ECLI:NL:RBGEL:2024:2547

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
210794-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 65-jarige man voor medeplegen van hennepteelt met taakstraf en vervangende hechtenis

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 65-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt. De verdachte was geboren in 1958 en woonachtig in Zevenaar. De tenlastelegging betrof het telen van hennep in een pand aan [adres 2], waar 4317 hennepstekken werden aangetroffen. De officier van justitie achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat niet alle onderdelen van de tenlastelegging bewezen konden worden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bekennende verdachte en volstond met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank verklaarde de verdachte niet schuldig aan het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op het binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep.

De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit, het medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, strafbaar was. Bij de bepaling van de straf hield de rechtbank rekening met de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte had een hennepstekkerij gehad en had zich laten leiden door financieel gewin. De rechtbank nam dit de verdachte kwalijk, maar hield ook rekening met het feit dat hij een first offender was en dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming 60 dagen hechtenis zou worden opgelegd. De rechtbank baseerde de straf op de oriëntatiepunten voor hennepteelt, waarbij rekening werd gehouden met het feit dat het ging om hennepstekken in plaats van planten. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.210794.21
Datum uitspraak : 14 maart 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1958 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. K.M.S. Bal, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 februari 2021 tot en
met 5 maart 2021 te Zevenaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of binnen en/of buiten
het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ( in een pand aan [adres 2] ) 4317 hennepstekken en/of delen
daarvan in elk geval een groot aantal hennepstekken, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep aan de [adres 2] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden met uitzondering van het bestanddeel “binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen”. Verdachte dient van dat onderdeel te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, p. ZD01-01062-01065;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 januari 2024.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het binnen en/of buiten het grondgebied brengen van de hennep.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 19 februari 2021 tot en
met 5 maart 2021 te Zevenaar tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf
opzettelijkheeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of binnen en/of buiten
het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- (in een pand aan [adres 2] ) 4317 hennepstekken
en/of delen
daarvan in elk geval een groot aantal hennepstekken, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, bij niet uitvoeren te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank rekening houdt met de omstandigheid dat verdachte een first offender is en er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Zij heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank het aantal hennepstekken door tien moet delen en verzocht met dat aantal aan te sluiten bij de LOVS-oriëntatiepunten voor hennepteelt. Bij hennepstekken is de verdiencapaciteit immers een stuk geringer dan bij normale hennepteelt en is er bovendien minder vaak diefstal van stroom en overlast. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank te volstaan met oplegging van een taakstraf, met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft in zijn woning een hennepstekkerij gehad en daarin samen met anderen werkzaamheden verricht. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaat met verschillende vormen van ondermijnende criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt toegebracht. Verdachte heeft zich bij zijn handelen laten leiden door financieel gewin. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 28 december 2023. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank betrekt daarnaast in haar strafmaat de overschrijding van de redelijke termijn. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Verdachte is op 6 maart 2021 voor het eerst verhoord, maar niet in verzekering gesteld. De rechtbank ziet ook geen andere omstandigheid waardoor sprake is van een aanvang van de redelijke termijn en stelt vast dat van een schending van de redelijke termijn daarom geen sprake is. De rechtbank zal in haar strafmaat wel rekening houden met de ouderdom van de zaak. Deze zaak had veel eerder op zitting kunnen worden aangebracht.
Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en komt ook daarom tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten voor de hennepteelt, met dien verstande dat de rechtbank er rekening mee houdt dat verdachte wordt veroordeeld voor de teelt van hennepstekken (in plaats van planten) en zal het aantal hennepstekken daarom delen door tien, zoals door de raadsvrouw is bepleit. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een taakstraf van 120 uur, bij niet uitvoeren te vervangen door 60 dagen hechtenis.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van
120 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.E. ter Hart (voorzitter), mr. M.J. Ouweneel en mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 maart 2024.
Mr. M.J. Wasmann is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON5R020049, gesloten op 18 augustus 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.