In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben twee eisers in conventie, beiden wonende te Den Haag, een vordering ingesteld tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. De eisers stelden dat Achmea hen onterecht beschuldigde van fraude met betrekking tot als gestolen opgegeven schilderijen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 5 juli 2023 een bewijsopdracht gegeven aan Achmea om aan te tonen dat de factuur van een schilderij vals was en dat de eiser in conventie, gedaagde in reconventie, hiervan op de hoogte was. Achmea heeft getuigen gehoord en bewijs gepresenteerd, maar de rechtbank oordeelde dat Achmea niet geslaagd was in de bewijsopdracht. De getuige verklaarde dat de schilder Guy Olivier de facturen niet kende en dat er geen bewijs was dat de schilderijen vals waren. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eisers in conventie moesten worden afgewezen en dat Achmea in de proceskosten moest worden veroordeeld. De rechtbank heeft de vorderingen van Achmea in reconventie eveneens afgewezen, en de proceskosten aan beide zijden vastgesteld. Het vonnis is uitgesproken op 10 april 2024.