ECLI:NL:RBGEL:2024:2575

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
11006867
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.J. Weerkamp - Beens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de geldigheid van een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst van een COO

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en INDUSTRIE- EN HANDELSONDERNEMING VREUGDENHIL B.V. [eiser] vorderde primair dat Vreugdenhil hem zou toestaan in dienst te treden bij A-ware Cheese, subsidiair dat het concurrentiebeding zou worden geschorst. De zaak draait om de vraag of het concurrentiebeding, dat [eiser] verbiedt om werkzaam te zijn bij een concurrerende onderneming, van toepassing is op A-ware Cheese. [eiser] stelt dat A-ware Cheese en Vreugdenhil geen concurrenten zijn, omdat zij zich op verschillende markten binnen de zuivelindustrie bevinden. Vreugdenhil betwist dit en stelt dat beide ondernemingen concurrenten zijn, wat [eiser] ook in een eerdere e-mail heeft erkend. De kantonrechter oordeelt dat, hoewel beide ondernemingen in de zuivelbranche opereren, de specifieke werkzaamheden van [eiser] bij A-ware Cheese niet concurrerend zijn met die van Vreugdenhil. De rechter wijst de primaire vordering van [eiser] toe en gebiedt Vreugdenhil om hem zonder enige beperking toe te staan in dienst te treden bij A-ware Cheese. Vreugdenhil wordt tevens veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11006867 \ VV EXPL 24-35
Vonnis in kort geding van 30 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. F.H.A. ter Huurne,
tegen
INDUSTRIE- EN HANDELSONDERNEMING VREUGDENHIL B.V.,
te Nijkerk,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Vreugdenhil,
gemachtigde: mr. M.J.G.M. Lamers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 – 23
- de producties 24 – 29 van [eiser]
- de conclusie van antwoord met de producties 1 – 8
1.2.
Op 16 april 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht mede aan de hand van spreekaantekeningen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 2018 werkzaam voor Vreugdenhil, eerst als zzp’er. In december 2020 sluiten partijen een transitieovereenkomst, waarna [eiser] per 1 januari 2022 door middel van een arbeidsovereenkomst in dienst treedt bij Vreugdenhil in de functie van COO. In deze functie maakt [eiser] deel uit van het management team van de organisatie.
2.2.
Op 7 januari 2021 stuurt [eiser] een e-mail aan [betrokkene 1] :
Volgens mij gaat het erom, dat ik niet actief kan zijn voor een club in Nederland of daarbuiten, welke concurrerend is met Vreugdenhil (A-ware, DFA, RFC, DMK, etc, etc.). We hebben besproken dat ik via [betrokkene 2] bij een boerderij in oost-duitsland betrokken ben, wat ik op geen enkele manier Vreugdenhil zie raken (anders dan ooit nog eens een van de MMC leveranciers), daarmee niet schadelijk voor V’hil:
“Uitzondering concurrentiebeding: Vreugdenhil is ermee bekend, dat [eiser] betrokken is bij de bouw en uitbreiding van een boerderij in oost-duitsland. Het verwaarden van circa 50 miljoen liter melk aldaar (kleine schaal op de wereldwijde zuivelmarkt) maakt geen onderdeel uit van het concurrentiebeding.
Dit, mits en zolang het een commodity betreft, of in ieder geval niet rechtstreeks concurrerend is met een bestaand, of tijdens looptijd van de samenwerking nieuw ontwikkeld Vreugdenhil product.
Example given, maar niet volledig: fortified volle melkpoeder of fat filled in blik of B2B verpakking voor klant, of nieuw ontwikkelde recepten binnen Vreugdenhil op T7. [eiser] zal Vreugdenhil actief op de hoogte houden mocht er een vorm van verwaarding gaan plaatsvinden”.
2.3.
Uit de arbeidsovereenkomst wordt geciteerd:
Artikel 17: Concurrentiebeding
17.1
Wanneer de medewerker contact heeft met klanten dan wel externen waarbij sprake is van zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen, zoals bedoeld n artikel 7:653 lid 2 geldt voor partijen een concurrentiebeding.
17.2
Indien werknemer handelt in strijd met het in lid 1 van dit artikel bepaalde, verbeurt hij ten behoeve van werkgever, zonder dat enige ingebrekestelling vereist is, voor iedere overtreding een onmiddellijk opeisbare boete van € 4.500,- vermeerdert met € 450,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om volledige schadevergoeding te vorderen.
2.4.
Uit de UWDR die partijen op 18 januari 2024 hebben gesloten, wordt geciteerd:
Non-concurrentiebeding1. Werknemer verbindt zich om gedurende en na afronding van deze overeenkomst een periode van twee jaar, direct noch indirect, noch voor zichzelf noch voor anderen, in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn bij enige onderneming met activiteiten op een terrein, gelijk aan of anderszins concurrerend met dat van de Vennootschap of de aan haar gelieerde ondernemingen.
2. De werkgever kan op verzoek van Werknemer ontheffing verlenen van het in lid 1 bepaalde, met name indien Werknemer in verhouding tot de rechtmatige belangen van de Werkgever in onredelijke mate zou worden benadeeld.
Boetebeding
Indien Werknemer handelt in strijd met de bepalingen van voornoemd non-concurrentiebeding, zal hij aan Werkgever voor iedere overtreding een direct opeisbare en niet voor matiging vatbare boete verbeuren ten gunste van Werkgever ten bedrage van de alsdan voor Werknemer gevormde Voorziening Unieke Winstdelingsregeling Vreugdenhil Diary Foods, met een minimum van € 50.000 en van € 5.000 voor iedere dag de overtreding voortduurt. Daarenboven is Werkgever gerechtigd om volledige schadevergoeding te vorderen ten bedrage van de opgebouwde waarde van de reserverekening. Bij geschil zullen beide partijen eerst met elkaar in overleg treden, waarbij de inhouding naar rato zou kunnen plaatsvinden, afhankelijk van de geleden schade. Bij aanhoudend geschil wordt deze voorgelegd aan de kantonrechter en wordt zijn uitspraak leidend bij de (financiële) afwikkeling van de overeenkomst.
2.5.
A-Ware Cheese maakt op 23 januari 2024 een arbeidsovereenkomst op voor [eiser] , die hij op 6 februari 2024 accepteert.
2.6.
[eiser] zegt op 9 februari 2024 zijn arbeidsovereenkomst op die, in overeenstemming met de geldende opzegtermijn, eindigt op 1 april 2024.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert primair Vreugdenhil te gebieden hem zonder enige beperking toe te staan in dienst te treden bij A-ware Cheese, subsidiair het concurrentiebeding geheel dan wel gedeeltelijk te schorsen zodanig dat het hem is toegestaan bij A-ware Cheese in dienst te treden tot in de bodemprocedure anders is beslist, meer subsidiair voor zolang het concurrentiebeding werking heeft en Vreugdenhil hem aan het concurrentiebeding houdt, aan [eiser] te betalen, bij wijze van voorschot, een bedrag van € 25.000,00 bruto per maand, met veroordeling van Vreugdenhil in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Het concurrentiebeding uit de UWDR verbiedt hem om werkzaam of betrokken te zijn bij enige onderneming met activiteiten op het terrein gelijk aan of anderszins concurrerend met dat van Vreugdenhil en haar ondernemingen. [eiser] stelt dat A-ware Cheese niet als gelijk of anderszins concurrerend kan worden beschouwd en dat Vreugdenhil en zij zeker geen concurrenten zijn. De ondernemingen opereren binnen de zuivelindustrie in geheel verschillende markten met verschillende klanten. De klanten, afnemers en relaties van beide ondernemingen zijn verschillend en er wordt gebruik gemaakt van andere systemen en productietechnieken. [eiser] zal zich bovendien bij A-ware Cheese niet bezig houden met melkpoeder, noch contact hebben met klanten of melkveehouders. Aldus is volgens [eiser] geen sprake van overtreding van het concurrentiebeding.
Daarnaast stelt [eiser] dat Vreugdenhil geen belang heeft bij instandhouding van het concurrentiebeding, nu er geen vrees is voor benadeling door oneerlijke concurrentie. De kennis van [eiser] heeft hij hoofdzakelijk bij derden opgedaan en niet bij Vreugdenhil. Voor zover hij op de hoogte is van bedrijfsgevoelige informatie wordt deze beschermd door het geheimhoudingsbeding. Hij kan die bij A-ware Cheese toch niet gebruiken, omdat hij zich niet zal bezighouden met melkpoeder.
[eiser] heeft groot belang bij indiensttreding bij A-ware Cheese, nu hij zijn positie aanmerkelijk kan verbeteren. Bovendien is hij aan de zuivelsector gebonden nu hij daarin al ruim 30 jaar voor diverse bedrijven heeft gewerkt.
Tot slot stelt [eiser] dat hij door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld in de zin van artikel 7:653 lid 3 BW. Voor het geval het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk wordt gehandhaafd verzoekt hij op grond van artikel 7:653 lid 5 BW een vergoeding van € 25.000,00 bruto per maand ter vergoeding van het bij A-ware Cheese gemiste loon.
3.3.
Vreugdenhil voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waar gaat het in deze zaak om?
4.1.
Tussen partijen is in geschil of Vreugdenhil [eiser] aan het tussen hen, in de UWDR, overeengekomen concurrentiebeding kan houden.
4.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.3.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering. Het concurrentiebeding belemmert [eiser] bij een indiensttreding bij A-Ware Cheese. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
Concurrentie
4.4.
[eiser] betoogt dat A-Ware Cheese en Vreugdenhil geen concurrenten zijn. Vreugdenhil houdt zich uitsluitend bezig met de productie van melkpoeder, die zij afzet in Azië, het Midden-Oosten en Europa als grondstof voor de productie van drinkmelk en yoghurt, bakkerijproducten, zoetwaren en ijs. A-Ware Cheese daarentegen produceert kaasproducten waar geen melkpoeder bij komt kijken. Slechts een kleine dochteronderneming uit de groep van A-Ware houdt zich bezig met de productie van melkpoeder. Deze onderneming is echter gevestigd in België en heeft geen enkele bemoeienis met A-Ware Cheese, waar [eiser] in dienst wil treden.
4.5.
Vreugdenhil betwist de stellingen van [eiser] . Zij voert aan dat ook [eiser] van mening was dat beide ondernemingen concurrenten zijn. Dat heeft hij geschreven in een e-mail van 7 januari 2021:
“Volgens mij gaat het erom, dat ik niet actief kan zijn voor een club in Nederland of daarbuiten, welke concurrerend is met Vreugdenhil (A-ware, DFA, RFC, DMK, etc, etc.).”A-Ware begeeft zich ook op de markt voor melkpoeders nu zij dat produceert. Daarnaast zitten beide ondernemingen in de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) waar tussen de betrokken ondernemingen afspraken worden gemaakt over mededinging en er gedragsregels in acht worden genomen over commercieel gevoelige informatie, prijzen, volumes, klanten of andere zaken die van invloed zijn op commercieel gevoelige informatie, aldus Vreugdenhil.
4.6.
Gelet op het concurrentiebeding moet het gaan om een onderneming met activiteiten op een terrein gelijk aan of anderszins concurrerend met dat van Vreugdenhil. Niet ter discussie staat dat zowel Vreugdenhil als A-Ware handelt in de zuivelbranche en lid is van de NZO. De kantonrechter is voorshands met Vreugdenhil van oordeel dat A-Ware en Vreugdenhil concurrenten zijn en [eiser] dat ook heeft erkend in zijn e-mail van 7 januari 2021. Het cruciale punt in dit geschil betreft de specifieke vennootschap, A-Ware Cheese, waar [eiser] in dienst wil treden. Deze onderneming houdt zich, zo is niet weersproken, enkel bezig met de productie van kaas en niet met melkpoeder. Daarnaast is het verschil in functie relevant. Bij Vreugdenhil was [eiser] lid van het managementteam terwijl hij bij A-Ware Cheese verschillende kaasfabrieken gaat leiden die nu te weinig output leveren. Zijn taak is, zo heeft hij onweersproken gesteld, om die fabrieken goed te laten lopen om op die manier miljoenen te besparen. Dat verklaart ook waarom hij opnieuw een hoog salaris zal ontvangen, terwijl hij geen deel gaat uitmaken van het managementteam van A-Ware.
Voorshands oordelend zijn deze twee ondernemingen en de specifieke werkzaamheden van [eiser] niet concurrerend. Daarnaast heeft [eiser] gesteld dat hij, voor zover dat al aan de orde zou zijn, zich vanzelfsprekend aan het gesloten geheimhoudingsbeding met Vreugdenhil zal houden, zoals hij dat ook bij Vreugdenhil heeft gedaan ten aanzien van informatie over zijn vorige werkgever, naar de eigenaar van Vreugdenhil ter zitting erkende.
Conclusie
4.7.
Gelet op voorgaand oordeel wordt de primaire vordering van [eiser] in dit kort geding toegewezen en wordt aan zijn (meer) subsidiaire vorderingen niet meer toegekomen.
Proceskosten
4.8.
Vreugdenhil wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
gebiedt Vreugdenhil [eiser] zonder enige beperking toe te staan in dienst te treden bij A-ware Cheese,
5.2.
veroordeelt Vreugdenhil in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Weerkamp - Beens en in het openbaar uitgesproken op
30 april 2024.
693 / 32548