ECLI:NL:RBGEL:2024:2730

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
338591-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met weigering bloedonderzoek

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval onder invloed van alcohol en het weigeren van een bloedonderzoek. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de overtredingen van artikel 6 en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte verantwoordelijk was voor het ongeval. De rechtbank oordeelde dat het mogelijk was dat de bijrijder aan het stuur had getrokken, waardoor de schuld van de verdachte niet kon worden vastgesteld.

Ten aanzien van de weigering om mee te werken aan een bloedonderzoek, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte wel degelijk in strijd heeft gehandeld met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had geen gevolg gegeven aan een bevel van een hulpofficier van justitie om zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 360 dagen, waarvan 340 dagen voorwaardelijk. De rechtbank heeft rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de omstandigheden van de zaak, en heeft besloten geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat dit niet passend werd geacht.

De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in strafzaken en de verantwoordelijkheden van verkeersdeelnemers, vooral in situaties waarin alcohol of drugs in het spel zijn. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het belang van de verkeersveiligheid en de rechtsorde.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/338591-22
Datum uitspraak : 30 april 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 in [geboorteplaats]
ingeschreven aan de [adres] [plaats] ,
en aldaar op dit moment gedetineerd in [verblijfplaats]
Raadsvrouw: mr. S. Grilk, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 25 december 2022 te Arnhem, in elk geval in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, Huissensestraat ,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl hij verkeerde onder invloed van een hoeveelheid alcohol en/of een andere
stof, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik de
rijvaardigheid kon verminderen,
rijdend over een recht rijbaandeel van de Huissensestraat zijn motorrijtuig niet,
althans niet voldoende, onder controle te houden en/of (daarbij)
met zijn motorrijtuig op/tegen een aan de rechterzijde gelegen trottoirband te
rijden en/of (vervolgens)
deels met zijn motorrijtuig door de rechterberm te rijden en/of (vervolgens)
op/tegen een in de rechterberm staande boom te botsen en/of te rijden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde
in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van
de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel
gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde
wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 december 2022 te Arnhem als bestuurder van een voertuig
(bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, Huissensestraat ,
zijn motorrijtuig niet, althans niet voldoende, onder controle heeft gehouden en/of
heeft kunnen houden en/of (daarbij)
met zijn motorrijtuig op/tegen een aan de rechterzijde gelegen trottoirband is
gereden en/of (vervolgens)
deels met zijn motorrijtuig door de rechterberm is gereden en/of (vervolgens)
op/tegen een in de rechterberm staande boom is gebotst en/of gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 25 december 2022 te Arnhem, in elk geval in Nederland, als
degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een Bedrijfsauto ( VW
Caddy v.v.k. [kenteken] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de
Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel
van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van
Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
2a. Vrijspraak
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Gelet op de inhoud van het procesdossier, in combinatie met de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, is de rechtbank van oordeel dat het heel wel mogelijk is dat het verkeersongeval is ontstaan doordat de bijrijder ( [slachtoffer] ) aan het stuur heeft getrokken. Dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden (primair) of dat door het gedrag van verdachte gevaar en/of hinder op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt (subsidiair) kan derhalve niet worden bewezen.
Gelet op het voorgaande, spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal rijden onder invloed, p. 48-49;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 april 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks25 december 2022 te Arnhem,
in elk geval in Nederland,als
degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een
Bbedrijfsauto ( VW
Caddy v.v.k. [kenteken] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de
Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel
van een
hulpofficier van justitie of van eendaartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en
/ofgeen medewerking daaraan heeft verleend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast dient aan verdachte een taakstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (hierna: OBM) voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte enkel een taakstraf wordt opgelegd. Een OBM is niet passend, nu het rijbewijs van verdachte na onherroepelijke veroordeling van rechtswege de geldigheid verliest.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft, nadat tegen hem de verdenking was gerezen dat hij onder invloed van alcohol en/of drugs een personenauto had bestuurd, geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek. Op die manier heeft hij verhinderd dat objectief kon worden vastgesteld of en - zo ja - in welke mate hij de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Door zo te handelen heeft verdachte zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 15 april 2024, waaruit in het nadeel van verdachte blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Daarnaast blijkt hieruit dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft voorts bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheid dat het rijbewijs van verdachte na onherroepelijke veroordeling voor onderhavig feit van rechtswege de geldigheid zal verliezen op grond van het bepaalde in artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank ziet hierin aanleiding geen onvoorwaardelijke OBM aan verdachte op te leggen van langere duur dan voor de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds ingevorderd is geweest. In plaats daarvan zal de rechtbank een forse voorwaardelijke OBM aan verdachte opleggen, als stok achter de deur op het moment dat verdachte weer over een geldig rijbewijs beschikt.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en verdachtes documentatie acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 40 uren en een OBM voor de duur van 360 dagen, waarvan 340 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. De rechtbank heeft hierbij tevens de LOVS oriëntatiepunten in aanmerking genomen. De rechtbank zal aan verdachte geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, nu dit naar het oordeel van de rechtbank niet passend is bij de ernst van het feit.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
- 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van
40 (veertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest;
 bepaalt dat een gedeelte van deze ontzegging, te weten
340 (driehonderdveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. M.L. Braaksma en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 april 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022596715, gesloten op 24 januari 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.