ECLI:NL:RBGEL:2024:2709

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
89434
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na poging tot doodslag en vernieling

Op 19 april 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en vernieling in Nijmegen. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was. Dit oordeel is gebaseerd op psychiatrische rapportages die aantoonden dat de verdachte leed aan een psychotische stoornis, waardoor hij niet in staat was om de realiteit correct waar te nemen. De rechtbank heeft een zorgmachtiging verleend, zodat de verdachte de nodige behandeling kan krijgen.

De zaak kwam aan het licht na een incident op 31 maart 2023, waarbij de verdachte met een mes meerdere keren in de richting van het slachtoffer stak. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor opzet tot doden, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte had ook twee deuren vernield, wat leidde tot een tweede aanklacht. De officier van justitie had geëist dat de verdachte zou worden veroordeeld, maar de rechtbank volgde het advies van de deskundigen en oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was.

De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding geëist, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank kende €816,34 aan materiële schade en €4.500,- aan immateriële schade toe, met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte, die verplicht is om het toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank besloot dat de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven kon worden, zodat hij zijn behandeling kon voortzetten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05-089434-23
Datum uitspraak : 19 april 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
op dit moment verblijvende in [verblijfplaats] in [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. O.N.J. Maatje, advocaat in Zaltbommel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te Nijmegen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen met een mes in en/of in de richting van
de hals en/of
de hand/arm en/of
het (boven)lichaam
van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of geprikt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te Nijmegen, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten steekwonden in de hals/nek en/of de hand heeft toegebracht
door die [slachtoffer 1] meermalen
met een mes in en/of in de richting van de hals en/of
de hand/arm en/of
het (boven)lichaam te steken/prikken;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te Nijmegen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen
met een mes in en/of in de richting van de hals en/of de hand/arm en/of
het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of geprikt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te Nijmegen, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk twee deuren, te weten een voordeur en/of een douchedeur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. Daarnaast is het letsel niet als levensbedreigend te typeren. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 31 maart 2023 in de moskee in [vestigingsplaats] was. Er was een man bij de moskee die met een hamer op een deur sloeg. Toen aangever daar wat van zei pakte de man een mes en liep hij dreigend op aangever af. De man maakte meerdere stekende bewegingen naar aangever in de richting van onder meer zijn buik, borst en hals. Aangever probeerde zich af te weren met zijn blote handen. Hij voelde dat hij door het mes geraakt werd aan zijn hals aan de linkerzijde. [2]
In de forensisch medische letselrapportage is het letsel als volgt omschreven:
- Aan de linkerzijde van de hals een horizontaal tot diagonaal lopende, scherp begrensde, lijnvormige huiddoorbreking met een lengte van circa 1,9 centimeter en een drietal zichtbare hechtingen, met aan de voor- en onderzijde van dit letsel tenminste een vijftal onscherp begrensde, grillige, deels in elkaar vervloeiende, blauwpaarse huidverkleuringen van wisselende grootte, tussen circa 0,2 bij 0,2 tot circa 2,7 bij 2,3 centimeter.
- Hoog op het linker gedeelte van de borstkas, vanaf de overgang van het halsgebied, bevindt zich een onscherp begrensde, ronde, deels vervloeiende met de huidverkleuring aan de voorzijde van het linker halsgebied, geelgroene tot blauwpaarse huidverkleuring met een grootte van circa 10,5 bij 9 centimeter.
- Hoog op het rechter gedeelte van de borstkas bevinden zich een tweetal, scherp begrensde, ronde, ongeveer 3,2 centimeter van elkaar gelegen huiddoorbrekingen met korstvorming met een grootte van circa 1 bij 1 respectievelijk tot 2 bij 2 millimeter.
- Ongeveer 3,8 centimeter boven de rechter tepelhof bevindt zich een scherp begrensde, ronde huiddoorbreking met korstvorming met een diameter van circa 1 millimeter. [3]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij in de moskee in het centrum was. Getuige hoorde bonzen en geschreeuw en zag een man met lange haren. Mogelijk was de man van [afkomst verdachte] afkomst. [getuige 1] heeft verklaard dat de “ [afkomst verdachte] ” naar een mes greep en het mes vanuit links naar achteren zwaaide. In dezelfde beweging maakte de “ [afkomst verdachte] ” een stekende beweging richting de linkerzijde van het slachtoffer. De “ [afkomst verdachte] ” stak het slachtoffer, maar de jas van het slachtoffer hield het mes tegen. De “ [afkomst verdachte] ” haalde hem (
de rechtbank begrijpt: het mes) eruit en stak gelijk richting de nek van het slachtoffer. Hij raakte hem links in de nek van het slachtoffer. Hij zag dat het mes ongeveer 3 centimeter in het nek van het slachtoffer ging. [4]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 31 maart 2023 bij de moskee in [vestigingsplaats] was. Hij hoorde gebonk en geschreeuw vanuit de ruimte naast het washok. Hij zag dat een man een stekende beweging met een mes maakte. Hij stak in op de oudere man, maar de oudere man had een dikke jas aan. Hij zag dat de man nogmaals een stekende beweging in de richting van de oudere man maakte. Hij zag dat hij daarbij de oudere man in zijn nek raakte. Dat was aan de linkerzijde van zijn nek. Hij zag dat het een behoorlijk grote wond was. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij een stem in zijn hoofd hoorde die zei “zwaai met dat mes” en dat heeft hij toen gedaan. Hij pakte het mes toen [slachtoffer 1] eraan kwam. Verdachte heeft verklaard dat hij een zwaaiende beweging heeft gemaakt met het mes en dat hij zag dat hij [slachtoffer 1] raakte. Verdachte zag daarna namelijk een kleine snijwond. [6]
Opzet
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er een fysieke confrontatie tussen aangever en verdachte heeft plaatsgevonden waarbij verdachte met een mes in de richting van het bovenlichaam en in de hals van aangever heeft gestoken/geprikt.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden: als een poging doodslag of als een (poging) zware mishandeling.
Om te spreken van een poging doodslag dient het opzet van verdachte gericht te zijn op het doden van verdachte. Niet kan worden bewezen dat de bedoeling van verdachte is geweest om [slachtoffer 1] te doden. Uit het dossier en hetgeen op de terechtzitting is besproken blijkt bijvoorbeeld niet dat verdachte iets in die richting heeft gezegd. Van “vol” opzet is daarom geen sprake.
Vervolgens is de vraag of verdachte opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad, aldus dat hij bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] heeft aanvaard.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Verdachte heeft aangever [slachtoffer 1] gestoken/geprikt in de richting van zijn bovenlichaam en in de hals. De rechtbank overweegt dat de halsstreek een kwetsbaar lichaamsdeel is. In het halsgebied bevinden zich vitale structuren, in het bijzonder de hals(slag)ader. Binnen de gevaarzetting hadden deze structuren kunnen worden geraakt wat tot levensbedreigend letsel
aanleiding had kunnen geven. [7] Ook in het bovenlichaam bevinden zich vitale organen zoals de longen en de hartstreek. Het is een feit van algemene bekendheid dat steken in de richting van het bovenlichaam tot de dood kan leiden. Verdachte moet zich ook bewust zijn geweest van die aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van verdachte – het steken/prikken met een mes in de nek en in de richting van het bovenlichaam – naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het – behoudens aanwijzingen van het tegendeel, die de rechtbank niet zijn gebleken – niet anders kan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat verdachte, door op deze wijze te handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. De rechtbank acht feit 1 primair dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] namens [samenwerkingsverband] , p. 42A;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 april 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks31 maart 2023 te Nijmegen
, althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen met een mes in
en/of in de richting van
de hals
en/of
de hand/arm en/of
het
(boven
)lichaam
van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of geprikt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks31 maart 2023 te Nijmegen
, althans in Nederland,opzettelijk en wederrechtelijk twee deuren, te weten een voordeur en
/ofeen douchedeur
, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk gevalaan een ander toebehoorde
(n
)heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, primair:
poging tot doodslag
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Bij de stukken bevindt zich een psychiatrische rapportage van drs. J.M. Stoops (forensisch psychiater) van 13 december 2023 en een psychologische rapportage van mr. drs. R.A. Sterk (psycholoog) van 12 december 2023.
De psychiater concludeert dat bij verdachte sprake is van psychotische kwetsbaarheid in het kader van schizofrenie. Daarbij heeft verdachte langdurig beperkingen in functioneren op cognitief, sociaal en emotioneel vlak (negatieve symptomen), die zorgen voor een verhoogd risico op overbelasting, en daarmee het risico op psychotische ontregeling vergroten. Ten tijde van het tenlastegelegde verkeerde verdachte in een floride psychotische toestand. Terugkijkend was dit de tweede psychose van betrokkene en bestaan de beperkingen in zijn functioneren op sociaal, cognitief en emotioneel vlak al veel langer. Gesteld kan worden dat de schizofrenie aanwezig was tijdens het plegen van het tenlastegelegde. Ten tijde van het tenlastegelegde leed verdachte aan paranoïde, grootheids- en betrekkingswanen, waardoor hij de wereld om hem heen ervoer als zeer onbetrouwbaar. Ook hoorde hij een stem (akoestische hallucinaties), die een allesoverheersende invloed op hem had en hem ervan overtuigde dat hij mensen niet kon vertrouwen en dat alles anders was dan hij dacht. Dit beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde.
Ook de psycholoog concludeert dat bij verdachte sprake is van schizofrenie. Van deze problematiek was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Het lijkt dat de psychische stoornis verdachtes gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedde. De deskundige concludeert dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde psychotisch was en stemmen hoorde die hem opdrachten gaven. De psychose bracht voor verdachte met zich mee dat hij zich in een voor hem oncorrigeerbare belevingswereld bevond, waar hij zich niet van bewust was. Verdachte nam de gestoorde realiteitsbeleving dus voor waar aan en was niet in staat om het waarheidsgehalte van zijn belevingen te kunnen beoordelen. De deskundige acht een rechtstreeks en volledig verband aanwezig tussen de geconstateerde psychische problematiek en het tenlastegelegde.
Beide deskundigen adviseren het tenlastegelegde niet toe te rekenen aan verdachte.
Beide deskundigen adviseren aan verdachte een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, gelet op de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte. De officier van justitie heeft primair geëist om aan verdachte tbs met voorwaarden op te leggen vanwege de ernst van feit 1. Subsidiair heeft de officier van justitie de rechtbank in overweging gegeven een zorgmachtiging te verlenen en daartoe een verzoekschrift ingediend.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging gelet op de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte. De verdediging heeft verder bepleit dat ten behoeve van verdachte een zorgmachtiging wordt afgegeven.
Beoordeling door de rechtbank
Ontslag van alle rechtsvervolging
De rechtbank neemt de adviezen van de psychiater en de psycholoog over en acht het aannemelijk dat ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Verdachte is om die reden niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Afdoening
Bij de afdoening van de strafzaak heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat heden ten behoeve van verdachte een zorgmachtiging is verleend op grond van artikel 2.3, eerste lid van d Wet forensische zorg. Het daartoe strekkende verzoekschrift, ingeschreven bij rechtbank Gelderland, afdeling Familie en Jeugd, onder rekestnummer 24-784, is tegelijk met deze strafzaak behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat deze maatregel ter afdoening van de strafzaak zoals ook de deskundigen hebben geadviseerd, ondanks dat het -waar het het eerste feit betreft - om een ernstig strafbaar feit gaat.
Verdachte is reeds eerder in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis opgenomen in FPA Kompas (Pompestichting) in Wolfheze. Verdachte zal dit verblijf en de behandeling kunnen voortzetten in het kader van de verleende zorgmachtiging. De rechtbank zal het - reeds geschorste - bevel voorlopige hechtenis opheffen.

7.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 primair een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.479,34 aan materiële schade voor kosten huishoudelijke hulp (€ 1.332,50) en kosten voor het opvragen van medische informatie (€ 146,84). Daarnaast vordert de benadeelde partij € 17.500,- aan immateriële schade. Allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.146,84 aan materiële schade en een lager bedrag dan gevorderd aan immateriële schade, met toekenning van de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. Voor het overige deel aan materiële- en immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het te vergoeden bedrag wegens materiële schade dient te worden gematigd tot € 1.000,- en dat de rechtbank ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade gebruik dient te maken van haar schattingsbevoegdheid.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van de schadepost ‘kosten huishoudelijke hulp’ overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert dat aan [slachtoffer 1] door naasten zorg en ondersteuning is verleend die vallen binnen de reikwijdte van de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp (de Richtlijn). Uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij en de toelichting van de advocaat op zitting is echter onvoldoende gebleken in welk opzicht de beperkingen van het slachtoffer in het huishouden als ‘zwaar beperkt’ in de zin van de Richtlijn moeten worden aangemerkt. Zulks temeer nu het steken in (de richting van) de hand niet is bewezenverklaard. De rechtbank gaat daarom uit van de forfaitaire bedragen die horen bij de categorie ‘licht tot matig beperkt’. Voor een tweepersoonshuishouden komt het bedrag op € 103,- per week. Ten behoeve van de benadeelde partij is aangevoerd dat het aandeel van de benadeelde partij in het huishouden vòòr het bewezenverklaarde feit 50% betrof. In totaal komt de terzake deze post geleden schade neer op een bedrag van € 669,50 (13 weken x (50% van € 103,-)).
De schadepost ten aanzien van het opvragen van de medische informatie à € 146,84 is voldoende onderbouwd en wordt in zijn geheel toegewezen.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de kosten voor huishoudelijke hulp en het opvragen voor medische informatie tot een hoogte van in totaal € 816,34 kan worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is ten aanzien van de kosten huishoudelijke hulp vanaf 31 maart 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag van € 669,50 verschuldigd. Ten aanzien van de kosten voor het opvragen van de medische informatie is verdachte vanaf 27 november 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag van € 146,84 verschuldigd.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door feit 1 primair heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen. Daarnaast heeft het feit een grote impact op zijn psychische gesteldheid, concentratie en aandacht gehad, waarvan hij nog steeds hinder ondervindt. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 4.500,- vaststellen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is ten aanzien van de immateriële schade vanaf 31 maart 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen. De rechtbank zal gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte bepalen dat geen gijzeling kan worden toegepast indien dit bedrag niet wordt betaald.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert verder een bedrag van € 922,- voor de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om proceskosten voor begroting en onderbouwing van de schade en aanwezigheid op de zitting. Deze kosten zullen aan de hand van het Liquidatietarief kanton worden begroot. De rechtbank acht op basis van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering 2 punten (1 punt voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding en 1 punt voor de toelichting op de zitting à € 406,- per punt) en daarmee € 812,- toewijsbaar.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 287, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde en
ontslaat verdachte voor deze feiten van alle rechtsvervolging;
 heft op het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 primair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 816,34 aan materiële schade en € 4.500,- aan immateriële schade. De immateriële schade van € 4.500,- en het bedrag aan materiële schade van € 669,50 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Het bedrag aan materiële schade van € 146,84 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 812,-;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 5.316,34 aan materiële- en immateriële schade. De immateriële schade van € 4.500,- en het bedrag aan materiële schade van € 669,50 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Het bedrag aan materiële schade van € 146,84 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Edelenbos (voorzitter), mr. C.H. van Breevoort-de Bruin en mr. A. Bril, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , verbalisant van de politie Eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON5R023026 (onderzoek Loet), gesloten op 2 april 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 38-39.
3.Forensisch Medische Letselrapportage, p. 166.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, [getuige 1] p. 51-53.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 56-57.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 april 2024.
7.Forensisch Medische Letselrapportage, p. 169.