ECLI:NL:RBGEL:2024:2838

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
10763437
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en schadevergoeding in een geschil tussen kledingontwerper en kledingwinkel

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, heeft eiser, een kledingontwerper, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een kledingwinkelier, wegens onbetaalde facturen en schadevergoeding. De procedure volgde op een eerdere mondelinge behandeling en een tussenvonnis. Eiser stelt dat er op 2 februari 2023 een overeenkomst is gesloten, waarbij hij kledingstukken aan gedaagde zou leveren. Gedaagde heeft echter de factuur van 6 februari 2023, die een aanbetaling van € 924,00 vereiste, niet betaald. Gedaagde heeft in een e-mail op 24 juni 2023 aangegeven de samenwerking te willen stopzetten, wat eiser als een schending van de overeenkomst beschouwt. Eiser vordert onder andere betaling van de openstaande factuur, schadevergoeding van € 3.500,- en de proceskosten. Gedaagde verzet zich tegen de vorderingen en vordert in reconventie dat eiser alle verwijzingen naar hun samenwerking op zijn website verwijdert.

De kantonrechter oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van de overeenkomst. De rechter concludeert dat de factuur van 6 februari 2023 niet kan worden beschouwd als een bindend aanbod, en dat gedaagde niet gehouden is om te betalen. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. In reconventie wordt de vordering van gedaagde toegewezen, waarbij eiser wordt verplicht om de verwijzingen op zijn website te verwijderen en een dwangsom te betalen bij niet-naleving. De proceskosten van gedaagde worden eveneens toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10763437 \ CV EXPL 23-7603
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: Stichting Achmea Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 november 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 1 tot en met 4, tevens akte wijziging van eis;
- de mondelinge behandeling van 11 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] ontwerpt, produceert en verkoopt kledingstukken. [gedaagde] heeft een kledingwinkel in Arnhem. De afgelopen jaren hebben partijen zaken met elkaar gedaan. [eiser] levert (tegen betaling) kledingstukken aan [gedaagde] en [gedaagde] verkoopt deze in zijn winkel.
2.2.
Op 6 februari 2023 stuurt [eiser] een factuur naar [gedaagde] met daarop een totaalbedrag van € 2.310,-. Van dit bedrag moet een bedrag van € 924,00 (40%) binnen zeven dag worden aanbetaald. Het restant van € 1.386,- (60%) moet voor verzending van de kledingstukken worden betaald. In het begeleidende e-mailbericht staat voor zover van belang:
“Toegevoegd de order invoice draft, laat nog even weten of ik iets vergeten ben. Zo niet dan kan je deze invocice als bevestigd beschouwen.”
2.3.
Op 24 juni 2023 stuurt [gedaagde] een e-mailbericht naar [eiser] met daarin onder meer:
“Ik denk dat het verstandig is om onze samenwerking even stop te gaan zetten. Ik merk dat je je irriteert aan betalingen en daar zie ik in de toekomst even geen verandering in komen.
Ik zal de zomer asap betalen. En ik denk dat je de winter maar niet moet uitleveren.”
2.4.
Ondanks diverse betalingsherinneringen laat [gedaagde] na om de factuur te betalen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - na wijziging van eis, dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat tussen partijen op 2 februari 2023 een overeenkomst is gesloten;
2. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 924,00, vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten van € 129,36;
3. verklaart dat [gedaagde] in verzuim is met betaling van het restbedrag van € 1.386,-, vermeerderd met de nader te bepalen verzendkosten en hem veroordeelt tot betaling van deze betalingsverplichting;
4. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3.500,- aan schadevergoeding;
5. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten;
6. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de vorderingen onder 2 t/m 5 binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – bij niet voldoen – te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat partijen op 2 februari 2023 mondeling dan wel stilzwijgend een overeenkomst hebben gesloten, waarbij [eiser] zich heeft verplicht om tegen betaling kledingstukken aan [gedaagde] te leveren. [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting die voortvloeit uit die overeenkomst. [gedaagde] laat na om de factuur van 6 februari 2023 te betalen. Daarnaast heeft [eiser] imagoschade geleden, begroot op € 3.500,-, die [gedaagde] moet vergoeden. Door het uitblijven van de betaling heeft het productieproces vertraging opgelopen, waardoor bestellingen van andere klanten later zijn geleverd dan verwacht. Dit heeft een negatieve invloed gehad op zijn reputatie.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeelt:
1. om binnen 14 dagen na dit vonnis alle gegevens op zijn website die kunnen wijzen op het bestaan van een relatie met [gedaagde] te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [eiser] daarmee in gebreke blijft;
2. in de proceskosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat zijn winkel als verkooppunt / relatie staat vermeld op de website van [eiser] . Hij heeft geen intentie om de samenwerking met [eiser] voort te zetten en daarom moet [eiser] voornoemde vermelding verwijderen van zijn website.
3.7.
[eiser] voert aan dat hij bereid is om de vermeldingen die verwijzen naar [gedaagde] te verwijderen van zijn website, nu [gedaagde] heeft aangegeven te willen stoppen met de afname van zijn kledingstukken.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] op 2 februari 2023 bij [gedaagde] op bezoek is geweest en kledingstukken van zijn collectie aan Neigbourhood heeft getoond. In geschil is of er naar aanleiding daarvan tussen partijen, mondeling dan wel stilzwijgend, een overeenkomst tot stand is gekomen en zo ja, of [gedaagde] gehouden is om de factuur van 6 februari 2023 te betalen alsmede de door [eiser] gevorderde schadevergoeding.
4.2.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.3.
In artikel 6:217 BW is bepaald dat een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding daarvan. Daarbij is van belang dat aanbod en aanvaarding niet uitdrukkelijk plaats hoeven te vinden. Zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in één of meer gedragingen. De beantwoording van de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen, hangt af van wat partijen jegens elkaar hebben verklaard, over en weer uit elkaars gedragingen hebben afgeleid en wat zij daar redelijkerwijs van mochten verwachten in de gegeven omstandigheden. [eiser] beroept zich op het bestaan van een overeenkomst. Op grond van artikel 150 Rv ligt de stelplicht en de bewijslast daarvan op hem.
4.4.
[eiser] stelt dat partijen op 2 februari 2023 mondeling een overeenkomst hebben gesloten. [gedaagde] heeft op voornoemde datum mondeling een order geplaatst en [eiser] heeft ter bevestiging van die order op 6 februari 2023 een factuur gestuurd naar [gedaagde] . Daarnaast heeft [gedaagde] de order bij e-mailbericht van 24 juni 2023 erkend met de mededeling “
En ik denk dat je de winter maar niet moet uitleveren.”,zoals geformuleerd in r.o. 2.3. [gedaagde] betwist dat hij op 2 februari 2023 een order heeft geplaatst. Voorafgaande aan het bezoek van [eiser] op 2 februari 2023 heeft hij aan [eiser] aangegeven te willen stoppen met de verkoop van de kledingstukken, omdat deze slecht verkochten, er problemen waren geweest met de levering en de kwaliteit van sommige kledingstukken ondermaats was. [eiser] wilde voorkomen dat [gedaagde] ging stoppen met de verkoop en daarom was voornoemd bezoek gepland. Er is wel (vrijblijvend) gesproken over een mogelijk bestelling, maar er is geen order geplaatst, aldus [gedaagde] .
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] gemotiveerd heeft weersproken dat hij op 2 februari 2023 een order heeft geplaatst. Daarnaast wekt het begeleidende e-mailbericht bij de factuur van 6 februari 2023, zoals geformuleerd in r.o. 2.3., de indruk dat het om een conceptfactuur gaat. Op basis van een conceptfactuur en de enkele mededeling van [gedaagde] als genoemd in het e-mailbericht van 24 juni 2023, kan niet worden aangenomen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat de factuur van 6 februari 2023 dient te gelden als een aanbod en [gedaagde] dit aanbod stilzwijgend heeft aanvaard door hierop niet te reageren, dan heeft hij daarvoor onvoldoende gesteld voor toewijzing daarvan. Onvoldoende is gebleken dat in het verleden overeenkomsten op soortgelijke wijze tot stand zijn gekomen tussen partijen. Andere feiten en omstandigheden waaruit zou volgen dat partijen een overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan [gedaagde] gehouden is om de factuur te betalen, heeft [eiser] niet gesteld. Gelet daarop en omdat door [eiser] geen concreet bewijsaanbod is gedaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Bovendien heeft [eiser] verzocht de door [gedaagde] aangeboden getuigen niet te horen, terwijl als onbetwist vaststaat dat behalve partijen en deze door [gedaagde] aangeboden getuigen geen andere personen aanwezig waren bij de bespreking van 2 februari 2023.
4.6.
Op grond van het voorgaande is de conclusie dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om het bestaan van de overeenkomst te kunnen vaststellen. Nu het bestaan van de overeenkomst niet vast is komen te staan, kan evenmin worden vastgesteld dat [gedaagde] haar verplichtingen niet is nagekomen en/of schadeplichtig is. Alle vorderingen worden daarom afgewezen.
4.7.
[eiser] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
4.9.
Het door [gedaagde] in reconventie gevorderde wordt toegewezen, aangezien [eiser] zich bereid heeft verklaard om de vermeldingen op zijn website te verwijderen die verwijzen naar [gedaagde] . De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd tot na te melden bedragen.
4.10.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
339,00
(2,00 punten × factor 0,5 × € 339,00)
Totaal
339,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening zijn betaald,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser] om binnen 14 dagen na dit vonnis alle gegevens op zijn website die kunnen wijzen op het bestaan van een relatie met [gedaagde] te verwijderen,
5.5.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordeling genoemd onder r.o. 5.4. voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 339,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.8.
veroordeelt [eiser] in de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.
53854 \ 47414