14.2.In het bestreden besluit en in het verweerschrift heeft het college alleen toegelicht dat het lichtmasten van vier meter hoog betreft. Het is echter niet duidelijk hoeveel lichtmasten er worden geplaatst, wat de lichtsterkte is en welk soort licht er gaat worden gebruikt. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een gebrek. Op zitting heeft het college toegelicht dat er een verlichtingsplan is en dat in kaart is gebracht wat de effecten voor verzoeker zullen zijn. Deze effecten zijn volgens het college aanvaardbaar.
Gelet op de toelichting van het college is het op voorhand niet aannemelijk geworden dat er sprake zal zijn van onevenredige aantasting van de leefbaarheid van de woon- en leefomgeving van verzoeker als gevolg van lichthinder. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het gebrek in bezwaar met een betere motivering worden hersteld.
15. Verzoeker voert aan dat zijn privacy wordt aangetast door de camera’s die op de noodopvanglocatie zijn geplaatst.
16. Dit betoog slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Op de overgelegde stukken, met name de inrichtingstekening, is te zien dat de camera’s naar binnen op het terrein zijn gericht en niet op het perceel van verzoeker. Verzoeker heeft zijn betoog op dit punt onvoldoende onderbouwd.
17. Verzoeker betoogt dat de noodzaak van een zendmast voor beveiligde communicatie onvoldoende in het besluit is gemotiveerd. Naar zijn mening had de noodopvanglocatie kunnen worden aangesloten op het glasvezelnetwerk. Verzoeker maakt zich zorgen over de gevolgen voor zijn gezondheid en dat van zijn gezin vanwege de straling die een dergelijke zendmast met zich brengt. Het college heeft geen onderzoek gedaan naar de hoeveelheid straling op zijn perceel.
18. De voorzieningenrechter overweegt dat de zendmast onderdeel uitmaakt van de vergunning en dat het op zijn weg ligt om de verleende vergunning te beoordelen. Dat er ook andere mogelijkheden voor beveiligde communicatie mogelijk zijn, zoals de aanleg van glasvezelverbinding, doet niet ter zake.
Uit het overgelegde stuk “Gezondheidsaspecten van Radioverbindingen” van Tele2 volgt dat uit studies met betrekking tot gezondheidsrisico’s van zendmasten de volgende conclusies kunnen worden getrokken:
- Nederland hanteert strengere eisen dan door Europa wordt aanbevolen.
- Bij de vaststelling van limieten is niet alleen rekening gehouden met de directe effecten van elektromagnetische straling, maar ook met effecten op de langere termijn.
- Er worden geen blootstellinglimieten overschreden indien een persoon zich in de nabijheid van een Tele2 schotelantenne bevindt.
- Er worden zelfs geen blootstellinglimieten overschreden indien een persoon zich in bundel van een Tele2 schotelantenne bevindt.
Gelet op deze informatie is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de zendmast zal leiden tot een aantasting van de gezondheid van verzoeker. Het college heeft daarom in redelijkerwijs kunnen instemmen met het plaatsen van een zendmast op het perceel. Hierbij komt dat de zendmast, na overleg en om verzoeker tegemoet te komen, door vergunninghouder is verplaatst naar een andere locatie op het perceel die verder weg is gelegen van het perceel van verzoeker. Dit betoog slaagt evenmin.
Uitzicht en waardedaling woning
19. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de waarde van zijn woning door de komst van de noodopvanglocatie tijdelijk aanzienlijk daalt. Bij verkoop van zijn woning zal hij hierdoor groot verlies lijden. Verder heeft verzoeker veel geïnvesteerd in en verbouwd aan de woning, waaronder vervanging van de volledige zijgevel door een glaswand om uit te kunnen kijken over de weilanden. Door de bouw van de noodopvanglocatie wordt hij belemmerd in dat vrije uitzicht.
20. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit betoog niet slaagt. Er bestaat geen recht op een vrij uitzicht en bovendien gaat het in deze vergunning om een tijdelijke situatie van twee jaar. Niet gebleken is van een onevenredige aantasting van de woon- en leefomgeving van verzoeker. Dat de komst van de noodopvang mogelijk leidt tot een waardedaling van de woning van verzoeker, kan in deze procedure niet aan de orde komen, maar moet betrokken worden in een eventuele planschadeprocedure. Dit betoog slaagt niet.
21. Verzoeker voert aan dat het aannemelijk is dat er dagelijks vele bewoners van de noodopvanglocatie te voet of met de fiets zijn woning zullen passeren en hij maakt zich zorgen over de sociale veiligheid. Deze situatie is direct van invloed op de leefbaarheid van zijn woon- en leefomgeving.
22. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Verzoeker heeft op zitting toegelicht dat zijn zorg over de veiligheid niet zozeer ziet op de veiligheid op het terrein van de noodopvanglocatie zelf, maar op wat plaatsvindt in de openbare ruimte. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit een ruimtelijk relevant belang is dat kan worden betrokken bij de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.De sociale veiligheid kan namelijk van belang zijn voor de leefbaarheid van de woon- en leefomgeving. In wat door verzoeker is aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding om aan te nemen dat het plan leidt tot een onevenredige aantasting van de sociale veiligheid. Verzoeker heeft zijn zorgen namelijk niet concreet gemaakt of onderbouwd. Daarbij komt dat het college heeft toegezegd dat er extra zal worden gesurveilleerd rondom de opvanglocatie.
Ten aanzien van het veiligheidsplan overweegt de voorzieningenrechter dat het naar zijn oordeel raadzaam is om in het besluit op bezwaar een vergunningvoorschrift op te nemen waarmee de naleving van het veiligheidsplan wordt geborgd. Omdat verzoeker echter heeft aangegeven dat hij zich geen zorgen maakt over de sociale veiligheid op de opvanglocatie zelf, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om thans zelf voorschriften aan de vergunning te verbinden over de naleving van het veiligheidsplan.
Dit betoog faalt.
Afstand tot veehouderijen
23. Verzoeker voert aan dat de bouw van een noodopvanglocatie op het perceel op korte afstand van een aantal veehouderijen tot gezondheidsrisico’s bij de bewoners van de noodopvanglocatie kan leiden. Op korte afstand liggen onder meer een pluimveehouderij, een varkenshouderij en een geitenhouderij. Uit het advies van de GGD blijkt bijvoorbeeld dat binnen een straal van twee kilometer, met name binnen 500 meter, rondom een geitenhouderij een verhoogd risico bestaat op longontsteking. De noodopvanglocatie is gesitueerd op 410 meter van de geitenhouderij. Verzoeker vraagt zich af of het college voldoende op de hoogte is van de risico’s.
24. De voorzieningenrechter overweegt dat uit het advies van de GGD Gelderland-Zuid van 26 juni 2023 blijkt dat de GGD inderdaad gezondheidsrisico’s ziet van bouwen in de buurt van veehouderijen. Geadviseerd wordt om terughoudend te zijn met bouwen binnen twee kilometer, en zeker binnen 500 meter, van een geitenhouderij. Bij overige veehouderij wordt een afstand van minimaal 250 meter gehanteerd. Het advies om terughoudend te zijn, houdt evenwel geen uitdrukkelijk verbod in om binnen deze grenzen te bouwen.
25. De voorzieningenrechter stelt vast dat de noodopvanglocatie binnen de 500 meter van de geitenhouderij wordt gebouwd. De varkenshouderij is gesitueerd op circa 650 meter van de noodopvanglocatie. Op zitting heeft het college toegelicht waarom het in dit geval toch aanvaardbaar is om de noodopvanglocatie op deze afstanden van veehouderijen te bouwen; er is een groot tekort aan opvanglocaties voor asielzoekers, het gaat om een tijdelijke noodopvanglocatie voor de duur van twee jaar en de gemiddelde asielzoeker verblijft slechts negen maanden op deze locatie. Het college verwacht daarom dat er geen of beperkte gezondheidseffecten zullen zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er op voorhand geen reden om deze onderbouwing gebrekkig te achten. Dit betoog faalt eveneens.