ECLI:NL:RBGEL:2024:2794

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
434122
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ontruiming van een schuur op basis van betwiste huurovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een schuur. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.J.H.L. Brouwer, vorderde ontruiming van de schuur die in gebruik was door gedaagden, onder meer op basis van de stelling dat de handtekening onder de huurovereenkomst vals was. De rechtbank oordeelde dat eiseres in grote mate aannemelijk had gemaakt dat de handtekening niet authentiek was, ondersteund door een deskundigenrapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau. De gedaagden, waaronder gedaagde 1 en gedaagde 3, voerden verweer en stelden dat er wel degelijk een huurovereenkomst bestond. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van eiseres zwaarder wogen dan die van gedaagden, vooral gezien de dreigende boete van € 35.000,00 die eiseres zou verbeuren indien de schuur niet tijdig werd ontruimd. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van vier weken voor de ontruiming en een dwangsom van € 1.000,00 per dag bij niet-naleving. Gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/434122 / KZ ZA 24-48
Vonnis in kort geding van 25 april 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2]
te [woonplaats]
eisende partijen,
hierna te noemen: [gezamenlijke eisers] ,
advocaat: mr. B.J.H.L. Brouwer,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C. Cenik,
hierna te noemen: [gedaagde 1]
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
niet verschenen,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
3.
[gedaagde 3],
te [woonplaats] ,
verschenen in persoon,
hierna te noemen: [gedaagde 3]
gedaagden partijen,
hierna samen te noemen: [gezamenlijke gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling van 24 april 2024
- de pleitnota van [gezamenlijke eisers] met aangehecht de producties 10 tot en met 12
- de wijzigingen van eis
1.2.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter in verband met de grote spoedeisendheid van de zaak bepaald dat op 25 april 2024 een zogenaamd ‘kop-staart vonnis’ zal worden gewezen en de motivering op de beslissing later op schrift zal worden gesteld. De motivering volgt in dit vonnis en is vastgesteld op 7 mei 2024.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is de ex-echtgenote en [eiser 2] de dochter van wijlen [naam 1] ). [gezamenlijke eisers] is in de hoedanigheid van enig erfgenaam van [naam 1] eigenaar van de percelen gelegen te [adressen] . Onder [adres] valt een perceel met nummer [perceelnr.] waarop een schuur (hierna: de schuur) is gelegen.
2.2.
[gedaagde 1] heeft de schuur in gebruik. De schuur wordt voornamelijk gebruikt door [gedaagde 1] voor stalling van auto’s en opslag van onderdelen/materialen.
2.3.
Het perceel met nummer [perceelnr.] is rond juni 2022 gezamenlijk met de overige percelen die [adres] vormen verkocht. Als datum van overdracht is in de koopovereenkomst 1 oktober 2023 opgenomen. Op 20 maart 2024 heeft de makelaar van [gezamenlijke eisers] aan [gezamenlijke eisers] per e-mail bericht dat de kopers akkoord zijn met 1 mei.
2.4.
Op 16 juni 2023 bericht (de advocaat van) [eiser 2] per brief aan [gedaagde 1] het volgende:

U gebruikt de schuur van erflater gelegen aan de [adres] , zonder recht of geldige titel. Er is immers geen sprake van een huurovereenkomst en er wordt geen huur of andere gebruiksvergoeding betaald. U gebruik de schuur kosteloos.
Cliënte heeft u enige tijd geleden aangeschreven dat zij eigenaar is van de schuur en dat u de schuur dient te ontruimen en te verlaten vóór 31 oktober 2022. U heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
Cliënte staat u het gebruik van de schuur ‘om niet’ niet langer toe.(…)
Sommatie
Namens cliënte verzoek ik u vriendelijk en indien nodig sommeer ik u om de schuur gelegen aan de [adres] , binnen één week na heden, dat wil zeggenuiterlijk 16 juli 2023, leeg en bezemschoon op te leveren.
Blijft u in gebreke, dan zal ik u zonder verdere aankondiging in rechte betrekken en via de rechtbank tot ontruiming over (laten) gaan. Alle daarmee gepaarde gaande kosten komen voor uw rekening.
2.5.
[gedaagde 1] heeft als reactie op de brief een (kopie van een) huurovereenkomst gedateerd 11 april 2020, en een kwitantie voor een betaling van € 12.000,00 van [gezamenlijke gedaagden] aan [naam 1] naar [gezamenlijke eisers] verstuurd. In de huurovereenkomst staat, voor zover in deze zaak van belang, het volgende:

De ondergetekenden:
[naam 2] gevestigd aan de [adres] , vertegenwoordigt door de heer [naam 1] , hierna te noemen ‘verhuurder’.
En
(…)
[voorzieningenrechter: [gezamenlijke gedaagden] ],
Hierna
te noemen ‘huurders’
(…)
De verhuurder en huurders zijn met elkaar een huurcontract aangegaan, waarvan de voorwaarden en bepalingen als volgt zijn opgenomen:
Artikel 1 huurcontract bedrijfsopslagruimte
1. Huurder huurt circa 500 m2 van de bedrijfsopslagruimte van de verhuurder, hierna genoemd: “de bedrijfsopslagruimte”. Plaatselijk bekend als [adres] gelegen aan de achterzijde van het woonhuis.
(…)
Artikel 2 huurcontract bedrijfsopslagruimte: Duur, verlenging en opzegging
a.
Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 60 maanden, vanaf 1 juni 2020 tot 1 juni 2025;
De huurovereenkomst eindigt op 1 juni 2025 en kan niet eerder eenzijdig worden beëindigd door een van de twee partijen.
(…)
Artikel 3 huurcontract bedrijfsopslagruimte: Betalingsverplichting, betaalperiode
(…)
2. De huurprijs bedraagt eenmalig: € 12.000,00 zegge: twaalfduizend euro.
(…)
4. De betaling van de huurprijs moet contant voldaan worden.
2.6.
De kwitantie ziet er als volgt uit:
Afbeelding kwitantie!
2.7.
[gezamenlijke eisers] heeft brieven van [eiser 2] aan [gezamenlijke gedaagden] van 18 oktober 2023 in het geding gebracht waarin zij betwist dat sprake is van een huurovereenkomst. [eiser 2] verwijst hierbij naar de door haar gestelde fouten in de huurovereenkomst en het verschil in handtekening met andere documenten van [naam 1] . Ten slotte wordt [gezamenlijke gedaagden] gesommeerd om uiterlijk 10 november 2023 de schuur leeg en bezemschoon op te leveren.
2.8.
[gezamenlijke eisers] heeft onderzoek laten doen naar de handtekening onder de huurovereenkomst door het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO). Het NFO heeft een deskundigenrapport opgesteld waarin zij de handtekening in de huurovereenkomst heeft vergeleken met 11 andere door [naam 1] ondertekende documenten. De documenten zijn aangeleverd door [gezamenlijke eisers] In het rapport staat, voor zover in deze zaak van belang, het volgende:

8. Hypothesen
Op basis van de onderzoeksvraag zijn de volgende twee elkaar uitsluitende hypothesen beschouwd voor het onderzoek naar de echtheid van de betwiste handtekening:
H1. De betwiste handtekening is een authentieke handtekening van [naam 1] .
H2. De betwiste handtekening is een vervalsing van de handtekening van [naam 1] .
Bij het onderzoek is steeds nagegaan of de resultaten beter passen bij hypothese H1, of de alternatieve hypothese H2.
(…)

11.Conclusies

Op basis van het onderzoek aan de hand van het huidige overgelegde materiaal kan een uitspraak worden gedaan ten aanzien van de onder [8] genoemde hypothesen voor de beide betwiste handtekeningen die zichtbaar zijn op de betwiste documenten.

De bevindingen van het onderzoek zijnveel waarschijnlijkerwanneer hypothese H2 juist is, dan wanneer hypothese H1 juist is. Dit betekent:De kans op het vinden van deze resultaten is ongeveer 100 tot 10.000 keer groter wanneer de betwiste handtekening een vervalsing is,dan wanneer het een authentieke handtekening betreft van [naam 1] .
2.9.
Per brief van 25 maart 2024 heeft [gezamenlijke eisers] het rapport aan [gezamenlijke gedaagden] toegezonden en hem gesommeerd de schuur te ontruimen en op te leveren, met een termijn tot 12 april 2024.
2.10.
[gezamenlijke gedaagden] heeft een verklaring van [gedaagde 2] en een verklaring van [gedaagde 3] in het geding gebracht waarin zij -samengevat en geparafraseerd- verklaren dat zij sinds 2017 het pand aan de [adres] huren. In eerste instantie gezamenlijk en sinds 2019 met [gedaagde 1] . Omdat [naam 1] een schuld had bij Nuon omdat hij illegaal stroom had afgetapt heeft [gezamenlijke gedaagden] in 2020 aangeboden om de huur ad € 12.000,00 voor de komende vijf jaar in één keer te betalen. [gezamenlijke gedaagden] wilde dan wel een schriftelijke overeenkomst. Op 11 april 2020 hebben [gezamenlijke gedaagden] en [naam 1] de door [naam 1] opgestelde huurovereenkomst getekend, aldus de verklaringen.

3.Het geschil

3.1.
[gezamenlijke eisers] vordert, na wijziging van eis, – samengevat – dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gezamenlijke gedaagden] veroordeelt om de schuur op perceel [perceelnr.] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis ontruimt en aan [gezamenlijke eisers] oplevert op straffe van een dwangsom,
II. bepaalt dat als [gezamenlijke gedaagden] niet tijdig tot volledige ontruiming is overgegaan de ontruiming zo nodig conform de wettelijke regels uitgevoerd wordt door de deurwaarder,
III. met veroordeling van [gezamenlijke gedaagden] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gezamenlijke eisers] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. De echtheid van de huurovereenkomst en de handtekening van [naam 1] worden betwist. Er staan diverse fouten in de huurovereenkomst en de stempel op de kwitantie die [naam 1] niet zou maken. De naam van de onderneming klopt niet, dat is [naam 3] in plaats van [naam 2] . De onderneming was niet gevestigd op de [adres] maar op de [adres] . De schuur is niet gelegen aan de achterzijde van [adres] , maar op de naastgelegen percelen behorende bij [adres] . Ten slotte is de postcode behorende bij de [adres] niet [postcode] of [postcode] maar [postcode] . [naam 1] was financieel adviseur. Hij was heel accuraat en gewend om contracten op te stellen. Het is onwaarschijnlijk dat hij een contract zou ondertekenen met zoveel fouten, de huur contant zou willen ontvangen, een kwitantie zou stempelen met een stempel die allemaal fouten bevat, hij geen handtekening zou zetten onder de kwitantie en een huurovereenkomst voor vijf jaar zou afsluiten terwijl hij op dat moment al wist dat hij terminaal ziek was. Ten slotte is voor een leek nog te zien dat de handtekening op de huurovereenkomst niet overeen komt met de handtekening van [naam 1] . [gezamenlijke eisers] heeft de handtekening laten beoordelen door een deskundige en daaruit blijkt dat het veel waarschijnlijker is dat de handtekening een vervalsing is dan dat het om een authentieke handtekening gaat. Er was daarom geen huurovereenkomst tussen [naam 1] en [gezamenlijke gedaagden] en [gezamenlijke gedaagden] gebruikt de schuur dus zonder recht of titel. De schuur is inmiddels verkocht en dient op korte termijn overgedragen te worden. [gezamenlijke eisers] is een boete verschuldigd indien de schuur niet leeg opgeleverd kan worden.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 3] voeren verweer. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [gezamenlijke eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gezamenlijke eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gezamenlijke eisers] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde 1] voert het volgende aan. De uitleg die [gezamenlijke eisers] aan haar vorderingen geeft, komt feitelijk neer op een verklaring van recht. Dat gaat een kort geding te buiten. Een ontruiming bij wijze van ordemaatregel zal de ontruimingsbescherming van [gezamenlijke gedaagden] onaanvaardbaar ondermijnen. [gezamenlijke gedaagden] heeft een zwaarwegend belang bij voortzetting van de huurovereenkomst, daarop kan niet in kort geding vooruit worden gelopen op een bodemzaak. [gezamenlijke eisers] heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen. [gezamenlijke eisers] is al vier jaar op de hoogte van het gebruik van de schuur maar heeft niet tegen het gebruik geprotesteerd. [gezamenlijke eisers] was op de hoogte van de huurovereenkomst maar heeft er zelf voor gekozen om de schuur vrij van huur te verkopen. Het kort geding is 10 maanden nadat het werd aangekondigd aangevraagd. Het spoedeisend belang is door stilzitten verloren gegaan. [gezamenlijke eisers] heeft niet gesteld wat haar belang is bij de vordering. Voor zover het ziet op voorkomen van een boete is het belang gebaseerd op een toekomstige en onzekere gebeurtenis die op geld waardeerbaar is. [gezamenlijke eisers] heeft niet aangetoond dat ze in een financiële noodsituatie verkeert. [gezamenlijke eisers] heeft niet gesteld dat voortzetting van de huur schade oplevert en dat een bodemprocedure niet afgewacht kan worden. [gezamenlijke eisers] heeft geen belang bij de vorderingen en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.5.
[gezamenlijke gedaagden] heeft uit eigen waarneming gedetailleerd verklaard hoe de huurovereenkomst tot stand is gekomen. [gezamenlijke eisers] was daar niet bij aanwezig. De huurovereenkomst is opgesteld door [naam 1] . [naam 1] had contant geld nodig omdat hij een schuld had bij de energieleverancier doordat hij illegaal stroom had afgetapt voor een wietplantage. [gezamenlijke eisers] wist dat de schuur door [gezamenlijke gedaagden] werd gebruikt. Auto’s van [gedaagde 1] zijn te zien op de Funda-advertentie. [gezamenlijke eisers] tracht de aan [gezamenlijke gedaagden] toekomende huurbescherming te ondermijnen door de huurovereenkomst in twijfel te trekken. Partijen wisten om welke schuur het ging, de schuur heeft zelf geen adres en lag wel degelijk achter de woning. Dat er wordt gesproken over de schuur aan de [adres] achter de woning is daarom niet opmerkelijk. Verder is de onderneming van [naam 1] in het verleden gevestigd geweest op de [adres] . Het is daarom ook niet opmerkelijk dat de stempel dit adres als vestigingsadres vermeldt.
3.6.
[gezamenlijke gedaagden] trekt de betrouwbaarheid van het deskundigenonderzoek naar de handtekening in twijfel. [gedaagde 1] is niet betrokken bij het onderzoek en heeft daar niet op kunnen reageren. De referentiedocumenten zijn aangeleverd door [gezamenlijke eisers] , die daarin een selectie heeft kunnen maken. De onderzoeker doet verder slechts uitspraken op basis van ‘waarschijnlijkheidstermen’. De conclusies zijn getrokken ‘
onder de aanname dat de als reproductie overgelegde documenten natuurgetrouwe en integrale reproducties zijn van originele documenten’. Dit heeft [gedaagde 1] niet kunnen verifiëren. Uit het rapport kan niet met zekerheid vastgesteld worden of de handtekening valselijk is opgemaakt. Voor zover de handtekening niet authentiek zou zijn, rechtvaardigt dit niet de conclusie dat de huurovereenkomst niet heeft bestaan. Een huurovereenkomst kan ook mondeling worden afgesloten en [gedaagde 1] heeft de bedrijfsruimte al sinds juni 2020 in gebruik.
3.7.
Indien geen sprake zou zijn van een huurovereenkomst, dan heeft te gelden dat [gedaagde 1] de bedrijfsruimte op basis van een bruikleenovereenkomst in gebruik heeft genomen. [gedaagde 1] heeft met instemming en wetenschap van [naam 1] en daarna [gezamenlijke eisers] gebruik gemaakt van de bedrijfsruimte. Dat gebruik kan niet van de één op de andere dag zonder gewichtige redenen beëindigd worden. De bruikleenovereenkomst is ook nimmer opgezegd.
3.8.
Bij toewijzing van de vordering dient de ontruimingstermijn bepaald te worden op twee maanden na betekening van het vonnis. Passende en vervangende bedrijfsruimte is voor [gedaagde 1] moeilijk te verkrijgen en verhuizing brengt aanzienlijke kosten mee. Ten slotte dient de dwangsom afgewezen te worden. Niet is gesteld dat een dergelijke prikkel noodzakelijk is.
3.9.
[gedaagde 3] heeft zich aangesloten bij het verweer van [gedaagde 1] .
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.4. De beoordeling

4.1.
[gedaagde 2] is niet op de mondelinge behandeling verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen [gedaagde 2] verstek wordt verleend. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 3] wel in de procedure zijn verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak geldt.
eiswijziging
4.2.
[gezamenlijke gedaagden] heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging waarbij [gezamenlijke eisers] haar eis om zelf tot ontruiming over te gaan heeft gewijzigd naar de eis om de ontruiming uit te laten voeren door de deurwaarder. De voorzieningenrechter heeft de eiswijziging toegestaan. Hoewel de eiswijziging pas in de tweede termijn is genomen, heeft [gezamenlijke gedaagden] voldoende de mogelijkheid gehad om inhoudelijk verweer te voeren. Bovendien betreft het een relatief kleine wijziging naar aanleiding van het verweer van [gezamenlijke eisers] [gezamenlijke gedaagden] is daarom niet in haar verdediging geschaad.
4.3.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [gezamenlijke eisers] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
spoedeisend belang
4.4.
[gezamenlijke eisers] stelt zich op het standpunt dat [gezamenlijke gedaagden] zonder recht of titel gebruik maakt van de schuur. Een vordering tot ontruiming van eigendommen die zonder recht of titel gebruikt worden, is op zichzelf al voldoende spoedeisend belang voor beoordeling in kort geding. Daarnaast heeft [gezamenlijke eisers] voldoende aannemelijk gemaakt dat de schuur op korte termijn leeg opgeleverd moet worden en dat zij anders een boete verbeurt. Een dreigende wanprestatie jegens een derde en een dreigende boete zijn beide tevens voldoende spoedeisende belangen voor beoordeling in kort geding. Ten slotte leidt een enkel stilzitten volgens vaste jurisprudentie op zichzelf niet tot verlies van een spoedeisend belang. Op de inhoudelijke beoordeling van de juistheid van de stellingen van [gezamenlijke eisers] en op de vraag of voornoemde belangen rechtvaardigen dat in kort geding de vorderingen worden toegewezen in plaats van dat beoordeling in een bodemprocedure af wordt gewacht, wordt hierna verder ingegaan.
4.5.
De stelling dat feitelijk gezien sprake is van een verklaring voor recht waardoor de vordering niet in kort geding beoordeeld kan worden, wordt gepasseerd. [gezamenlijke eisers] heeft geen verklaring voor recht gevorderd, maar ontruiming van de schuur. Een dergelijke vordering leent zich voor beoordeling in kort geding. Dat voor de beoordeling van deze vordering een (voorlopig) oordeel over de rechtsverhouding tussen partijen moet worden gegeven doet niet af aan de ontvankelijkheid van [gezamenlijke eisers] Ook niet als toewijzing van de vordering tot onomkeerbare gevolgen leidt. Wel dienen de belangen van [gezamenlijke eisers] te rechtvaardigen dat in kort geding een dergelijke vergaande beslissing wordt genomen.
juridisch kader in de bodemprocedure
4.6.
Hoewel op dit kort geding de reguliere regels van het bewijsrecht niet van toepassing zijn, dienen deze bij de beoordeling van de kans van slagen in een bodemprocedure wel in acht te worden genomen. De voorzieningenrechter gaat daarom eerst in op het juridisch kader in de bodemprocedure.
4.7.
[gezamenlijke gedaagden] beroept zich op het bestaan van de huurovereenkomst en dient het bestaan van de huurovereenkomst daarom te bewijzen. Op grond van artikel 157 lid 2 Rv levert de schriftelijke huurovereenkomst waar [gezamenlijke gedaagden] zich op beroept in beginsel dwingende bewijskracht op. Artikel 159 Rv bepaalt echter dat indien [gezamenlijke eisers] stellig ontkent dat de handtekening van [naam 1] is, de schriftelijke huurovereenkomst geen bewijs oplevert van het bestaan van een huurovereenkomst zolang niet is bewezen van wie de ondertekening afkomstig is.
kans van slagen in de bodemprocedure
4.8.
[gezamenlijke eisers] heeft de ondertekening door [naam 1] van de huurovereenkomst stellig ontkend en deze ontkenning ook onderbouwd. In een eventuele bodemprocedure dient [gezamenlijke gedaagden] daarom te bewijzen dat sprake is van een huurovereenkomst, bijvoorbeeld door te bewijzen dat de handtekening afkomstig is van [naam 1] . Op grond van de huidige in het geding gebrachte stukken heeft [gezamenlijke gedaagden] naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat van een huurovereenkomst sprake is. De schriftelijke huurovereenkomst dient zoals reeds aangegeven niet als bewijs. De kwitantie acht de voorzieningenrechter ook onvoldoende bewijs voor de contante betaling. De kwitantie is niet door [naam 1] ondertekend en de stempel heeft diverse fouten (de postcode en de naam van de onderneming kloppen in ieder geval niet, ook als wordt uitgegaan van een oud vestigingsadres). Het gebruik van de schuur op zich is ook onvoldoende bewijs, daaruit blijkt niet dat [gezamenlijke gedaagden] op dit moment een titel heeft om de schuur te gebruiken. Ten slotte heeft [gezamenlijke gedaagden] zelf verklaard over het tekenen van de huurovereenkomst, maar dit betreft verklaringen van partijgetuigen. Dergelijke verklaringen kunnen op grond van artikel 164 Rv alleen dienen als aanvulling van onvolledig bewijs. Het is daarom in kort geding onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een huurovereenkomst en [gezamenlijke gedaagden] in een bodemprocedure in het gelijk wordt gesteld.
beoordeling in kort geding
4.9.
Voorgaande laat onverlet dat als de voorzieningenrechter op grond van de voorlopige beoordeling van het bewijs van [gezamenlijke gedaagden] de vorderingen van [gezamenlijke eisers] toewijst, dit leidt tot onomkeerbare gevolgen. [gezamenlijke gedaagden] kan dan niet meer in een bodemprocedure bewijzen dat sprake is van een huurovereenkomst met behoud van gebruik van de schuur als gevolg. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigen de belangen van [gezamenlijke eisers] echter dat de vorderingen in kort geding worden toegewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
[gezamenlijke eisers] heeft in hoge mate aannemelijk gemaakt dat de handtekening niet van [naam 1] is
4.10.
[gezamenlijke eisers] heeft niet alleen stellig ontkend dat de huurovereenkomst door [naam 1] is ondertekend, maar dit ook in grote mate aannemelijk gemaakt. Naast de fouten uit de huurovereenkomst die [gezamenlijke eisers] heeft benoemd, wordt dit ook ondersteund door de conclusies in het rapport van het NFO. [gezamenlijke gedaagden] heeft de resultaten van het onderzoek in twijfel getrokken, maar de voorzieningenrechter acht het rapport voldoende overtuigend. [gezamenlijke gedaagden] heeft onder andere aangevoerd dat [gezamenlijke eisers] een selectie heeft kunnen maken in het referentiemateriaal. Het NFO heeft de handtekening uit de huurovereenkomst echter vergeleken met elf andere documenten die door [naam 1] (al dan niet meerdere malen) zijn ondertekend, dit is een zodanig grote selectie dat de voorzieningenrechter de uitkomst betrouwbaar acht. Het feit dat het NFO niet met zekerheid zegt dat de handtekening vals is maakt voornoemd oordeel niet anders. Het NFO heeft aangegeven dat het ‘veel waarschijnlijker’ is dat de handtekening vals is, wat inhoudt dat de kans 100 tot 10.000 groter is dat sprake is van een vervalsing. Deze conclusie acht de voorzieningenrechter voldoende om aan te nemen dat het in grote mate aannemelijk is dat de huurovereenkomst niet door [naam 1] is getekend.
het belang van [gezamenlijke eisers] weegt zwaarder dan het belang van [gezamenlijke gedaagden]
4.11.
Het belang van [gezamenlijke eisers] is gelegen in het nakomen van de koopovereenkomst en het voorkomen van een boete van ca. € 35.000,00. Het belang van [gezamenlijke gedaagden] , althans [gedaagde 1] , is gelegen in gebruik van de schuur tot 1 juni 2025. [gedaagde 3] heeft immers aangegeven dat hij geen spullen meer in de schuur heeft staan. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat [gezamenlijke eisers] bij verkoop van het perceel wist dat [gezamenlijke gedaagden] een beroep deed op een huurovereenkomst. Het valt daarom niet in de risicosfeer van [gezamenlijke eisers] dat zij zich heeft verplicht om de schuur leeg op te leveren. Partijen zijn het er niet over eens op welk moment [gezamenlijke eisers] voor het eerst heeft aangesproken. Vast staat echter dat [gezamenlijke eisers] op 16 juni 2023 heeft gesommeerd om de schuur te ontruimen. [gezamenlijke gedaagden] had er dus al langere tijd rekening mee kunnen houden dat hij de schuur mogelijk moest ontruimen en heeft al ruimschoots de mogelijkheid gehad om alternatieve opslag te vinden. Bovendien had [gezamenlijke gedaagden] in ieder geval in juni 2025 de schuur moeten ontruimen, deze verplichting volgt nu alleen eerder. [gezamenlijke gedaagden] wordt hierdoor weliswaar benadeeld en dit heeft onomkeerbare gevolgen, maar voorgaande in acht genomen wegen de belangen van [gezamenlijke eisers] zwaarder. Bovendien zou afwijzing van de vordering van [gezamenlijke eisers] eveneens tot de onomkeerbare gevolgen leiden dat [gezamenlijke eisers] wanprestatie zou plegen jegens de kopers en een boete zou verbeuren. Het belang van [gezamenlijke gedaagden] brengt wel mee dat de termijn voor de ontruiming wordt verlengd naar een maand. Van [gezamenlijke gedaagden] kan niet verwacht worden dat hij het perceel en de schuur binnen 24 uur ontruimt.
4.12.
[gezamenlijke gedaagden] heeft nog aangevoerd dat indien geen sprake is van een huurovereenkomst, het gebruik gekwalificeerd moet worden als een bruikleenovereenkomst die nog niet is opgezegd. [gezamenlijke eisers] heeft echter al herhaaldelijk [gezamenlijke gedaagden] gesommeerd om de schuur te ontruimen. De termijn die [gezamenlijke gedaagden] inmiddels heeft gekregen is niet onredelijk. Dat [gezamenlijke eisers] niet letterlijk met zoveel woorden een bruikleenovereenkomst heeft opgezegd, kan haar niet verweten worden nu [gezamenlijke gedaagden] voor het eerst in deze procedure een beroep heeft gedaan op een bruikleenovereenkomst. Voor zover al sprake is van een bruikleenovereenkomst hebben zowel de sommatie van 16 juli 2023 als 25 maart 2024 daarom te gelden als een opzegging, nu daaruit voldoende blijkt dat [gezamenlijke eisers] het gebruik permanent wilde beëindigen.
4.13.
[gezamenlijke gedaagden] voert ten slotte verweer tegen de gevorderde dwangsom. De voorzieningenrechter acht de belangen van [gezamenlijke eisers] echter voldoende zwaar om de dwangsom toe te wijzen. Bovendien heeft [gezamenlijke gedaagden] aangegeven dat het voor hem mogelijk moeilijk wordt om tijdig aan de veroordeling te voldoen. De voorzieningenrechter acht een prikkel daarom ook geboden.
4.14.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig conform de wettelijke regels uit te laten voeren door de deurwaarder zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is.
4.15.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als aangegeven onder de beslissing.
4.16.
[gezamenlijke gedaagden] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gezamenlijke eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.741,72
4.17.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gezamenlijke gedaagden] om de schuur op het perceel [perceelnr.] te [adres] binnen vier weken na betekening van dit vonnis geheel ontruimd aan [gezamenlijke eisers] op te leveren,
5.2.
veroordeelt [gezamenlijke gedaagden] om aan [gezamenlijke eisers] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de hoofdveroordeling onder 5.1 voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.741,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gezamenlijke gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024.
LS/PB