ECLI:NL:RBGEL:2024:2673

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
C/05/432025 / HA ZA 24-89
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake beslagkosten en eisvermindering in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Gelderland op 20 maart 2024 een verstekvonnis gewezen in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.W. Huijzer, en gedaagden, LOEVESTEYN BEHEER B.V. De rechtbank heeft geoordeeld over de gevorderde beslagkosten, waarbij een deel van de kosten is toegewezen en een deel is afgewezen wegens onduidelijkheid over de gemaakte kosten. De eisvermeerdering is buiten beschouwing gelaten omdat niet is aangetoond dat deze aan de gedaagden is betekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten deels toewijsbaar zijn, maar dat de vordering tot vergoeding van bepaalde kosten te onbepaald is om te kunnen worden toegewezen. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 216.000,00, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/432025 / HA ZA 24-89
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.W. Huijzer te Papendrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LOEVESTEYN BEHEER B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Brakel, gemeente Zaltbommel,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 december 2023;
  • het herstelexploot van 22 december 2023;
  • de akte wijziging (vermindering) van eis van 21 februari 2024;
  • het tegen gedaagden verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Het gevorderde komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, behoudens voor zover hierna anders wordt overwogen. Het gevorderde zal als volgt worden toegewezen.
2.2.
Eiser vordert gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv deels toewijsbaar. Bij de stukken ontbreekt het - ingevolge het bepaalde in artikel 721 Rv - op straffe van nietigheid voorgeschreven exploot van overbetekening van de afschriften van de dagvaarding aan de derde-beslagenen (banken). Bij gebreke daarvan kan niet worden beoordeeld of de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. De vordering tot vergoeding van dit deel van de beslagkosten zal daarom worden afgewezen. De beslagkosten worden begroot op:
- exploten € 1.115,52
- griffierecht € 314,00 (tarief 2023)
- salaris advocaat
€ 2.714,00(1,0 punt × tarief € 2,714,00)
Totaal € 4.143,52.
2.3.
Bij akte van 21 februari 2024 heeft eiser een aantal vorderingen gewijzigd. Volgens eiser is sprake van een vermindering van eis. Ter zake van de hoofdsom
(€ 216.000,00 in plaats van € 245.000,00) is inderdaad sprake van een eisvermindering. Het onder 3 tot en met 5 van het petitum van de dagvaarding is ongewijzigd. Het onder 2 van het petitum gevorderde daarentegen moet worden beschouwd als een vermeerdering van eis. Dit betreft de vermogensrendementsheffing (2a) en de werkelijke juridische kosten (2c). Dit betreft ook de verschuldigde rente (2b), voor zover die meer bedraagt dan hetgeen volgt uit het petitum (onder 2) van de dagvaarding. Voor zover dit minder bedraagt dan hetgeen volgt uit het petitum (onder 2) van de dagvaarding, is de eisvermindering te onbepaald, althans heeft eiser nagelaten om voldoende concreet te maken of - en zo ja - in hoeverre daadwerkelijk van een eisvermindering sprake is (behoudens dat de grondslag voor de rente - de hoofdsom - is verlaagd naar € 216.000,00). Omdat niet is gesteld of gebleken dat de betreffende akte aan gedaagden is betekend, is de vermeerdering van eis niet toewijsbaar.
2.4.
Bij het voorgaande komt dat eiser ook heeft gevorderd om gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van ‘de na 31 december 2024 nog gemaakte en te maken werkelijke juridische kosten’. Deze vordering zal worden afgewezen (behoudens de hierna te noemen nakosten). De rechtbank kan gedaagden niet op voorhand in die kosten veroordelen, omdat nog niet vaststaat of die kosten gemaakt zijn dan wel zullen worden en, zo ja, wat de (redelijke) omvang daarvan is. Deze vordering is in zoverre ook te onbepaald om te kunnen worden toegewezen.
2.5.
De door eiser gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (€ 3.000,00) zijn, ondanks zijn eisvermindering, berekend over de in de dagvaarding genoemde hoofdsom van € 245.000,00. De rechtbank zal bij de berekening van de buitengerechtelijke incassokosten uitgaan van de verlaagde hoofdsom, zodat een bedrag van € 2.855,00 toewijsbaar is.
2.6.
Gedaagden zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiser worden begroot op:
- dagvaarding € 129,14
- griffierecht € 2.312,00 (€ 2.626,00 minus € 314,00)
- salaris advocaat €
2.714,00(1,0 punt × tarief € 2.714,00)
Totaal € 5.155,14.
2.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan eiser te betalen een bedrag van € 216.000,00,
3.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan eiser te betalen een bedrag van € 2.134,52 ten titel van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW tot en met 17 november 2023 en vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 216.000,00 vanaf 18 november 2023 tot en met de dag der algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan eiser te betalen een bedrag van € 2.855,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan eiser te betalen een bedrag van € 75.000,00,
3.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 4.143,52,
3.6.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op € 5.155,14,
3.7.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagden niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.