ECLI:NL:RBGEL:2024:2355

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
286604
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval met affectieschadevergoeding

Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 juli 2022 in Groessen betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval. De verdachte, een beginnend bestuurder van een bedrijfsauto, reed op de Lijkweg en botste tegen een fietser, [slachtoffer], die op een elektrische fiets reed. Door deze aanrijding kwam het slachtoffer om het leven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam had gereden, wat leidde tot de fatale botsing. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het primair tenlastegelegde feit, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 240 uren op, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van affectieschade aan de nabestaanden van het slachtoffer, die gezamenlijk een vordering tot schadevergoeding hadden ingediend. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de echtgenote en kinderen van het slachtoffer, toewijsbaar waren, en legde de verdachte de verplichting op om deze bedragen aan de Staat te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/286604-22
Datum uitspraak : 16 april 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsvrouw: mr. T.R. Oude Veldhuis, advocaat in Hengelo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juli 2022 te Groessen, in de gemeente Duiven, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto (bestelauto)),
rijdende over de Lijkweg, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij beginnend bestuurder was en/of terwijl de door hem bereden weg bestond uit een rijbaan bestemd voor verkeer uit beide richtingen en/of voorzien was van rode (fietssuggestie)stroken en/of terwijl het uitzicht voor hem, verdachte over die weg geenszins werd beperkt en/of terwijl hij slachtoffer (en zijn vrouw) op die weg heeft zien fietsen, zeer dicht langs de rechterkant van die weg heeft gereden, namelijk met een afstand van ongeveer 60 cm tot de bermrand, en/of met een (groot) deel/bijna de helft van zijn voertuig over de (fietssuggestie)strook heeft gereden en/of in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 de snelheid van het door hem bestuurde voertuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was het voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of hij, op de aldaar op het wegdek gesitueerde (fietssuggestie)strook, is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen met, de, voor hem uit rijdende, bestuurder van (elektrische) fiets en/of een (elektrische) fiets, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd
gedood;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 20 juli 2022 te Groessen, in de gemeente Duiven, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto (bestelauto)),
rijdende over de Lijkweg, terwijl hij beginnend bestuurder was en/of terwijl de door hem bereden weg bestond uit een rijbaan bestemd voor verkeer uit beide richtingen en/of voorzien was van rode (fietssuggestie)stroken en/of terwijl het uitzicht voor hem, verdachte over die weg geenszins werd beperkt en/of terwijl hij slachtoffer (en zijn vrouw) op die weg heeft zien fietsen, zeer dicht langs de rechterkant van die weg heeft gereden, namelijk met een afstand
van ongeveer 60 cm tot de bermrand, en/of met een (groot) deel/bijna de helft van zijn voertuig over de (fietssuggestie)strook heeft gereden en/of in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 de snelheid van het door hem bestuurde voertuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was het voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
hij, op de aldaar op het wegdek gesitueerde (fietssuggestie)strook, is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, de, voor hem uit rijdende, bestuurder van (elektrische) fiets en/of een (elektrische) fiets, en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 20 juli 2022 reed verdachte, als bestuurder van een bedrijfsauto (bestelbus), over de Lijkweg in Groessen. Op die weg fietsten ook slachtoffer [slachtoffer] en zijn vrouw. [2] Verdachte en [slachtoffer] reden in dezelfde richting. Verdachte botste met de rechter voorzijde van zijn voertuig tegen de achterzijde van [slachtoffer] , die fietste op een elektrische fiets. Ten gevolge van deze botsing is [slachtoffer] ter plaatse overleden. [3]
Het ongeval vond plaats op de Lijkweg. De rijbaan had een breedte van circa 5,3 meter en was niet verdeeld in rijstroken. Naast de rijbaan lag aan beide zijden een van roodkleurig asfalt voorziene fietssuggestiestrook, die door middel van onderbroken strepen van de rest van het wegdek was gescheiden, maar deel uitmaakte van de rijbaan. [4] Het zicht van verdachte werd op geen enkele wijze belemmerd. [5] De Lijkweg is een lange rechte weg. De afstand van de laatste wegversmalling tot de plaats ongeval bedroeg circa 149 meter. [6]
Verdachte is beginnend bestuurder. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. De officier van justitie is daarbij van mening dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte op de fietssuggestiestrook heeft gereden en daar tegen het slachtoffer is gebotst. Het is daarom niet aan de schuld van verdachte te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Ook heeft verdachte geen gevaar of hinder op de weg veroorzaakt.
Beoordeling door de rechtbank
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is wat er op 20 juli 2022 precies is voorgevallen.
Verdachte heeft verklaard dat hij vrij zicht had over de weg en dat hij [slachtoffer] en zijn vrouw heeft zien fietsen. [8] Verder heeft verdachte verklaard dat hij aan de linkerkant van de weg reed, met zijn linker autobanden op de linker fietssuggestiestrook. Met zijn rechter autobanden reed verdachte op het grijze middelste gedeelte van de weg. De man fietste achter de vrouw. Toen verdachte de fietsers naderde, maakte de man plotseling een manoeuvre naar links, om zijn vrouw in te halen. Verdachte kon niet verder naar links uitwijken en is zodoende in botsing gekomen met de man.
Uit onderzoek op de plek waar het ongeval heeft plaatsgevonden volgt dat op het wegdek recente sporen zichtbaar waren, te weten een slipspoor met een lengte van ongeveer 2,3 meter dat nagenoeg zeker is afgetekend door de achterband van de fiets van [slachtoffer] , gevolgd door diverse krassporen die nagenoeg zeker afgetekend zijn door de fiets van [slachtoffer] , schuifsporen die vermoedelijk veroorzaakt zijn door de kleding van [slachtoffer] en weefsel- en bloedsporen. [9] Het slipspoor was afgetekend op het roodkleurige asfalt van de suggestiestrook (rechts) en de overige sporen bevonden zich op en/of direct links naast deze suggestiestrook. [10] Ter plaatse werden geen andere recente bandensporen gezien. [11] Op de voorbumper van de bedrijfsbus, direct rechts naast de kentekenplaat, zat een recente bandaftekening. [12]
Aan de hand van de schades aan de bedrijfsauto en de fiets en de aangetroffen sporen op het wegdek werden de voertuigen tegen elkaar geplaatst. De fiets werd met het achterwiel op de aanvang van het aangetroffen slipspoor geplaatst. Vervolgens werd het achterwiel van de fiets tegen het bandenspoor op de voorbumper van de bedrijfsauto geplaatst. [13] De voertuigen werden zo in hun botspositie gepositioneerd. Tussen de bedrijfsauto en de uiterste rechterzijde van de rijbaan bleef een ruimte over van 62 centimeter en aan de linkerzijde van de bedrijfsauto bleef een ruimte van 2,75 meter over. [14]
Naar het oordeel van de rechtbank weerspreekt het onderzoek dat ter plaatse is verricht de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] op het grijze, middelste, weggedeelte heeft geraakt. Het onderzoek biedt voor deze verklaring geen aanknopingspunten, te meer nu ter plaatse geen andere sporen zijn aangetroffen. De rechtbank is aldus van oordeel dat de verklaring van verdachte niet aannemelijk geworden is. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] van achteren heeft aangereden terwijl zowel [slachtoffer] als verdachte op de rechter fietssuggestiestrook reed.
In deze zaak wordt verdachte niet verweten dat hij met opzet een ongeval heeft veroorzaakt. De rechtbank ziet zich op grond van de tenlastelegging wel voor de vraag gesteld of sprake is van (het juridische begrip) “schuld” in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Om tot het oordeel te komen dat daarvan sprake is, moet in ieder geval komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het ongeval in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig of onoplettendheid heeft gereden. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld zoals hiervoor bedoeld. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Ook is een enkel moment van onoplettendheid over het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.
De rechtbank overweegt dat sprake was van een rechte weg en dat het zicht over deze rechte weg over een afstand van 149 meter vrij was. Verdachte heeft ook verklaard dat hij de fietsers heeft zien fietsen. Desondanks is verdachte zeer dicht langs de rechterkant van de weg gaan rijden, met een deel van zijn voertuig op de fietssuggestiestrook waar [slachtoffer] ook reed, en is hij de fietsers op die manier genaderd, terwijl verdachte 2,75 meter verder naar links had kunnen rijden teneinde een aanrijding te voorkomen. Verdachte heeft kennelijk getracht om [slachtoffer] in te halen, zonder zijn positie op de weg en zijn snelheid daarop aan te passen. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens van achteren aangereden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee in aanmerkelijke mate onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks20 juli 2022 te Groessen, in de gemeente Duiven,
in elk geval in Nederland,als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto (bestelauto)),
rijdende over de Lijkweg,
zeer, althansaanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij beginnend bestuurder was en
/ofterwijl de door hem bereden weg bestond uit een rijbaan bestemd voor verkeer uit beide richtingen en
/ofvoorzien was van rode (fietssuggestie)stroken en
/ofterwijl het uitzicht voor hem, verdachte, over die weg geenszins werd beperkt en
/ofterwijl hij het slachtoffer (en zijn vrouw) op die weg heeft zien fietsen, zeer dicht langs de rechterkant van die weg heeft gereden, namelijk met een afstand van ongeveer 60 cm tot de bermrand, en
/ofmet een
(groot)deel
/bijna de helftvan zijn voertuig over de (fietssuggestie)strook heeft gereden en
/ofin strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 de snelheid van het door hem bestuurde voertuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was het voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en
/ofhij, op de aldaar op het wegdek gesitueerde (fietssuggestie)strook, is gebotst tegen
,althans in aanrijding is gekomen met,de, voor hem uit rijdende, bestuurder van een
(elektrische
)fiets en
/ofeen
(elektrische
)fiets, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd
gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat, in geval van een bewezenverklaring, de geëiste rij-ontzegging geheel voorwaardelijk aan verdachte wordt opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft als bestuurder van een bedrijfsauto, waarmee hij pakketjes bezorgde, een 67-jarige fietser van achteren geschept. Als gevolg van het door het ongeval opgelopen letsel is de bestuurder van de fiets overleden. Hierdoor is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. Tijdens de zitting hebben de kinderen van het slachtoffer door middel van het spreekrecht op indringende wijze verwoord wat het verlies van hun vader voor hen betekent.
In de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting wordt in geval van aanmerkelijke schuld met de dood tot gevolg als uitgangspunt gehanteerd de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar.
Door de verdediging is verzocht de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar voorwaardelijk aan verdachte op te leggen, omdat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als pakketbezorger. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, gelet op het ernstige gevolg van het verkeersongeval, niet aan de nabestaanden en de maatschappij uit te leggen valt. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt doorgaans ook opgelegd in zaken die qua ernst vergelijkbaar zijn met deze zaak. Dat verdachte zijn baan kwijtraakt en ander werk moet zoeken, legt onvoldoende gewicht in de schaal om aan verdachte geen onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen.
Alles overziend acht de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar, passend en geboden. De rechtbank zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [benadeelde 1] (echtgenote), [benadeelde 2] (moeder), [benadeelde 3] (zoon), [benadeelde 4] (dochter) en [benadeelde 5] (dochter) hebben allen een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partijen vorderen allen € 2.500,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is door de benadeelde partijen om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Verder is door de benadeelde partijen gezamenlijk verzocht om een proceskostenvergoeding conform het liquidatietarief.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich, gelet op het verzoek om vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering moeten worden verklaard dan wel dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Ook is daartoe aangevoerd dat Achmea de schade zal vergoeden, en verdachte deze schade dus niet zal hoeven te betalen.
Overweging van de rechtbank
Affectieschade
Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering kunnen nabestaanden zich als benadeelde partij in het strafproces voegen. De rechtbank zal het juridisch kader en de toewijsbaarheid van de schadepost ‘affectieschade’ bespreken.
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit verdriet en pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen nabestaanden zich met een vordering tot vergoeding van affectieschade voegen. De wet geeft in het vierde lid een limitatieve opsomming van de personen die aanspraak kunnen maken op deze affectieschade. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld. Het is een zogenoemd forfaitair stelsel.
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde 1] als echtgenote op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder a BW tot de kring van gerechtigden behoort. [benadeelde 2] behoort, als ouder, op grond van hetzelfde artikel, vierde lid, aanhef en onder c tot de kring van gerechtigden. [benadeelde 3] (zoon), [benadeelde 4] (dochter) en [benadeelde 5] (dochter), behoren op grond van hetzelfde artikel, vierde lid, aanhef en onder d tot de kring van gerechtigden. De benadeelde partijen hebben aldus recht op vergoeding van affectieschade.
De benadeelde partijen hebben inmiddels van de verzekeraar voor het overlijden van [slachtoffer] een vergoeding voor affectieschade ontvangen. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben beiden een bedrag van € 17.500,- ontvangen. [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] hebben allen een bedrag van € 15.000,- ontvangen. De benadeelde partijen vorderen nu het restant van het totale bedrag dat hen op grond van het Besluit vergoeding affectieschade zou toekomen, namelijk vijf maal een bedrag van € 2.500,-.
Op grond van het eerder genoemde besluit heeft [benadeelde 2] , als ouder, recht op een bedrag van € 17.500,-. Omdat [benadeelde 2] reeds een bedrag van € 17.500,- heeft ontvangen, zal de rechtbank de vordering van [benadeelde 2] afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] geheel toewijsbaar zijn, gelet op de forfaitaire bedragen in het eerder genoemde besluit en de reeds toegekende vergoeding van affectieschade door de verzekeraar.
Verdachte is vanaf 20 juli 2022 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten in beginsel dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.
Bij de toepassing van het liquidatietarief dient aansluiting te worden gezocht bij de competentieregels voor de civielrechtelijke procedure. Dat wil zeggen dat voor vorderingen tot en met € 25.000,- het Liquidatietarief kanton wordt gehanteerd en voor vorderingen boven € 25.000,- het Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven. Bij het bepalen van het toepasselijke tarief in strafzaken wordt uitgegaan van de hoogte van het toegewezen bedrag.
De rechtbank zal de proceskosten, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen naar de maatstaf van het Liquidatietarief kanton. Er zullen, zoals gevorderd, 2 punten à € 204,- worden toegekend, te weten 1 punt voor het opstellen en indienen van de vordering en 1 punt voor de behandeling van de vordering ter zitting.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar;
 wijst de vordering tot affectieschade van benadeelde partij [benadeelde 2] af;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] van de volgende bedragen aan affectieschade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 408,-, te betalen aan [benadeelde 1] ;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [benadeelde 1] € 2.500,00 datum: 20 juli 2022
2. [benadeelde 3] € 2.500,00 datum: 20 juli 2022
3. [benadeelde 4] € 2.500,00 datum: 20 juli 2022
4. [benadeelde 5] € 2.500,00 datum: 20 juli 2022
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan affectieschade te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [benadeelde 1] € 2.500,00 35 dagen
2. [benadeelde 3] € 2.500,00 35 dagen
3. [benadeelde 4] € 2.500,00 35 dagen
4. [benadeelde 5] € 2.500,00 35 dagen
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Mol (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Clevers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 april 2024.
mr. Breimer is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022330384 , gesloten op 10 oktober 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 13.
3.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 38.
4.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 15.
5.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 36.
6.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 37.
7.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 5.
8.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 april 2024.
9.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 17.
10.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 38.
11.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 19.
12.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 22.
13.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 29.
14.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 30.