ECLI:NL:RBGEL:2024:2664

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
05-286456-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkeerszaak na onduidelijkheid over schuld en gedragingen

Op 3 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 15 augustus 2023 te Wapenveld. De verdachte, bestuurder van een tractor met een giertank, werd ten laste gelegd dat hij zich onoplettend en onvoorzichtig had gedragen, wat zou hebben geleid tot het overlijden van een fietser, [slachtoffer]. De officier van justitie stelde dat de verdachte de fietser had geraakt tijdens een inhaalactie, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze claim te ondersteunen. Het forensisch onderzoek toonde aan dat er geen sporen waren die bevestigden dat de tractor contact had gemaakt met de fietser of zijn fiets. De rechtbank concludeerde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte schuld had aan het ongeval, en dat het mogelijk een noodlottig eenzijdig ongeval was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, waaronder de overtredingen van artikelen 6, 5 en 7 van de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak om schuld vast te stellen op basis van concrete feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/286456-23
Datum uitspraak : 3 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1965 in [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .
Raadsman: mr. K.B.H. Welvaart, advocaat in Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 april 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 augustus 2023 te Wapenveld, in de gemeente Heerde, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een landbouwvoertuig (tractor) met daaraan gekoppeld een giertank (voorzien van injector) daarmede rijdende over de weg, de Molenweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
rijdend over voornoemde Molenweg en/of gekomen in/nabij een (flauwe) bocht naar links zijn motorrijtuig, met daaraan gekoppeld een giertank (voorzien van injector), naar de linkerzijde van de rijbaan te rijden, teneinde een voor hem
rijdende medeweggebruiker (fietser) links in te halen en/of (daarbij)
onvoldoende te letten en/of is blijven letten op overige en/of tegemoetkomende medeweggebruikers en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (daarbij)
rijdend naast en/of deels voorbij voornoemde medeweggebruiker (fietser) zijn motorrijtuig, met daaraan gekoppeld een giertank (voorzien van injector) naar rechts te rijden, teneinde een tegemoetkomende medeweggebruiker te ontwijken en/of onbelemmerde doorgang te verlenen en/of (daarbij)
op/tegen voornoemde medeweggebruiker (fietser) te botsen en/of te rijden, althans voornoemde medeweggebruiker (fietser) geen en/of onbelemmerde doorgang, althans onvoldoende ruimte op de rijbaan te verlenen, waardoor voornoemde medeweggebruiker (fietser) ten val is gekomen en werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 augustus 2023 te Wapenveld, in de gemeente Heerde, als bestuurder van een voertuig (Landbouwvoertuig met daaraan gekoppeld een giertank (voorzien van injector)), daarmee rijdende op de weg, de Molenweg,
en/of gekomen in/nabij een (flauwe) bocht naar links zijn motorrijtuig, met daaraan gekoppeld een giertank (voorzien van injector), naar de linkerzijde van de rijbaan heeft gereden, teneinde een voor hem rijdende medeweggebruiker (fietser) links in te halen en/of (daarbij)
onvoldoende heeft gelet en/of is blijven opletten op overige en/of tegemoetkomende medeweggebruikers en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (daarbij)
rijdend naast en/of deels voorbij voornoemde medeweggebruiker (fietser) zijn motorrijtuig, met daaraan gekoppeld een giertank (voorzien van injector), naar rechts heeft gereden, teneinde een tegemoetkomende medeweggebruiker te ontwijken en/of onbelemmerde doorgang te verlenen en/of (daarbij)
op/tegen voornoemde medeweggebruiker (fietser) te botsen en/of te rijden, althans voornoemde medeweggebruiker (fietser) geen en/of onbelemmerde doorgang, althans onvoldoende ruimte op de rijbaan te verlenen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
dat hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt,
welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Wapenveld op/aan de Molenweg, op of omstreeks 15 augustus 2023
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De officier van justitie voert daartoe aan dat hij de overtuiging heeft dat verdachte – gelet op de getuigenverklaring van [getuige] – bij het inhalen met zijn tractor de fietser geraakt moet hebben. Dit past in het sporenbeeld. Wettig bewijs hiervoor is er volgens de officier van justitie niet maar dat doet aan de schuld van verdachte niet af. Zelfs als het slachtoffer niet zou zijn geraakt dan nog is hij zo geschrokken van verdachtes inhaalactie waarbij verdachte te snel naar rechts is gegaan dat het slachtoffer hierdoor moest uitwijken en ten val kwam. Verdachte is daar verantwoordelijk voor. Volgens de officier van justitie heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gereden en is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten en dus is ook sprake van een overtreding van artikel 7 WVW.
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De vraag die allereerst ter beoordeling voorligt is of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair onder 1 ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Op grond van het dossier en wat ter zitting is besproken, kan de rechtbank het volgende vaststellen. Op 15 augustus 2023 heeft verdachte in Wapenveld met zijn tractor, met daaraan gekoppeld een giertank, over de Molenweg gereden, komende uit de richting van Wezep. Op dezelfde weg en in dezelfde richting fietste – vóór verdachte – [slachtoffer] . Verdachte haalde [slachtoffer] , met een ruime bocht om hem heen, in. [slachtoffer] is op enig moment met zijn fiets ten val gekomen. Verdachte heeft zijn tractor aan de kant gezet en was als eerste bij [slachtoffer] na de val. Toen er anderen bijkwamen en zich bekommerden om het slachtoffer, is verdachte zijn tractor thuis weg gaan zetten en vervolgens teruggekomen naar de plaats van het ongeval. [slachtoffer] is kort na het ongeval overleden, (vermoedelijk) aan een schedelbasisfractuur. De vraag die voorligt is of verdachte (door zijn rijgedrag) de veroorzaker van het ongeval is geweest.
Uit het forensisch onderzoek op de plaats van het ongeval blijkt dat de Molenweg bestaat uit één rijbaan, die niet was verdeeld in rijstroken. De weg had een breedte van ongeveer 6,10 meter (inclusief twee keer 0,40 meter aan stroken grasklinkers). Ter hoogte van de plaats waar het ongeval had plaatsgevonden, lag de zandberm circa 10 centimeter lager dan de grasklinkers. Niet kon worden vastgesteld of dit van invloed is geweest op het ontstaan en de toedracht van het verkeersongeval. Met betrekking tot de weersgesteldheid is vastgesteld dat het zonnig en droog was. Het wegdek ter plaatse was droog. Het zicht was goed. Het voertuig van verdachte vertoonde geen technische gebreken. Op het wegdek en in de berm werden geen sporen aangetroffen die betrekking hadden op het ongeval. Op het voertuig van verdachte werden geen sporen aangetroffen die te herleiden zijn naar een contact met de fiets van [slachtoffer] of met [slachtoffer] zelf. Aan de rechterzijde van de rijbaan, op de grasklinkers, lag een trapper, welke afkomstig was van de linkerzijde van de fiets. Het betreft een elektrische fiets met trapondersteuning. Op de fiets werden op de linkerzijde recente krassen op de bagagedrager, het zadel, het handvat en de standaard aangetroffen. Verder was de linker trapper afgebroken. De krassen zijn zeer waarschijnlijk afgetekend door de val op het wegdek of in de zand/grindberm. Op het lichaam van [slachtoffer] zijn geen sporen aangetroffen die te herleiden waren naar een contact met de tractor en giertank. Een snelheidsberekening van de tractor en de fiets kon niet worden gemaakt.
In verband met het ontbreken van herleidbare sporen op de betrokken voertuigen en het lichaam van het slachtoffer kon niet worden vastgesteld of de fiets en/of [slachtoffer] in contact is geweest met de tractor of de giertank. Ook kon niet worden vastgesteld dat [slachtoffer] werd afgesneden door de tractor, waardoor [slachtoffer] mogelijk ten val zou zijn gekomen.
Getuige [getuige] , bestuurder van de auto die, komend vanuit Wapenveld, op de Molenweg reed, heeft verklaard dat zij een tractor en een fietser in tegengestelde richting aan zag komen. Ze zag dat de bestuurder van de tractor met aanhanger de fietser met een grote boog inhaalde, waarbij er op dat moment veel ruimte zat tussen de tractor en de fietser. De bestuurder van de tractor passeerde de fietser en stuurde direct al weer in de richting van de rechterzijde van de weg. Op dat moment passeerde de tractor haar. Circa twintig meter na die passeeractie keek ze in de binnenspiegel en zag ze de fietser op de grond liggen.
Verdachte heeft verklaard dat hij over de Molenweg in de richting van Wapenveld reed met een snelheid van ongeveer 40 tot 45 kilometer per uur. Hij heeft enige tijd achter de fietser gereden, omdat hij deze niet kon passeren. Hij schat de snelheid van de fietser op ongeveer 30 kilometer per uur. Verdachte bleef achter de fietser en reed toen met een (aan de fietser) aangepaste snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur. Er was een bocht naar rechts en hij heeft gewacht tot hij deze bocht voorbij was. Daarna, in de flauwe bocht naar links, kon hij de weg overzien, zag hij de rotonde in de verte en heeft hij de fietser met een ruime bocht ingehaald. Hij is pas weer naar rechts gegaan toen hij de fietser met de hele combinatie had ingehaald en heeft in zijn spiegel gekeken voordat hij weer naar rechts stuurde. Toen hij bij een soort onverhard parkeerplaatsje reed was hij de fietser voorbij. Hij keek in de spiegel en hij zag dat de fietser van de weg afschoot. Hij was er voor zijn gevoel al zo’n twintig meter voorbij. Verdachte had de indruk dat de weg wat hoger lag en dat de fietser in het zand, naast de weg, terecht kwam. Verdachte zag vervolgens in zijn spiegel dat de fietser over de kop vloog. Hij heeft toen direct zijn tractor aan de kant gezet en is naar het slachtoffer toegegaan. Nadat er anderen bij waren die hulp verleenden, is hij naar huis gegaan om de tractor weg te zetten. Vervolgens is hij met de auto naar de plaats van het ongeval teruggegaan.
Vrijspraak artikel 6 WVW
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van zeer of aanmerkelijk onoplettendheid of onvoorzichtig verkeersgedrag van verdachte. Uit het dossier is niet op te maken dat verdachte zich verkeersgevaarlijk heeft gedragen en niet kan worden uitgesloten dat sprake is geweest van een noodlottig eenzijdig ongeval. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat zowel uit de verklaring van verdachte als uit de getuigenverklaring van [getuige] blijkt dat verdachte [slachtoffer] met een ruime bocht heeft ingehaald. De rechtbank kan op basis van de stukken in het dossier niet vaststellen dat de inhaalactie van verdachte de oorzaak is geweest dat [slachtoffer] van zijn fiets is gevallen. Uit het forensisch onderzoek blijkt namelijk dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn tractor contact heeft gemaakt met de fiets of met [slachtoffer] . Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] heeft afgesneden. Ook ander bewijs daarvoor ontbreekt. De verklaring van getuige [getuige] dat de aanhanger van de tractor de fietser geraakt moet hebben, kan hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan bijdragen nu de getuige op dit punt niet heeft verklaard dat zij zelf heeft gezien dat de tractor de fietser raakte.
Dat laat nog steeds de mogelijkheid open dat [slachtoffer] is geschrokken van verdachtes inhaalactie en daardoor uiteindelijk ten val is gekomen. Niet is echter vast te stellen dat verdachte met die inhaalactie een verkeersfout heeft gemaakt en daardoor het ongeval heeft veroorzaakt en daar dus schuld aan heeft. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank zal hem daarvan dus vrijspreken.
Vrijspraak artikel 5 WVW
Om tot een veroordeling te kunnen komen voor overtreding van artikel 5 WVW is vereist dat de gedraging van verdachte zodanig is geweest dat daardoor gevaar op de weg is veroorzaakt, of kon worden veroorzaakt of het verkeer is gehinderd, of kon worden gehinderd. Hierbij is het enkel maken van een verkeersfout niet voldoende. Er moet minimaal een zekere mate van concreet gevaarscheppend/hinderend gedrag zijn.
Nu het dossier, zoals eerder vastgesteld, geen bewijs bevat dat verdachte de fietser heeft geraakt of heeft afgesneden, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het ongeval op enige wijze had (moeten) kunnen voorkomen, dan wel dat hij daadwerkelijk een zekere mate van gevaarscheppend/hinderend gedrag heeft vertoond. Uit het voorgaande volgt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank zal hem ook daarvan vrijspreken.
Vrijspraak artikel 7 WVW
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat verdachte niet schuldig is aan het veroorzaken van het verkeersongeval. Uit dat oordeel vloeit voort dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte als veroorzaker van het verkeersongeval de plaats van het ongeval heeft verlaten. De rechtbank zal verdachte dus vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.

4.De beslissing

De rechtbank spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten 1, primair en subsidiair, en 2.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Snijders (voorzitter), mr. J.M. Breimer en mr. S.P.H. Brinkman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Teger, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2024.
mr. J.M. Breimer en mr. S.P.H. Brinkman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.