In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw die ooit gehuwd zijn geweest. Hun huwelijk is op 9 juni 2017 ontbonden, en in het kader van de echtscheiding hebben zij een echtscheidingsconvenant opgesteld. Dit convenant bevatte afspraken over het gebruiksrecht van de voormalige echtelijke woning en de bijgebouwen. De man vorderde schadevergoeding van de vrouw, omdat hij meende dat zij hem het gebruiksrecht van de bijgebouwen had ontzegd, wat hem zou hebben gedwongen om te verhuizen en schade te lijden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn vordering niet kon onderbouwen, omdat hij de vrouw niet in gebreke had gesteld conform de vereisten van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van verzuim aan de zijde van de vrouw, omdat de man niet had aangetoond dat hij de vrouw een termijn had gesteld om haar verplichtingen na te komen. Bovendien concludeerde de rechtbank dat het gebruiksrecht van de man niet los kon worden gezien van de afspraken die in het echtscheidingsconvenant waren gemaakt. Aangezien de vrouw haar verplichtingen uit het convenant was nagekomen, had de man geen recht op een vergoeding.
De rechtbank wees de vorderingen van de man af en bepaalde dat iedere partij zijn eigen proceskosten moest dragen. Dit vonnis is op 10 april 2024 uitgesproken door mr. A.E.M. Overkamp.