ECLI:NL:RBGEL:2024:2798

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
880478
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hennepteeltzaak na onvoldoende bewijs voor medeplichtigheid

Op 6 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennep. De zaak kwam voor de meervoudige kamer van de rechtbank in Zutphen, waar de officier van justitie het standpunt innam dat de verdachte medeplichtig was aan de hennepteelt. De tenlastelegging omvatte het telen en aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten in de periode van 13 tot en met 28 februari 2019 in 't Harde. De verdachte heeft ontkend hennepplanten te hebben geknipt, maar heeft wel verklaard dat hij heeft geholpen met het verplaatsen van apparatuur en het opruimen van de kwekerij.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 28 februari 2019 een hennepkwekerij is aangetroffen in de woning van een medeverdachte. De verdachte had verklaard dat hij ongeveer 10 dagen voor de inval had geholpen met het verplaatsen van apparatuur en het opruimen van de kwekerij. De officier van justitie voerde aan dat het DNA van de verdachte was aangetroffen op handschoenen die in de kwekerij waren gevonden, wat volgens hem bewijs was voor medeplichtigheid. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk had geholpen bij het knippen van de hennepplanten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte, zoals het verplaatsen van machines en het opruimen van bladeren, niet voldoende waren om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking bij de hennepteelt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat er geen bewijs was voor medeplichtigheid aan de hennepteelt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/880478-19
Datum uitspraak : 6 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. K.C. van Hoogmoed, advocaat in Haarlem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 februari 2019 tot en met 28 februari 2019 te ’t Harde, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1175 hennepplanten (in kweekruimte 1) en/of 860 hennepplanten (in kweekruimte 2), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks De periode van 13 februari 2019 tot en met 28 februari 2019 te ’t Harde, althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1175 hennepplanten (in kweekruimte 1) en/of 860 hennepplanten (in kweekruimte 2), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die- wet; tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 15 februari 2019 tot en met 17 februari 2019 te t Harde , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- meerdere malen, althans eenmaal, hennepplanten te knippen en/of
- Meerdere malen, althans eenmaal, machines en/of andere attributen te verplaatsen en/of
- Meerdere malen, althans eenmaal, de grond te vegen en/of
- Meerdere malen, althans eenmaal, bladeren en/of takken (afkomstig van de hennepplanten) op te ruimen.

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De rechtbank stelt vast dat op 28 februari 2019 in de woning van [medeverdachte] aan de [adres 2] in ’t Harde een hennepkwekerij is aangetroffen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist van deze kwekerij en hij er ongeveer 10 dagen voor de inval heeft geholpen met verplaatsen van apparaten en gereedschap. Ook heeft verdachte geveegd en takken en bladeren van planten opgeruimd. De planten waren al weg. Hij heeft een keer handschoenen gebruikt omdat het heel vies was. Verdachte heeft ontkend hennepplanten te hebben geknipt.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte hennepplanten heeft geknipt. Ook heeft hij gewezen op de omstandigheid dat DNA van verdachte is aangetroffen op vervuilde handschoenen die zijn gevonden in de kwekerij. Omdat verdachte hennepplanten heeft geknipt, heeft de officier van justitie geconcludeerd dat medeplichtigheid kan worden bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende wettig bewijs om bewezen te verklaren dat verdachte hennepplanten heeft geknipt, maar zij heeft niet de overtuiging dat verdachte daadwerkelijk heeft geholpen bij het knippen van de planten. De rechtbank betrekt bij dat oordeel dat [medeverdachte] heeft verteld dat verdachte heeft gewerkt/geholpen, zonder expliciet te verklaren dat verdachte hennepplanten heeft geknipt. Dat volgt alleen uit het bevestigende antwoord op de aan hem gestelde vraag of verdachte heeft geholpen met het knippen van de hennepplanten. Ook weegt de rechtbank mee dat de aanwezigheid van het DNA van verdachte op de handschoenen niet perse betekent dat hij hennepplanten heeft geknipt. Dit kan immers ook passen bij de verklaring van verdachte.
Gelet hierop vindt de rechtbank bewezen dat verdachte in de kwekerij machines en gereedschap heeft verplaatst, de grond heeft geveegd en bladeren en takken van hennepplanten heeft opgeruimd.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen onvoldoende zijn voor de conclusie dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij het -kort gezegd- telen van hennep. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid overweegt de rechtbank dat verdachte geen gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft voorafgaand aan de hennepteelt en hij ook niet behulpzaam is geweest tijdens het telen, bewerken of verwerken van de hennep(planten). De planten waren immers al weg op het moment dat verdachte bezig was in de kelder van de woning. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van medeplichtigheid en zal verdachte ook vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.

4.De beslissing

De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon, voorzitter, mr. Y. Yeniay-Cenik en
mr. A.T.G. van Wandelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 mei 2024.
mr. Van Wandelen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.