ECLI:NL:RBGEL:2024:2724

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/05/432186 / KG RK 24-166
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlof voor onderhandse executieverkoop van een woning na niet-nakoming van hypothecaire geldlening

Op 22 april 2024 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een beschikking gegeven in de zaak van ING Bank N.V. tegen [verweerder] en [belanghebbende 1]. ING Bank N.V. verzocht om verlof voor de onderhandse executieverkoop van een woning, gelegen aan [adres 1], na niet-nakoming van een hypothecaire geldlening door [verweerder] en [belanghebbende 1]. De hypotheekhoudster, ING Bank, had in 2019 een hypothecaire geldlening verstrekt, maar door betalingsachterstanden van meer dan € 16.000,00 en een totale schuld van ruim € 469.000,00, heeft zij de lening in 2023 opgeëist en de executie van de woning aangevraagd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de executiewaarde van de woning door een taxateur op € 510.000,00 is bepaald, terwijl er een koopovereenkomst is gesloten met [belanghebbende 2] voor een bedrag van € 591.000,00. De rechter heeft geoordeeld dat de onderhandse verkoop in het belang van zowel de schuldeiser als de schuldenaren is, omdat de koopprijs de te verwachten opbrengst bij openbare verkoop overtreft. De verweren van [verweerder] dat de gedwongen verkoop disproportioneel zou zijn, zijn niet gehonoreerd, omdat hij de executiewaarde niet heeft betwist en er een aanzienlijke betalingsachterstand is.

De rechter heeft de verzoeken van ING Bank N.V. toegewezen, de ontruiming van het registergoed bevolen en de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/432186 / KG RK 24-166
Beschikking van 22 april 2024
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Heemstede,
tegen

1.[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerder (hierna ook: [verweerder] ),
verschenen in persoon,
2.
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende (hierna: [belanghebbende 1] ),
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[belanghebbende 2],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende (hierna: [belanghebbende 2] ),
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 5 februari 2024;
  • de oproepbrieven van 26 maart 2024;
  • de mondelinge behandeling van 16 april 2024, waar zijn verschenen:
  • namens verzoekster: mr. Jager voornoemd;
  • de heer [verweerder] voornoemd.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2019 hebben [verweerder] en [belanghebbende 1] met verzoekster een overeenkomst van hypothecaire geldlening gesloten. Verzoekster is - op grond van de in verband met deze geldlening op 8 oktober 2019 verleden notariële akte - eerste hypotheekhouder met betrekking tot het registergoed gelegen aan de [adres 1] , kadastraal bekend [gemeente] , [sectie en nummer] .
2.2.
De eigendom van dit registergoed behoort toe aan [verweerder] en [belanghebbende 1] , elk voor de onverdeelde helft. [verweerder] en [belanghebbende 1] zijn gehuwd. Het registergoed wordt door [verweerder] en [belanghebbende 1] bewoond.
2.3.
Ten gevolge van niet-nakoming van de overeenkomst van hypothecaire geldlening door [verweerder] en [belanghebbende 1] heeft verzoekster de geldlening in 2023 opgeëist en aangestuurd op executoriale verkoop van het registergoed. In november 2023 bedroeg de schuld van [verweerder] en [belanghebbende 1] ruim € 469.000,00 inclusief ruim € 8.000,00 betalingsachterstand. Sindsdien is de betalingsachterstand opgelopen tot ruim € 16.000,00.
2.4.
In december 2023 heeft een door verzoekster ingeschakelde taxateur de executiewaarde van het registergoed bepaald op € 510.000,00.
2.5.
De datum voor de openbare executieverkoop is vastgesteld op 15 februari 2024. In het namens verzoekster betekende exploot (van aanzegging van de openbare executieverkoop van het registergoed) van 24 november 2023 is onder meer vermeld:
‘(…) AAN:
1. (…)
[belanghebbende 1](…)
2. (…)
[verweerder](…)
beiden wonende te [adres 1] , aldaar aan dat adres mijn exploot doende en ten behoeve van een ieder van hen een afzonderlijk afschrift hiervan gelaten aan:
gerequireerde SUB 2 (…)’
2.6.
De executerende notaris heeft een zestal biedingen ontvangen. Het hoogste bod bedraagt € 591.000,00. Dit bod is gedaan door [belanghebbende 2] . Vervolgens hebben verzoekster en [belanghebbende 2] ter zake van het registergoed een koopovereenkomst gesloten, die door hen op 3 respectievelijk 5 februari 2024 is ondertekend. De koopsom is bepaald op € 591.000,00.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter op grond van artikel 3:268 lid 2 BW om, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het registergoed - te weten: de twee-onder-één-kapwoning, gelegen aan de [adres 1] , kadastraal bekend [gemeente] , [sectie en nummer] - daaronder begrepen de roerende zaken als bedoeld in artikel 3:254 BW, op grond van de door verzoekster en [belanghebbende 2] gesloten koopovereenkomst met de daarbij behorende bedingen, onderhands aan [belanghebbende 2] zal worden verkocht. Tevens verzoekt verzoekster [verweerder] en [belanghebbende 1] en de hunnen te veroordelen dat het onderpand uiterlijk op de datum van levering moet zijn ontruimd.

4.De beoordeling

4.1.
Executie van een hypotheekrecht geschiedt door openbare verkoop van het verbonden goed. In afwijking van deze hoofdregel kan de voorzieningenrechter bepalen dat de executieverkoop onderhands geschiedt. Die onderhandse verkoop moet dan wel in het belang zijn van schuldeisers en schuldenaren. Dat is in het algemeen het geval als de overeengekomen koopprijs een redelijkerwijs te verwachten veilingopbrengst overtreft.
4.2.
In deze verzoekschriftprocedure staat in beginsel slechts ter beoordeling of de koopprijs van € 591.000,00 een redelijkerwijs te verwachten veilingopbrengst overtreft. Zo ja, dan kan het verzochte verlof worden gegeven. Zo nee, dan kan het verzoek worden afgewezen en wordt op de voet van artikel 548 lid 4 Rv de dag bepaald waarop de openbare verkoop zal plaatsvinden.
4.3.
[verweerder] heeft aangevoerd dat hij de gedwongen verkoop - gelet op de waarde van het registergoed en de omvang van de betalingsachterstand - disproportioneel vindt. Ook heeft hij aangevoerd dat hij heeft geprobeerd met verzoekster een betalingsregeling te treffen, maar dat dit niet is gelukt omdat hij de betalingsachterstand ineens moest voldoen. Ten slotte heeft hij aangevoerd dat verzoekster haar zorgplicht jegens [belanghebbende 1] heeft geschonden door geen contact met haar op te nemen en het exploot van de aanzegging van de openbare executieverkoop niet aan haar te laten uitreiken (haar handtekening ontbreekt).
4.4.
Ter zitting is met [verweerder] besproken dat het toetsingskader beperkt is (zie r.o. 4.1. en 4.2.). Voor de verweren betekent dit dat deze moeten worden beoordeeld indien en voor zover die voor het toetsingskader relevant zijn. [verweerder] heeft de door verzoekster (gemotiveerd) gestelde executiewaarde van het registergoed niet betwist. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze waarde te twijfelen. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat de onderhandse verkoop van het registergoed aan [belanghebbende 2] leidt tot een opbrengst die aanzienlijk hoger is dan een redelijkerwijs te verwachten opbrengst ingeval van een openbare executieverkoop. In zoverre is de verzochte onderhandse verkoop ook in het belang van [verweerder] (en [belanghebbende 1] ). Zonder nadere toelichting, die door [verweerder] niet is gegeven, kan in de gegeven omstandigheden niet worden aangenomen dat de onderhandse verkoop disproportioneel is. In dit verband is ook van belang dat er reeds geruime tijd sprake is van een niet-geringe betalingsachterstand, die met het verstrijken van de tijd alleen maar is toegenomen en die in toenemende mate afbreuk doet aan de huidige overwaarde van het registergoed. Van een situatie als bedoeld in artikel 3:269 BW, op grond waarvan verkoop kan worden voorkoming door voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek strekt en van de reeds gemaakte kosten van executie, is niet gebleken.
4.5.
Voor zover de in deze verzoekschriftprocedure gevoerde verweren al in het voordeel van de niet-verschenen [belanghebbende 1] zouden kunnen werken, doet dat aan het voorgaande niet af. Dit geldt ook voor hetgeen [verweerder] ten aanzien van een betalingsregeling heeft gesteld. Tegen het verzoek betreffende de ontruiming van het registergoed is geen verweer gevoerd. Ten slotte is niet gesteld of gebleken dat het verzoek niet aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten voldoet. De slotsom is dat het verzoek toewijsbaar is.
4.6.
De proceskosten worden - mede gelet op de omstandigheid dat niet om een veroordeling in de proceskosten is verzocht - gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat de verkoop van het registergoed - te weten: de twee-onder-één-kapwoning, gelegen aan de [adres 1] , kadastraal bekend [gemeente] , [sectie en nummer] , daaronder begrepen de roerende zaken als bedoeld in artikel 3:254 BW, onderhands zal geschieden overeenkomstig de hierbij goedgekeurde koopovereenkomst waarvan een afschrift aan deze beschikking is gehecht,
5.2.
veroordeelt [verweerder] en [belanghebbende 1] en de hunnen tot ontruiming van het registergoed, uiterlijk op de datum van levering van het registergoed aan [belanghebbende 2] ,
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2024.