Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 65-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt. De verdachte was geboren in 1958 en woonachtig in Zevenaar. De tenlastelegging betrof het telen van hennep in een pand aan [adres 2], waar 4317 hennepstekken werden aangetroffen. De officier van justitie achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat niet alle onderdelen van de tenlastelegging bewezen konden worden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bekennende verdachte en volstond met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank verklaarde de verdachte niet schuldig aan het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op het binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep.
De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit, het medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, strafbaar was. Bij de bepaling van de straf hield de rechtbank rekening met de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte had een hennepstekkerij gehad en had zich laten leiden door financieel gewin. De rechtbank nam dit de verdachte kwalijk, maar hield ook rekening met het feit dat hij een first offender was en dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn.
Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming 60 dagen hechtenis zou worden opgelegd. De rechtbank baseerde de straf op de oriëntatiepunten voor hennepteelt, waarbij rekening werd gehouden met het feit dat het ging om hennepstekken in plaats van planten. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken.