slachtoffer] ging proberen om het mes tegen te houden. Volgens hem richtte [verdachte] nog niet naar iemand met het mes.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich met zijn handelen richtte op [naam] waarbij [slachtoffer] de-escalerend wilde optreden en er tussen sprong. Of verdachte zich hiervan bewust was, of hij op dat moment een beweging heeft gemaakt met het mes en zo ja welke en met hoeveel kracht blijft onduidelijk.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat het wel de schuld is van verdachte dat het letsel is ontstaan, maar niet, zoals vereist voor bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling, dat hij door zijn handelen een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft de subsidiair ten laste gelegde mishandeling bekend. Daarom volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 70 en 71;
  • de letselrapportage, p. 81 t/m 83;
  • de verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 7 mei 2024.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de letselrapportage en de overige stukken in het dossier voldoende is komen vast te staan dat sprake is van een steekwond óf een snijwond. Zo spreekt de letselrapportage over gladde wondranden zonder kneuzing, typerend voor een snij/steekverwoning (p. 83).

3.De bewezenverklaring

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Bewezen kan worden dat:
hij op
of omstreeks16 september 2023 in de gemeente Aalten, [slachtoffer] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer] met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp,in zijn
(rechter
)(boven
)arm te steken
en/of te snijden.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van die onderdelen van de tenlastelegging die niet zijn bewezen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

7.De motivering van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 90 uren. De officier van justitie eist daarbij een proeftijd van 2 jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering geadviseerd.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd te bepalen dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, bij een eventuele tenuitvoerlegging van de werkstraf daarvan wordt afgetrokken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij een veroordeling voor een eenvoudige mishandeling een taakstraf passend zou zijn, gelet op de LOVS-oriëntatiepunten. Zij heeft de rechtbank in strafmatigende zin gevraagd rekening te houden met de geslaagde mediation, de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, de verminderde toerekenbaarheid en het feit dat verdachte geen relevant strafblad heeft. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de werkstraf gelet hierop geheel voorwaardelijk op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel justitiële documentatie van 25 maart 2024 (het strafblad);
  • het psychologisch rapport Pro Justitie van T. Smits, GZ-psycholoog van 27 januari 2024;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 28 maart 2024.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk feit.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling waarbij hij het slachtoffer heeft gesneden of gestoken met een mes. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie had om het slachtoffer te verwonden, is dit door zijn toedoen wel gebeurd. Verdachte heeft verklaard dat hij ook voorafgaand aan het steekincident op meerdere momenten een mes bij zich droeg. Hij deed dat om zich te kunnen verdedigen, maar ook omdat hij het stoer vond ten opzichte van de meisjes uit zijn klas. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij op meerdere momenten een mes bij zich heeft gedragen, waardoor de ruzie die plaatsvond op 16 september 2023 zo uit de hand kon lopen. Zowel verdachte als het slachtoffer mogen van geluk spreken dat het slachtoffer niet ernstiger gewond is geraakt.
Het advies van de deskundige
Verdachte is onderzocht door een GZ-psycholoog. Deze deskundige heeft het volgende gerapporteerd.
Bij [verdachte] is sprake van een autismespectrumstoornis. Dit was ook het geval ten tijd van het plegen van het ten laste gelegde. Het is voorstelbaar dat [verdachte] ten tijde van het ten laste gelegde feit het overzicht niet had en intenties en emoties van de betrokkenen niet goed kon plaatsen en aanvoelen. De oplossingsvaardigheden van [verdachte] zijn beperkt, zeker bij oplopende druk. Hij probeert cognitief vat te krijgen op situaties, waar in dit geval weinig ruimte voor lijkt te zijn geweest. Hij kan moeilijk schakelen en het is voorstelbaar dat een toename van angst hem nog meer de grip op zijn handelen deed verminderen. Hij spreekt zelf van een black-out waarin hij impulsief gehandeld zou hebben. Het is voorstelbaar dat [verdachte] overspoeld werd door emoties. Hij erkent vaker een mes op zak te hebben gehad, maar niet goed stilgestaan te hebben bij de risico’s daarvan. Dit is voorstelbaar gezien zijn beperkingen in het hebben van overzicht in sociale situaties. Om zich sociaal staande te houden zal hij sneller gedrag van anderen kopiëren zonder aan te voelen wat toelaatbaar is. Onderzoeker adviseert op basis hiervan het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen, aangezien [verdachte] door zijn pathologie beperkt werd in zijn keuzevrijheid.
[verdachte] is kwetsbaar in sociale situaties omdat hij de context niet goed kan overzien en niet in kan schatten wat wel en niet gepast is. Doordat hij wel risicovolle situaties opzoekt vanuit zijn verhoogde spanningsbehoefte, vergroot hij zijn eigen kwetsbaarheid. Passend bij ASS zal hij sneller gedrag van anderen kopiëren zonder voldoende aan te voelen wat (on)toelaatbaar is. Ook zullen conflictsituaties lastig voor hem zijn, omdat hij tijd en uitleg nodig heeft om te begrijpen wat er in een ieder omgaat en hij bij oplopende spanning impulsen niet goed kan hanteren. Dit zijn factoren die bijdragen aan het recidiverisico.
Om de kans op recidive te verlagen en [verdachte] te ondersteunen in zijn verdere ontwikkeling, is met name van belang dat hij begeleiding krijgt gericht op zijn autismespectrumstoornis. Een gespecialiseerde begeleiding kan zich richten op psycho-educatie en het versterken van vaardigheden die hem helpen in het sociale verkeer. Vooral de kwetsbaarheid op het gebied van beïnvloeding, conflicthantering, overvraging en het verkeerd inschatten van risicovolle situaties zijn belangrijke aandachtspunten. Ook moeder en school dienen betrokken te worden bij de begeleiding, zodat zij handvatten krijgen hoe het beste aan te sluiten bij de behoeftes van [verdachte] . Hij behoeft extra ondersteuning op het gebied van zijn executieve functies om hem zo te ondersteunen in zijn verdere schoolgang. De jeugdreclassering dient gecontinueerd te worden om het traject vorm te geven en moeder te ondersteunen in het bieden van structuur, toezicht en regels. Zowel [verdachte] als moeder staan open voor verdere begeleiding. Een dergelijke begeleiding kan op een meer coachende manier ingezet worden door een gespecialiseerd bureau of vormgegeven worden vanuit de GGZ. De forensische GGZ zal meer aandacht kunnen hebben voor de delictanalyse en het voorkomen van herhaling. Omdat [verdachte] door zijn ASS moeite heeft met generaliseren, heeft een outreachende vorm van behandeling de voorkeur. Op die manier kan moeder gemakkelijker betrokken worden en ondersteund worden in de thuissituatie. De onderzoeker adviseert het voorgestelde traject als bijzondere voorwaarde bij strafoplegging vorm te geven.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft zich aangesloten bij het advies van de NIFP-rapporteur. Ten aanzien van het strafadvies heeft de Raad gesteld dat een geldboete, een leerstraf en jeugddetentie niet passend zijn voor [verdachte] . Hij kan wel een werkstraf uitvoeren. Voor het structureel verkleinen van de kans op recidive is het belangrijk dat de al ingezette lijn door de jeugdreclassering wordt voortgezet.
De Raad adviseert de rechtbank om [verdachte] een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, onder de algemene voorwaarde en onder de bijzondere voorwaarden dat:
• [verdachte] een passende dagbesteding in de vorm van school of werk heeft;
• [verdachte] meewerkt aan behandeling voor zijn autisme en het vergroten van zijn vaardigheden en verbeteren van zijn emotieregulatie indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt.
De Raad adviseert de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, locatie Doetinchem, opdracht te geven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en Jafeth ten behoeve hiervan te begeleiden.
Het advies van de jeugdreclassering
De jeugdreclassering heeft tijdens de zitting bevestigd dat het contact met [verdachte] en zijn moeder goed is verlopen in de afgelopen periode. [verdachte] is gestart met het project ‘Graafschap helpt scoren’ en hij zet zich hiervoor in. De jeugdreclassering sluit zich aan bij het advies van de NIFP-psycholoog en de Raad. Daarbij is opgemerkt dat [verdachte] is aangemeld bij Autimaat voor behandeling gericht op zijn autismespectrumstoornis. Hoewel Autimaat geen forensische instelling is, kan deze aanbieder wel de juiste zorg bieden voor [verdachte] en zijn moeder.
De straf
De rechtbank heeft kennisgenomen van de voorgaande adviezen. Bij het bepalen van de strafmaat houdt zij rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de mediation die positief is afgesloten. Ook vindt de rechtbank het positief dat verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis goed heeft meegewerkt aan de begeleiding van de jeugdreclassering. Verdachte is gestart met het project ‘Graafschap helpt scoren’ en zet zich hiervoor in. Verdachte staat ook open voor verdere begeleiding van de jeugdreclassering en de voorgestelde behandeling bij Autimaat, gericht op zijn autismespectrumstoornis.
Alles afwegende legt de rechtbank een geheel voorwaardelijke werkstraf van 60 uren aan verdachte op. Aan de voorwaardelijke werkstraf verbindt de rechtbank een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden die zijn geëist door de officier van justitie. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht wordt (bij een eventuele tenuitvoerlegging) in mindering gebracht op de op te leggen werkstraf.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf, te weten
een werkstraf van 60 (zestig) uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie wordt toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;
bepaalt dat van die werkstraf 60 (zestig) uren niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren onder de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
onderwijs volgt en/of in overleg met de jeugdreclassering een andere zinvolle dagbesteding heeft;
zich onder behandeling stelt van een deskundige of zorginstelling zoals Autimaat of een soortgelijke instantie, door de jeugdreclassering te bepalen, ook als dat inhoudt ambulante behandeling gericht op zijn autismespectrumstoornis, het vergroten van zijn vaardigheden en het verbeteren van zijn emotieregulatie, zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk vindt;
geeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, afdeling jeugdreclassering, locatie Doetinchem, de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
onder de voorwaarden dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, afdeling jeugdreclassering, locatie Doetinchem, waaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
beveelt dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de werkstraf in mindering wordt gebracht, volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht, twee uren in mindering worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Stoet (kinderrechter als voorzitter), mr. I.D. Jacobs en
mr. M.G.J. Post, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. I.C.G.M. van Lammeren-van Dijck, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 mei 2024.
mr. M.W. Stoet is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, basisteam recherche Achterhoek Oost, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023429065, gesloten op 30 november 2023, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.