ECLI:NL:RBGEL:2024:2828

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
203188
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door een vader en zoon in Apeldoorn

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man uit Apeldoorn, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 26 mei 2018, waarbij de verdachte en zijn vader betrokken waren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, terwijl zijn vader een taakstraf van 240 uur kreeg opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op verzoek van zijn vriendin naar het centrum van Apeldoorn was gegaan, waar hij een groep jongens opzocht die zijn vriendin zou hebben lastiggevallen. Na een confrontatie met deze jongens, waarbij de verdachte en zijn vader geweld gebruikten, werd de verdachte beschuldigd van het toebrengen van letsel aan een van de jongens, hierna aangeduid als [slachtoffer 1]. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling bewezen, maar sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het blijvend letsel dat hij zelf had opgelopen tijdens het incident. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn vader gezamenlijk geweld hadden gebruikt, maar dat de rol van de verdachte minder zwaar was dan die van zijn zoon. De rechtbank legde een taakstraf op in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.203188.18
Datum uitspraak : 7 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsman: mr. K. Karakaya, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 26 mei 2018, te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met kracht meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of vervolgens - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag – deze meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 26 mei 2018, te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht meermalen, althans eenmaal, tegen het
gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of vervolgens – terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag – deze meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe betoogd dat de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] sterk ontlastend voor verdachte zijn. Daarnaast kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld waar, hoe vaak en met welke kracht [slachtoffer 1] is geschopt. Er is onvoldoende bewijs dat sprake zou zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en een wezenlijke bijdrage van verdachte. De verklaring van verdachte past volgens de raadsman bij het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen en dat hijzelf heeft opgelopen. Verdachte had geen voorwaardelijke opzet op de dood van [slachtoffer 1] en ontkent te hebben geschopt. Als al kan worden bewezen dat [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd is geschopt, kan nog steeds niet worden vastgesteld hoe vaak dat is gebeurd en met welke kracht. Verdachte heeft, nadat hij zelf was geslagen, zijn zoon en [slachtoffer 1] uit elkaar willen halen. Toen hij werd vastgepakt, heeft hij zich omgedraaid en met zijn rechtervuist uitgehaald naar de jongen die hem vastpakte. De klap die hij heeft gegeven levert geen poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling op, hooguit mishandeling, maar dat is niet ten laste gelegd.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij met [getuige 3] en [naam] op 26 mei 2018 [2] op de Welgelegenbrug in Apeldoorn op een bankje was gaan zitten. Opeens kwam een Seat Leon in hun richting rijden. De auto stopte op de rijbaan en er stapten twee personen uit, te weten de jongeman die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] had mishandeld, en een oudere man. [slachtoffer 1] zag en voelde dat de oudere man hem met zijn tot vuist gebalde hand opzettelijk en met kracht op zijn mond sloeg. Toen hij op de grond bij het restaurant lag, voelde hij dat hij werd geraakt op zijn lichaam en gezicht. [3]
[getuige 4] heeft verklaard dat zij en haar vriendin op 26 mei 2018 uit de stad kwamen. Ze zagen dat er voor [bedrijf 1] iets aan de hand was. Er was een schreeuwende ruzie en op een gegeven moment begonnen de jongens elkaar te slaan. De ruzie was tussen twee jongens. De ene jongen, een blonde jongen die eruit zag alsof hij van het kamp kwam, hoorde bij de auto. Hij had volgens [getuige 4] zijn vader bij zich, een oudere man. De andere jongen was een Turkse jongen. De ruzie begon op de brug en verplaatste zich naar de parkeerplaats van [bedrijf 1] . De blonde jongen begon met schreeuwen en was best wel agressief. Hij sloeg meerdere keren met zijn vuist op het hoofd van de Turkse jongen. Dat was aan de kant van de parkeerplaats van [bedrijf 1] . De Turkse jongen deed zijn handen voor zijn hoofd. De vader van de blonde jongen kwam erbij en begon ook op de Turkse jongen in te slaan. Hij sloeg met zijn vuist in de richting van het hoofd van de Turkse jongen. De Turkse jongen sloeg toen de vader op zijn hoofd en die viel op de grond. Toen de vader later opstond was zijn oog helemaal beurs. De blonde jongen werd helemaal gek. Hij sloeg hard op het hoofd van de Turkse jongen, waardoor de jongen op de grond terecht kwam. De blonde jongen bleef met zijn vuist inslaan op het hoofd van de jongen. [4]
[getuige 2] zag bij [bedrijf 1] dat [medeverdachte] vol op [slachtoffer 1] ging. Hij gaf [slachtoffer 1] hard, met kracht, een vuistslag en bleef uithalen naar [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] gleed uit en viel op zijn rug. [medeverdachte] begon op hem in te trappen, eerst op zijn buik en later op zijn hoofd. Hij maakte eerst een voetbalbeweging, haalde goed en met kracht uit, en deed dat meerdere keren. Daarna trapte hij hem meerdere keren hard met een neerwaartse beweging. [5]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij en zijn vader in zijn auto langs restaurant [bedrijf 2] reden. Daar zaten een paar van de jongens van de groep. Zijn vader is toen gestopt, waarop [medeverdachte] en zijn vader naar de jongens zijn toegelopen. Ze hebben een jongen die weg wilde lopen geslagen. De jongen viel toen op de grond, waarna [medeverdachte] hem heeft geschopt. [6]
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte en [medeverdachte] [slachtoffer 1] in het gezicht en tegen het hoofd en lichaam hebben geslagen. Daarnaast heeft [medeverdachte] [slachtoffer 1] ook geschopt of getrapt. De rechtbank overweegt dat de verklaringen over het schoppen/trappen door verdachte uiteen lopen. Er zijn verklaringen dat hij [slachtoffer 1] (neerwaartse) trappen zou hebben gegeven, maar ook verklaringen waaruit naar voren komt dat alleen [medeverdachte] [slachtoffer 1] heeft getrapt. Nu de rechtbank niet zonder twijfel kan vaststellen dat verdachte ook heeft geschopt dan wel getrapt, gaat de rechtbank ervan uit dat alleen [medeverdachte] [slachtoffer 1] heeft geschopt dan wel getrapt.
De rechtbank is ten aanzien van het toegepaste geweld van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn zoon. Toen [medeverdachte] de jongens op het bankje bij [bedrijf 2] zag zitten, heeft [verdachte] de auto direct gestopt en zijn hij en [medeverdachte] allebei uitgestapt en verhaal gaan halen bij de jongens. Zij hebben daarna allebei geweld tegen [slachtoffer 1] gebruikt, waarbij verdachte heeft geslagen en [medeverdachte] heeft geslagen en geschopt/getrapt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het op [slachtoffer 1] toegepaste geweld moet worden gekwalificeerd. De rechtbank acht anders dan de officier van justitie poging tot doodslag niet bewezen. Uit het dossier komt naar voren dat [slachtoffer 1] met zijn armen zijn hoofd heeft beschermd. [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte niet verklaard dat hij tegen zijn hoofd is geschopt of getrapt. Het letsel dat hij in zijn gezicht had, past naar het oordeel van de rechtbank bij een vuistslag in zijn gezicht. [slachtoffer 1] heeft het kennelijk niet nodig gevonden een arts te bezoeken. Een geneeskundige verklaring betreffende de door hem opgelopen letsels ontbreekt in het dossier. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat de schoppende dan wel trappende bewegingen het hoofd van [slachtoffer 1] hebben geraakt of zelfs maar daarop gericht waren. Slechts is komen vast te staan dat hij op het lichaam is geraakt. De rechtbank is van oordeel dat er gelet op het voorgaande onvoldoende bewijs is voor poging tot doodslag en zal verdachte daarom van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Wel is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs voor poging tot zware mishandeling. Verdachte en zijn vader hebben [slachtoffer 1] meerdere keren met de vuisten in het gezicht en tegen het hoofd geslagen. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 1] tegen het lichaam geschopt dan wel getrapt. Bij de geweldpleging bestond de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte en zijn vader hebben door hun handelen die kans daarop ook aanvaard.
Noodweer(exces)
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweer. Hij meent dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte als eerste is geslagen en daarbij een bebloed en opgezwollen oog opliep. Toen hij bijkwam zag hij zijn zoon en [slachtoffer 1] met gebalde vuisten tegenover elkaar staan. Verdachte is erheen gelopen om zijn zoon van [slachtoffer 1] weg te leiden en mee te nemen. Terwijl hij tussen zijn zoon en [slachtoffer 1] in stond, werd hij agressief bij zijn schouder gegrepen en vreesde hij voor nog een klap. Verdachte heeft zich toen verdedigd en daarbij niet de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit overschreden.
Indien en voor zover de rechtbank anders oordeelt ten aanzien van de proportionaliteit en subsidiariteit doet de raadsman een beroep op noodweerexces. Verdachte dient dan om die reden te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman vindt het meer dan aannemelijk dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door het onmiddellijk dreigend gevaar van een aanranding veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer dient vast te staan dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Met andere woorden dat er sprake moet zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte, waartegen hij zich noodzakelijk moest verdedigen.
Uit het dossier blijkt niet van een noodweersituatie waartegen verdachte zich moest verdedigen. Verdachte en zijn zoon hebben zelf de confrontatie opgezocht. Toen [medeverdachte] door zijn vader was opgehaald en hij de groep jongens zag heeft verdachte direct de auto gestopt. In de manier waarop verdachte de auto op de brug heeft stilgezet, ziet de rechtbank aanwijzingen dat verdachte en zijn zoon bij het uitstappen al opgewonden dan wel agressief waren. Uit het dossier komt naar voren dat de auto midden op de brug is stilgezet op een zodanige manier dat er geen verkeer meer langs kon. [7] Verdachte en zijn zoon zijn vervolgens beiden uitgestapt en naar de jongens toe gegaan. Uit de verklaring van [getuige 4] blijkt dat [medeverdachte] schreeuwde en agressief was. Uit het dossier kan de rechtbank weliswaar niet afleiden wie de eerste klap heeft gegeven, duidelijk is dat door het gedrag van verdachte en zijn zoon de situatie is geëscaleerd. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Nu geen noodweersituatie wordt aangenomen, slaagt het beroep op noodweerexces evenmin.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks26 mei 2018, te Apeldoorn,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
,om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die Sobhanzadeh met kracht meermalen
, althans eenmaal,tegen het
gezicht en/of het hoofd en
/ofhet lichaam heeft geslagen en
/ofvervolgens – terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag – deze meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen
en tegen het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van de dagen die verdachte in verzekering gesteld is geweest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft aan het incident blijvend letsel overgehouden. In de afgelopen jaren is zijn vrouw overleden en heeft hij daardoor te kampen gehad met psychische problemen. Vanwege de detentie van zijn zoon moet hij alleen het familiebedrijf runnen. Daarnaast heeft de raadsman erop gewezen dat de redelijke termijn is overschreden door redenen die niet aan de verdediging zijn te wijten. De raadsman heeft verder betoogd dat verdachte moet worden aangemerkt als first offender nu hij in 2006 voor het laatst onherroepelijk is veroordeeld. Verzocht wordt geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Toen hij zijn zoon ophaalde zag die een deel van de groep die diens vriendin zou hebben lastiggevallen op een bankje bij een brug. Verdachte heeft de auto midden op de brug gestopt en is samen met zijn zoon uitgestapt. Toen de jongens geen namen wilden noemen en weg wilden gaan, hebben verdachte en zijn zoon buitensporig geweld gebruikt tegen een van deze jongens. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij is meegegaan in de agressie die zijn zoon tentoonstelde. Hij had beter moeten weten en anders moeten handelen, bijvoorbeeld door zijn zoon mee te nemen dan wel de hulp van de politie in te roepen. In plaats daarvan is verdachte met zijn zoon weggegaan voor de politie ter plaatse kwam.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen de justitiële documentatie van verdachte. Daarop staan voornamelijk oude feiten, die bij de bepaling van de strafmaat dus geen rol spelen. Vanwege twee strafbeschikkingen uit 2022 en 2023 wegens verkeersovertredingen is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en rekening houdend met de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals ter terechtzitting naar voren gebracht, acht de rechtbank anders dan de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer opportuun. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de rol van verdachte in de geweldpleging kleiner is geweest dan die van zijn zoon. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte door [slachtoffer 1] hard op zijn oog is geslagen, waardoor verdachte blijvend letsel aan zijn oog heeft. Verder geeft de justitiële documentatie geen aanleiding voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. En ten slotte komt de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie.
De rechtbank constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, welke overschrijding grotendeels niet aan de verdediging te wijten is geweest. Indien geen sprake zou zijn geweest van een overschrijding van de redelijke termijn, zou de rechtbank een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden aan verdachte hebben opgelegd. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank alleen een taakstraf van 240 uur opleggen, met aftrek van de tijd dat verdachte in verzekering is gesteld is geweest.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.S.M. van Bergen (voorzitter), mr. C.H. van Breevoort-de Bruin en mr. E.H.T. Rademaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 mei 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ON34018003 WELGELEGEN, gesloten op 8 oktober 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] , p. 75.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 68.
4.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] , p. 125-126.
5.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , p. 134.
6.Proces-verbaal van aangifte van [medeverdachte] , p. 81.
7.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 5] , p. 122.