ECLI:NL:RBGEL:2024:2400

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
C/05/433679 / JE RK 24-319
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met een perspectiefbesluit

Op 22 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een beschikking gegeven in de zaak van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige, geboren in 2014, noodzakelijk is om de hulpverlening te waarborgen en om de minderjarige stabiliteit te bieden in haar opvoedomgeving. De vader van de minderjarige heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn bezorgdheid geuit over de situatie van zijn dochter en is het niet eens met de uithuisplaatsing, die volgens hem niet meer gericht is op terugplaatsing bij de ouders. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat het perspectief van de minderjarige niet meer bij haar ouders ligt en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 8 mei 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing eveneens verlengd tot dezelfde datum, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/433679 / JE RK 24-319
Datum uitspraak: 22 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 22 maart 2024;
- het rapport van de Raad van 10 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De moeder is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter stelt vast dat zij wel correct is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 25 april 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 8 mei 2024. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter ook de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 8 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Er is over [minderjarige] een perspectiefbesluit genomen, waaruit blijkt dat haar opvoedperspectief niet meer bij een van haar ouders ligt. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing worden nu vooral gericht op goed vormgeven van de hulpverlening en ondersteuning rondom [minderjarige] . Onderdeel daarvan is het opleiden van de begeleiders van [naam jeugdhulpaccommodatie] zodat zij consistent traumasensitief kunnen opvoeden en ondersteunen.

4.De standpunten

4.1.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij het niet eens is met het verzoek. Volgens hem gaat het namelijk alleen maar slechter met [minderjarige] . Ze gebruikt e-sigaretten en is al een aantal keer weggelopen. De vader vindt dat hij [minderjarige] het beste kent en vreest daarom voor haar toekomst. Als ze straks meerderjarig is en mogelijk drugsverslaafd moet hij het maar oplossen en wordt [minderjarige] aan haar lot overgelaten. De vader meent dat hij beter de opvoeding voor [minderjarige] zelf kan dragen. Voor de vader is leidend of [minderjarige] het goed heeft. De vader is het nooit eens geweest met de uithuisplaatsing.

5.Het advies van de Raad

5.1.
De Raad adviseert in zijn rapport (artikel 1:265j lid 3 Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) om het verzoek van de GI toe te wijzen. De Raad is er gerust op dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing de maatregel is die het meest bijdraagt om te zorgen dat het goed blijft gaan met [minderjarige] , omdat het voor [minderjarige] belangrijk is en blijft dat haar woonperspectief helder en duidelijk blijft, zodat zij vanuit die rust van het wonen bij [naam jeugdhulpaccommodatie] contact kan en mag hebben met haar beide ouders en er behandeling/begeleiding ingezet kan worden voor [minderjarige] zodat zij kan gaan groeien in haar ontwikkeling. De hulpverlening verder voortzetten in een vrijwillig kader lijkt voor nu nog niet haalbaar, omdat er steeds dingen gebeuren die maken dat er opnieuw veiligheidsafspraken gemaakt moeten worden en het belang van [minderjarige] voorop gesteld moeten worden.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW. Gebleken is dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij haar ouders ligt. Ondanks dat is de kinderrechter van oordeel dat de ondertoezichtstelling nog noodzakelijk is, om de hulpverlening te waarborgen en om [minderjarige] voorlopig nog zekerheid en stabiliteit te bieden in haar opvoedomgeving. Ook heeft de GI toegelicht dat er aandacht is voor de specifieke behoefte van [minderjarige] .
6.2.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
6.3.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). [minderjarige] zit op haar plek bij [naam jeugdhulpaccommodatie] , ondanks dat er wel zorgen zijn over haar gedrag. Dit is een plek waar [minderjarige] rust en stabiliteit krijgt. Ook wordt de begeleiding via tussenkomst van de GI opgeleid om [minderjarige] traumasensitief te kunnen opvoeden en begeleiden. De kinderrechter vindt het daarom belangrijk dat deze plaatsing gewaarborgd blijft. Het netwerk van [minderjarige] staat ook achter die plaatsing. De kinderrechter merkt ook op dat de uithuisplaatsing feitelijk niet meer gericht is op thuisplaatsing van [minderjarige] bij één van de gezaghebbende ouders. Tegelijkertijd is er volgens de GI en de Raad geen noodzaak voor een gezagsbeëndiging. Er dient daarbij wel aandacht te zijn voor de houding van de vader ten opzichte van de kinderbeschermingsmaatregelen. Uit de mondelinge behandeling leidt de kinderrechter af dat de vader de strekking van het perspectiefbesluit onvoldoende heeft begrepen of daar in ieder geval niet achterstaat. Volgens de vader moet de uithuisplaatsing namelijk nog wél gericht worden op thuisplaatsing. Omdat er wel verlofmomenten zijn waarbij [minderjarige] bij haar vader is, moet er naar het oordeel van de kinderrechter meer duidelijkheid zijn voor [minderjarige] en de vader, zodat er geen verwarring ontstaat bij [minderjarige] over haar perspectief. Te meer nu er bij [minderjarige] sprake is van trauma’s en hechtingsproblematiek. De kinderrechter vindt daarom dat het aan de GI is om, al dan niet in samenspraak met de Raad, daarover het gesprek met de vader (en indien nodig de moeder) aan te gaan.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 8 mei 2025;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 8 mei 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2024 door
mr. T. Hermans, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. G. Vlemmings als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.