ECLI:NL:RBGEL:2024:2376

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
C/05/434871 / FA RK 24-1331
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging van verplichte zorg afgewezen op basis van Wvggz

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 april 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot beëindiging van verplichte zorg op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die verblijft in een instelling, had de geneesheer-directeur verzocht om de zorgmachtiging, die geldig is tot 6 november 2024, te beëindigen. De geneesheer-directeur had dit verzoek afgewezen, waarna de officier van justitie de zaak ter beoordeling aan de rechtbank voorlegde.

Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de gezondheidstoestand van betrokkene niet zodanig is verbeterd dat het ernstig nadeel is weggenomen. De rechtbank heeft de medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur in overweging genomen en geconcludeerd dat de criteria voor verplichte zorg nog steeds worden vervuld. Betrokkene heeft onvoldoende ziektebesef en inzicht om tot een duurzame behandelovereenkomst te komen, en er is nog steeds noodzaak voor 24-uurs begeleiding.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen grond is voor tussentijdse beëindiging van de zorgmachtiging, omdat de doelen van de verplichte zorg nog niet zijn bereikt. De rechtbank heeft het verzoek tot beëindiging van de zorgmachtiging afgewezen, waardoor de zorgmachtiging doorloopt tot de eerder vastgestelde datum. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Zaakgegevens: C/05/434871 / FA RK 24-1331
Datum mondelinge uitspraak: 22 april 2024
Beschikking over (tussentijdse) beëindiging machtiging tot het verlenen van verplichte zorg Wvggz
naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek om op grond van artikel 8:19 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) een beslissing te nemen over de beëindiging van verplichte zorg, ten aanzien van:
[naam betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
verblijfplaats: Pro Persona te Wolfheze,
op grond van een zorgmachtiging, geldend tot en met 6 november 2024,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. M. Veldman te Utrecht.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op
19 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 april 2024 in de accommodatie van Pro Persona te Wolfheze.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn gehoord:
o betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
o mw. [naam 1] , als geneesheer-directeur verbonden aan Pro Persona;
o mw. [naam 2] , als verpleegkundige verbonden aan Pro Persona;
o dhr. [naam 3] , als arts verbonden aan Pro Persona;
o dhr. [naam 4] , als mentor van betrokkene (via videoverbinding).
1.4.
Omdat de officier van justitie een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig vindt, is de officier van justitie niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling.

2.Beoordeling

2.1.
Betrokkene heeft op 10 maart 2024 de geneesheer-directeur verzocht de op 6 november 2023 verleende zorgmachtiging te beëindigen. Op 29 maart 2024 heeft de geneesheer-directeur hier schriftelijk afwijzend op beslist. De officier van justitie heeft via het onderhavige verzoekschrift de afwijzing van de geneesheer-directeur ter beoordeling aan de rechtbank voorgelegd.
2.2.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de geneesheer-directeur op goede gronden heeft besloten tot afwijzing van de aanvraag tot beëindiging van het verlenen van verplichte zorg. Uit de medische verklaring blijkt niet dat de gezondheidstoestand van betrokkene zodanig is verbeterd dat het ernstig nadeel is weggenomen, dan wel welke voorwaarden of beperkingen aan een beëindiging van verplichte zorg moeten worden gesteld om het ernstig nadeel weg te nemen. Volgens de officier van justitie is beëindiging van de verplichte zorg onwenselijk. Er wordt momenteel ook verplichte zorg toegepast. Betrokkene is opgenomen voor stabilisatie, diagnostiek en behandeling. Betrokkene heeft onvoldoende ziektebesef en -inzicht om tot een duurzame behandelovereenkomst te komen. Insluiting hoeft minder toegepast te worden dan eerder, maar is echter nog wel nodig en het verblijf op een gesloten afdeling blijft eveneens noodzakelijk.
2.3.
Tussentijdse beëindiging vindt plaats indien het doel van verplichte zorg is bereikt of niet langer wordt voldaan aan de criteria voor verplichte zorg. Dit volgt uit artikel 8:18 lid 1 Wvggz. De rechtbank dient te beoordelen of de verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging bij beschikking van 6 november 2023 nog steeds noodzakelijk is, aan de hand van een recent medisch oordeel over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene.
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is door en namens betrokkene ter onderbouwing van het verzoek om de verplichte zorg te beëindigen naar voren gebracht dat de zorgmachtiging niet doelmatig is en dat het betrokkene ontbreekt aan toekomstperspectief. Aan betrokkene is verteld dat hij voor altijd in een instelling zal moeten wonen. Ook mist betrokkene vrijheden. Volgens de advocaat van betrokkene is betrokkene het niet eens met de behandeling, maar is hij wel bereid mee te werken aan een stappenplan voor een toekomstige begeleide woonplek en wil hij (in vrijwilligheid) wel traumabehandeling ondergaan. De insteek van de zorgmachtiging is gericht op een duurzaam verblijf voor betrokkene, maar daar is hij het niet mee eens. Ook heeft de advocaat van betrokkene naar voren gebracht dat zij onvoldoende wordt geïnformeerd over de aangelegenheden over de zorg voor betrokkene. Zowel de mentor als de instelling willen geen medische informatie met haar delen, waardoor zij betrokkene (juridisch) niet goed kan bijstaan.
2.5.
De geneesheer-directeur heeft tijdens de mondelinge behandeling alsmede in haar afwijzing van het (initiële) verzoek tot opheffing van de zorgmachtiging toegelicht dat nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden voor een zorgmachtiging. Volgens de geneesheer-directeur is de zorgmachtiging bovendien uitermate doelmatig, omdat betrokkene op een gespecialiseerde kliniek verblijft, waar veel expertise is over zijn toestandsbeeld. Het gaat naar omstandigheden goed met betrokkene op de afdeling, maar dat komt juist door de randvoorwaarden die door de instelling worden geboden. Betrokkene is gebaat bij de geboden structuur. Het lukt betrokkene nog onvoldoende overzicht en een dagstructuur te behouden. De bij de behandeling betrokken arts heeft toegelicht dat er op dit moment nog wordt gekeken hoe het functioneren van betrokkene gaat en waar zijn beperkingen liggen. De arts geeft ook aan dat betrokkene 24-uurs begeleiding nodig heeft om te kunnen functioneren. Daarbij is het ook noodzakelijk dat de begeleiding kan omgaan met de agitatie en frustratie die voorkomt uit zijn toestandsbeeld. De huidige kliniek waar betrokkene (verplicht) verblijft, is daarvoor uitermate geschikt.
2.6.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de in de zorgmachtiging genoemde doelen van verplichte zorg nog niet zijn bereikt en dat er nog steeds wordt voldaan aan de gronden voor de zorgmachtiging zoals genoemd in de artikelen 6:4 en 3:3 Wvggz. Er is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen grond voor tussentijdse beëindiging van de verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging. Er is geen sprake van een zodanige verbetering van de gezondheidstoestand van betrokkene dat het ernstig nadeel is weggenomen en de zorgmachtiging beëindigd kan worden. Evenmin is er sprake van een situatie waarbij er voorwaarden en beperkingen verbonden kunnen worden aan een beëindiging van de zorgmachtiging om het ernstige nadeel op die manier weg te nemen (artikel 8:19 lid 8 en artikel 8:20 Wvggz). Gebleken is dat er nog altijd verplichte zorg wordt ingezet, waaronder opname in de kliniek en insluiting vanwege agitatie van betrokkene. Dat betrokkene lijdende is aan een psychische stoornis blijkt uit de overgelegde stukken, zoals de medische verklaring(en) en de bevindingen van de geneesheer-directeur. Ook blijkt daaruit wat voor gedrag dit met zich brengt en wat voor ernstig nadeel daaruit voortvloeit of kan vloeien. Bovendien is gebleken dat betrokkene zich verzet tegen veel aspecten van de behandeling, waardoor de rechtbank geen vertrouwen heeft in een behandeling op vrijwillige basis. Nu er nog steeds wordt voldaan aan de criteria voor en de doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz, is er geen aanleiding om de eerder verleende zorgmachtiging te beëindigen. De rechtbank zal hiertoe dan ook niet overgaan, hetgeen betekent dat de zorgmachtiging door blijft lopen voor de verleende duur, te weten tot en met 6 november 2024.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst af het verzoek tot beëindiging van de zorgmachtiging zoals verleend bij beschikking van 6 november 2023.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2024 door mr. J. Steenbrink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Vlemmings, griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 24 april 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.