In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, heeft eiser, een kledingontwerper, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een kledingwinkelier, wegens onbetaalde facturen en schadevergoeding. De procedure volgde op een eerdere mondelinge behandeling en een tussenvonnis. Eiser stelt dat er op 2 februari 2023 een overeenkomst is gesloten, waarbij hij kledingstukken aan gedaagde zou leveren. Gedaagde heeft echter de factuur van 6 februari 2023, die een aanbetaling van € 924,00 vereiste, niet betaald. Gedaagde heeft in een e-mail op 24 juni 2023 aangegeven de samenwerking te willen stopzetten, wat eiser als een schending van de overeenkomst beschouwt. Eiser vordert onder andere betaling van de openstaande factuur, schadevergoeding van € 3.500,- en de proceskosten. Gedaagde verzet zich tegen de vorderingen en vordert in reconventie dat eiser alle verwijzingen naar hun samenwerking op zijn website verwijdert.
De kantonrechter oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van de overeenkomst. De rechter concludeert dat de factuur van 6 februari 2023 niet kan worden beschouwd als een bindend aanbod, en dat gedaagde niet gehouden is om te betalen. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. In reconventie wordt de vordering van gedaagde toegewezen, waarbij eiser wordt verplicht om de verwijzingen op zijn website te verwijderen en een dwangsom te betalen bij niet-naleving. De proceskosten van gedaagde worden eveneens toegewezen.