ECLI:NL:RBGEL:2024:2550

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
210775-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van hennepteelt met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 36-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 175 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep in meerdere panden in Culemborg, Zevenaar en Arnhem, in de periode van februari 2021 tot maart 2021. De tenlastelegging omvatte het telen van hennepplanten en hennepstekken, waarbij de verdachte samen met anderen handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de dubbeltelling van het aantal hennepplanten in de tenlastelegging. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recente behandeling voor drugsverslaving. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat de schade direct verband hield met de hennepkwekerij.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.210775.21
Datum uitspraak : 14 maart 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. K.M.S. Bal, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2021 tot en
met 23 maart 2021 te Culemborg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ( in een pand aan [adres 2] ) 472 hennepplanten en/of 387 hennepplanten en/of 2160 hennepstekken, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 859 hennepplanten en/of 2160 hennepstekken en/of delen daarvan in elk geval een groot aantal hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
feit 2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 februari 2021 tot en met 5 maart 2021 te Zevenaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of binnen en/of buiten
het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ( in een pand aan [adres 3] ) 4317 hennepstekken en/of delen
daarvan in elk geval een groot aantal hennepstekken, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
feit 3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 maart 2020 tot en met 23 maart 2021 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ( in een pand aan [adres 4] ) 187 hennepplanten en/of delen daarvan in elk geval een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep in de panden gelegen aan de [adres 3] (feit 2) en de [adres 4] (feit 3). Daarnaast heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzetten en het draaiend houden van de hennepkwekerij/-stekkerij aan de [adres 2] (feit 1).
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van alle feiten van het bestanddeel “binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen” dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw gesteld dat sprake is van een dubbeltelling van het aantal planten in de tenlastelegging. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte voor de dubbeltelling partieel vrij te spreken. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van alle feiten is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
feit 1
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, p. ZD01-220-224;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 januari 2024.
feit 2
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, p. ZD01-01062-01065;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 januari 2024.
feit 3
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, p. ZD01-01289-01291;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 januari 2024.
Partiële vrijspraak
In de tenlastelegging van feit 1 is, zoals door de raadsvrouw is gesteld, sprake van een dubbeltelling van het aantal hennepplanten. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van deze dubbeltelling partieel vrijspreken. Daarnaast kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte zich – al dan niet door middel van medeplegen – heeft schuldig gemaakt aan het ‘
binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen’ van de in de drie plantages geteelde hennep(stekken), zodat verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tot en met 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 1
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 februari 2021 tot en
met 23 maart 2021 te Culemborg, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf
opzettelijkheeft geteeld en
/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ( in een pand aan [adres 2] )
472 hennepplanten en/of 387 hennepplanten en/of 2160 hennepstekken,een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 859 hennepplanten en
/of2160 hennepstekken
en/of delen daarvan in elk geval een groot aantal hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
feit 2
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 19 februari 2021 tot en
met 5 maart 2021 te Zevenaar tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf
opzettelijkheeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of binnen en/of buiten
het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ( in een pand aan [adres 3] ) 4317 hennepstekken
en delen daarvan in elk geval een groot aantal hennepstekken,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
feit 3
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 2 maart 2020 tot en
met 23 maart 2021 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf
opzettelijkheeft geteeld
en/of bereiden
/ofbewerkt en
/ofverwerkt
en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ( in een pand aan [adres 4] ) 187 hennepplanten en/of delen daarvan
in elk geval een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 tot en met 3, telkens:
medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd om de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 14 december 2023.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank het aantal hennepstekken door tien moet delen en verzocht met dat aantal planten aan te sluiten bij de LOVS-oriëntatiepunten voor hennepteelt. Bij hennepstekken is de verdiencapaciteit immers een stuk geringer dan bij normale hennepteelt en is er bovendien minder vaak sprake van diefstal van stroom en overlast. De raadsvrouw heeft verder bepleit dat de rechtbank rekening houdt met de overschrijding van de redelijke termijn. Het tijdsverloop klemt temeer nu verdachte in deze tijd zijn leven op de rit heeft gekregen en met zichzelf aan de slag is gegaan door onder meer een ambulante behandeling te volgen voor zijn drugsverslaving. De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een zeer forse taakstraf. Zij heeft daarbij gewezen op onderzoeken van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) over het (negatieve) effect van kortdurende (onvoorwaardelijke) gevangenisstraffen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft samen anderen hennep geteeld en werkzaamheden verricht in hennepstekkerijen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaat met verschillende vormen van ondermijnende criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt toegebracht. Met het telen van hennep heeft verdachte een actieve bijdrage geleverd aan de instandhouding van verslavingen en het criminele drugscircuit. Verdachte kreeg voor zijn werkzaamheden niet alleen een financiële vergoeding, maar ook cocaïne waarmee hij zijn verslaving onderhield. Verdachte heeft zich bij zijn handelen laten leiden door financieel gewin en zijn verslaving aan cocaïne. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 28 december 2023. Daaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met de inhoud van het reclasseringsrapport van IrisZorg Reclassering van 14 december 2023. De reclassering is van mening dat er kan worden gesproken van een delictpatroon aangaande het overtreden van de Opiumwet. De leefgebieden middelengebruik en verslaving, financiën, psychosociaal welzijn en houding hebben een directe relatie met het delictgedrag. Verdachte had te kampen met een drugsverslaving. In de periode dat hij meehielp met de hennepkwekerij kreeg hij cocaïne. Dit was voor hem (naar eigen zeggen) de aanleiding om betrokken te zijn bij onderhavige feiten. Verdachte heeft recentelijk een ambulante behandeling bij IrisZorg gevolgd en afgerond om van zijn cocaïneverslaving af te komen. Naar eigen zeggen heeft hij gebroken met het criminele netwerk en is het contact met zijn ouders op dit moment minimaal. Verdachte heeft een fulltime baan en daarnaast is hij coach bij de voetbalvereniging van zijn zoon. Verdachte staat open voor interventies van de reclassering. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Op dit moment is er weinig zicht op zijn netwerk en in hoeverre verdachte hierdoor nog beïnvloed kan worden. Tijdens een eventueel toezicht kan hier aandacht aan besteed worden. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij IrisZorg en/of Kairos en controle op middelengebruik. De rechtbank neemt dit advies over.
De rechtbank betrekt daarnaast in haar strafmaat de overschrijding van de redelijke termijn. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Verdachte is op 5 en 23 maart 2021 in verzekering gesteld. De rechtbank doet uitspraak op 14 maart 2024. Dat betekent dat sprake is van een schending van de redelijke termijn van een jaar. De rechtbank zal hiermee rekening houden in haar strafmaat.
Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en komt daarom tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten voor de hennepteelt, met dien verstande dat de rechtbank er rekening mee houdt dat verdachte deels wordt veroordeeld voor de teelt van hennepstekken (in plaats van planten) en zal het aantal hennepstekken daarom delen door tien, zoals door de raadsvrouw is bepleit. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 175 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht [2] . Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 14 december 2023. Dat betekent dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis als hij zich houdt aan de (bijzondere) voorwaarden. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen van 240 uur, bij niet uitvoeren te vervangen door 120 dagen hechtenis.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [bedrijf] heeft in verband met feit 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 21.056,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Ten slotte vordert de benadeelde partij € 4.120,- exclusief btw aan proceskosten.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het deel van de vordering dat ziet op de proceskosten heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De raadsvrouw heeft gevraagd de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Onvoldoende duidelijk is of de schade in direct verband staat met de kwekerij, nu er al eerder sprake was van lekkages. Voorts kan verdachte niet aansprakelijk worden gesteld voor het niet nakomen van de huurpenningen evenals voor de proceskosten voor het beëindigen van de huurovereenkomst, nu verdachte niet de huurder van de Beekstraat was. Ten aanzien van deze kosten ontbreekt het rechtstreekse verband. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw gevraagd om bij enige toewijzing hoofdelijke aansprakelijkheid op te leggen.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. Door verdachte wordt gemotiveerd betwist dat de schade ten gevolge van de hennep(stekken)kwekerij is ontstaan. Volgens verdachte zou de (water)schade van de benadeelde partij zijn veroorzaakt door lekkage in het bovengelegen appartement. Uit de door de benadeelde partij overgelegde vaststellingsovereenkomst tussen haar en [medeverdachte] , huurder van het appartement, volgt dat tussen hen geen overeenstemming bestaat over het ontstaan van de schade. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat de benadeelde partij met instemming van [medeverdachte] nader onderzoek zou doen naar het ontstaan van de schade.
Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt niet dat dit onderzoek verricht is en indien zulks het geval is, wat de uitkomsten van dit onderzoek zijn. Gelet op de gemotiveerde betwisting door verdachte, had het op de weg van de benadeelde partij gelegen haar vordering nader te onderbouwen. Dat heeft zij nagelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij bij deze stand van zaken de vordering aldus onvoldoende onderbouwd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 175 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
verdachte zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering IrisZorg op [adres 5] Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
verdachte zich laat behandelen door IrisZorg en/of Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en harddrugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
 verklaart de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
 bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij [bedrijf] ieder hun eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.E. ter Hart (voorzitter), mr. M.J. Ouweneel en mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 maart 2024.
Mr. M.J. Wasmann is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON5R020049, gesloten op 18 augustus 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Voor zover verdachte meer voorarrest heeft ondergaan dan de vijf dagen die uit het procesdossier zijn op te maken, kan die in mindering worden gebracht op de te verrichten werkstraf met de maatstaf van minus 2 uur per ondergane dag voorarrest.