In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 24 april 2024 een verstekvonnis uitgesproken. De eisers, bestaande uit drie natuurlijke personen en een bedrijf, hebben vorderingen ingediend tegen twee gedaagden die niet zijn verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de eisers grotendeels toewijsbaar zijn, met uitzondering van de vordering tot betaling van beslagkosten, die is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers niet de vereiste stukken hebben overgelegd die nodig zijn om de beslagkosten te kunnen beoordelen. De gedaagden zijn als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 6.263,97. Daarnaast zijn er verschillende bedragen toegewezen aan de eisers, waaronder hoofdsommen, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld, wat betekent dat indien één van hen betaalt, de ander bevrijd is van de verplichting. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. G.F. van den Berg.