ECLI:NL:RBGEL:2024:2330

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
10280253 \ CV EXPL 23-150
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en eigendom van een strook perceel met betrekking tot een geschil over erfgrenzen en eigendomsverkrijging

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is er een geschil ontstaan tussen twee partijen over de eigendom van een strook grond, aangeduid als 'strook A', die zich bevindt tussen hun percelen. De eiser in conventie, die sinds 1969 eigenaar is van een perceel, stelt dat hij ook eigenaar is van strook A, hetzij door koop, hetzij door verjaring. De gedaagden in conventie, die sinds 2018 eigenaar zijn van een aangrenzend perceel, betwisten deze claim en stellen dat zij de rechtmatige eigenaren zijn van de westelijke helft van strook A. De procedure omvatte een mondelinge behandeling en de indiening van diverse producties, waaronder foto's en eerdere processtukken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het verleden een geschil over de erfgrens heeft bestaan, dat heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst in 2000. De rechter oordeelt dat de eiser in conventie niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn eigendomsclaim, noch voor de verjaring. De rechter concludeert dat de gedaagden in reconventie, die de eigendom van de westelijke helft van strook A claimen, in hun recht staan. De vorderingen van de eiser in conventie worden afgewezen, terwijl de vorderingen van de gedaagden in reconventie worden toegewezen. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 10280253 \ CV EXPL 23-150 \ 53331 \ 40140
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser in conv. en gedaagde in reconv.]
wonende te [plaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde mr. drs. D.H. Pols
tegen

1.[gedaagde 1 in conv. en eiser 1 in reconv.]

wonende te [plaats]
2. [gedaagde 2 in conv. en eiser 2 in reconv.]
wonende te [plaats]
gedaagde partijen in conventie
eisende partijen in reconventie
gemachtigde mr. I.P.A. van Heijst
Partijen worden hierna (in mannelijk enkelvoud) [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] en [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] genoemd, zoals door partijen in de processtukken gehanteerd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 maart 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de mondelinge behandeling (ter plaatse) op 14 augustus 2023. Daaraan voorafgaand heeft [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] aanvullende producties (13 t/m 20) ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] een pleitnota voorgedragen en twee foto’s overgelegd. Aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] is ter zitting ook een foto overgelegd.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen aan de orde is gekomen.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conv. en gedaagde in reconv.] is sinds 15 september 1969 eigenaar van het perceel, kadastraal bekend gemeente [perceel eiser in conv. gedaagde in reconv.] .
2.2.
[gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] is sinds 31 augustus 2018 eigenaar van het perceel, kadastraal bekend gemeente [perceel gezamenlijke gedaagde in conv. gezamenlijke eiser in reconv.] .
2.3.
Tussen partijen bestaat discussie over de ligging van de erfgrens tussen hun percelen, meer specifieke over de eigendom van ‘strook A’. Ongeveer in het midden van strook A ligt een betonnen rand, die door [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] in 1970 is geplaatst.

Afbeelding 1

2.4.
In het verleden heeft tussen [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] en de voormalige eigenaar [perceel gezamenlijke gedaagde in conv. gezamenlijke eiser in reconv.] , [betrokkene 1] , ook een geschil over de erfgrens bestaan, dat heeft geleid tot een procedure bij de rechtbank Arnhem. Deze procedure is beëindigd met een vaststellingsovereenkomst op 17 april 2000. In de vaststellingsovereenkomst is over de erfgrens overeengekomen:
1. De grens tussen de percelen van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] en [betrokkene 1] loopt aan de westzijde van de betonnen rand, zoals deze thans in het terrein ligt. Zij zullen het Kadaster verzoeken de grens aldus uit te meten. De daaraan verbonden kosten zullen worden gedeeld.
2.4.1.
Een uitmeting van de erfgrens door het Kadaster en de registratie daarvan heeft destijds niet plaatsgevonden.
2.5.
[gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] heeft begin 2020 voor de uitvoering van zijn nieuwbouwproject een vergunning aangevraagd bij de gemeente. Uit de bezwaren van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] tegen de vergunning begreep [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] dat partijen uitgingen van een andere ligging van de erfgrens tussen de percelen. [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] heeft vervolgens het Kadaster de opdracht gegeven zijn perceel uit te meten. Dit heeft plaatsgevonden op 29 september en 1 oktober 2020. Tijdens de grensreconstructie heeft het Kadaster de grens tussen beide kadastrale percelen aangewezen aan de hand van een markering op het tegelpad bij de woning van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] , namelijk op ongeveer 1.10 meter ten oosten van de betonnen rand. Vanaf dit punt loopt de kadastrale grens licht schuin in noordelijke richting langs de gevel van de schuur van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] (eveneens ten oosten van de betonnen rand). Zie de blauwe lijn weergegeven in de tekening hieronder (productie 1 bij antwoord).

Afbeelding 2

2.6.
[gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] is in december 2020 een kort geding procedure tegen [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] gestart, waarin hij ontruiming van de strook ten westen van de betonnen rand heeft gevorderd. [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] heeft in die procedure aangevoerd dat hij, door koop en rechtsopvolging dan wel door verjaring, eigenaar is (geworden) van (de westzijde van) strook A. De voorzieningenrechter heeft bij de uitspraak van 12 maart 2021 de vordering van [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] tot ontruiming van de westzijde van strook A toegewezen en, voor zover hier van belang, geoordeeld:
4.5.
Anders dan [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] meent, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in 1956 sprake is geweest van een koopovereenkomst met betrekking tot de in geschil zijnde strook grond. (..) Dit betekent dan ook dat onvoldoende gebleken is dat de strook grond, waarover het geschil nu gaat, destijds door [betrokkene 2] aan [betrokkene 3] is verkocht en – daarop voortbordurend – aan [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] bij aankoop van het perceel in 1969 is overgedragen en in gebruik is genomen.
4.6.
Ook is niet, althans onvoldoende gebleken dat [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] een beroep op verkrijgende verjaring (artikel 3:99 BW) dan wel bevrijdende verjaring (artikel 3:105 jo 3:306 BW) toekomt omdat zij gedurende een langere tijd het onafgebroken bezit over de in geschil zijnde strook grond zou hebben gehad. Naast hetgeen hiervoor is overwogen, volgt uit de pleitnota dat tussen [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] en [betrokkene 1] in elk geval vanaf 1992 discussie is ontstaan over de vraag wie eigenaar/bezitter van de strook grond is en dat zij zich in die jaren beiden als eigenaar/bezitter van de strook grond hebben gedragen. Uiteindelijk heeft deze discussie tot een civiele procedure bij de rechtbank Arnhem geleid en hebben [betrokkene 1] en [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] in 2000 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is opgenomen dat de grens tussen de percelen van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] en [betrokkene 1] aan de westzijde van de betonnen rand loopt, zoals deze in het terrein ligt. In lijn met de letterlijke uitleg van deze gemaakte afspraak vorderen [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] thans ontruiming van de door [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] in gebruik genomen strook grond van 1.30 meter ten westen van de betonnen rand. Het betoog van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] dat [betrokkene 1] en [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] met de onder 1 gemaakte afspraak in de vaststellingsovereenkomst hebben beoogd vast te leggen dat overeenkomstig de veldwerktekening van 1957 de grens zou worden bepaald, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk, te meer niet nu er geen inzicht is gegeven in het debat dat [betrokkene 1] en [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] destijds bij de rechtbank Arnhem hebben gevoerd, hoe de gemaakte afspraken in de vaststellingsovereenkomst tot stand zijn gekomen en welke bedoelingen/verwachtingen partijen daar over en weer bij hadden. (..)
2.7.
[gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] heeft rond november 2022 een hekwerk geplaatst op 25 cm ten westen van de betonnen rand.

3.De vorderingen en stellingen van partijen

3.1.
[eiser in conv. en gedaagde in reconv.] vordert
in conventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de verklaring voor recht dat [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] in 1969 eigenaar is geworden van strook A, subsidiair de verklaring voor recht dat [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] uiterlijk in 1976 door (verkrijgende dan wel bevrijdende) verjaring eigenaar is geworden van strook A en [zo begrijpt de kantonrechter] [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] te veroordelen tot medewerking aan inschrijving van het eigendom, conform de veldtekening van 1956, in de openbare registers, met veroordeling van [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] in de proceskosten.
3.2.
[eiser in conv. en gedaagde in reconv.] baseert voornoemde vorderingen op het volgende. De rechtsvoorganger van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] , [betrokkene 3] , heeft in 1930 perceel [nummer] en in 1956 ‘strook A’ van [betrokkene 2] gekocht. Bij de verkoop van perceel [nummer] aan [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] , gingen [betrokkene 3] en [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] er vanuit dat strook A tot perceel [nummer] behoorde.
Indien en voor zover eigendomsverkrijging door koop van strook A niet zou worden aangenomen is [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] door (verkrijgende dan wel bevrijdende) verjaring eigenaar van strook A geworden. In 1956 heeft de rechtsvoorganger van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] ondubbelzinnig (de westelijke helft) strook A in bezit genomen door het plaatsen van palen/waslijnen. [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] heeft op zijn beurt in 1970 in het midden van strook A een betonnen rand met palen geplaatst om de aan hem ter reparatie aangeboden fietsen en brommers te stallen. De westzijde van strook A heeft hij gebruikt voor opslag van zijn materieel. In 1971 heeft [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] met de toenmalige eigenaar van perceel [nummer] , [betrokkene 4] , een dubbele poort geplaatst vanaf zijn betonnen rand tot het transformatorhuisje. Ze hebben daar samen de kosten van gedragen en hadden ook allebei een sleutel van de poort. Daarnaast had [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] een sleutel van de enkele poort die [betrokkene 1] in 1990, ter vervanging van de dubbele poort, heeft geplaatst. Uit het voorgaande blijkt dat [betrokkene 1] en zijn rechtsvoorgangers tot november 1992 het eigendomsrecht van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] van strook A hebben erkend en gerespecteerd. Aangezien [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] nu stelt eigenaar van (de westelijke helft van) strook A te zijn, heeft [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] belang dat voor recht wordt verklaard dat hij eigenaar is van strook A en dat dit eigendom in het openbare register van het Kadaster wordt geregistreerd.
3.3.
[gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] betwist de stellingen van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] gemotiveerd en vordert op zijn beurt
in reconventiebij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verklaring voor recht dat hij eigenaar is van de westelijke helft van strook A en daarmee van het kadastrale perceel [nummer] tot aan de betonnen rand, en [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan het vastleggen van de hiervoor bedoelde grens in de openbare registers bij het Kadaster, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] nadien daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
[gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] baseert zijn vordering op het volgende. [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] is door koop van het perceel van haar rechtsvoorganger(s) eigenaar van strook A. Conform de vaststellingsovereenkomst uit 2000 (tussen [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] en [betrokkene 1] ) en het kortgedingvonnis van 12 maart 2021 wenst [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] bevestiging van zijn eigendomsrecht met betrekking tot de westelijke helft van strook A en de medewerking van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] aan de vastlegging van deze eigendomsgrens bij het Kadaster.
3.5.
Het verweer van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] in reconventie volgt uit zijn vordering in conventie.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie

4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
4.2.
De vraag is of [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] door koop dan wel verjaring eigenaar is geworden van strook A, hetgeen [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] stelt en [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] betwist.
Eigendom door koop?
4.3.
Voor een rechtsgeldige overdracht van een onroerende zaak (in dit geval een (gedeelte van een) perceel) is een levering krachtens geldige titel door een beschikkingsbevoegde via een notariële akte en inschrijving daarvan vereist (artikel 3:84 lid 1 en 3:89 lid 1 BW). [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] draagt de stelplicht en de bewijslast van zijn stelling dat hij eigenaar is (geworden) van strook A door koop en levering. Vast staat dat er geen schriftelijke overeenkomst bestaat die ziet op de verkoop van strook A aan de rechtsvoorganger van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] ( [betrokkene 3] ). De verwijzing van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] naar een veldwerkkaart uit 1957 en getuigenverklaringen is, zoals onder r.o. 4.5. van het kort geding vonnis van 12 maart 2021 ook is geoordeeld, onvoldoende nu op grond daarvan niet kan worden bepaald wat de precieze inhoud van de gestelde koopovereenkomst is geweest.
Ook staat vast dat er geen levering bij notariële akte van strook A heeft plaatsgevonden. Dat dit tot 1957 niet verplicht was, zoals [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] stelt, laat onverlet dat deze verplichting bestond wel op het moment dat [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] in 1969 perceel [nummer] van [betrokkene 3] kocht. [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] heeft geen notariële akte overgelegd waaruit blijkt dat strook A door [betrokkene 3] aan [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] is verkocht en geleverd gelijktijdig met de verkoop en levering van perceel [nummer] . Nu [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] voor het overige zijn stelling niet nader heeft onderbouwd, komt de door hem gestelde eigendomsverkrijging van strook A door koop niet vast te staan, zodat de primaire vordering van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] wordt afgewezen.
Eigendom door verjaring?
4.4.
Dan is de vraag of [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] door verjaring eigenaar is geworden van strook A, of in ieder geval van de westelijke helft van strook A, aangezien [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] zich voor wat betreft de oostelijke helft conformeert aan de tussen [betrokkene 1] en [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] bij vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraak over de erfgrens (zie onder r.o. 2.4).
4.5.
Voor zowel verkrijgende als bevrijdende verjaring – [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] heeft zich op beide beroepen – is bezit vereist. Of sprake is van bezit, moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 3:107 en verder van het BW.
4.5.1.
Artikel 3:107 BW omschrijft bezit als “het houden van een goed voor zichzelf”. Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (artikel 3:113 lid 1 BW). Of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent, wordt beoordeeld naar verkeersopvatting op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW) (Vergelijk HR 26 mei 2023, ECLI: NL:HR:2023:784). Wil sprake kunnen zijn van verjaring, dan moet de bezitter zich zo gedragen dat de eigenaar, tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn. Het moet dus, met andere woorden, volkomen duidelijk zijn voor de werkelijke rechthebbende dat zijn eigendom dreigt te worden afgenomen. Alleen dan kan hij immers op tijd in actie komen om te zorgen dat de inbreuk op zijn recht stopt (Vergelijk HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309 en HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0826).
Het ligt op de weg van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] – die zich op de rechtsgevolgen van verjaring beroept – om feiten en omstandigheden te stellen waarop gebaseerd kan worden dat sprake is van een dergelijk ondubbelzinnig inbezitneming van het westelijke deel van strook A.
4.6.
[eiser in conv. en gedaagde in reconv.] heeft hiertoe een aantal omstandigheden gesteld. Het gaat volgens [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] om de volgende bezitsdaden door hem dan wel zijn rechtsvoorgangers:
- [betrokkene 3] heeft in 1956 op de westelijke helft van strook A waslijnen geplaatst;
- [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] heeft, nadat hij in 1970 nagenoeg in het midden van strook A de betonnen rand heeft geplaatst, de westelijke helft gebruikt voor opslag van zijn materieel;
- [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] heeft de waslijnen tot 1974 laten staan, daarna zijn de waslijnen verwijderd;
- [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] heeft samen met [betrokkene 4] in 1971 een dubbele poort geplaatst waarvan hij ook een sleutel had;
- [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] heeft, nadat [betrokkene 1] in 1983 eigenaar van perceel [nummer] was geworden, incidenteel de westelijke helft aan [betrokkene 1] ter beschikking gesteld;
- [betrokkene 1] heeft in 1990 de dubbele poort vervangen voor een enkele en een sleutel voor het slot aan [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] gegeven.
4.7.
De door [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] aangedragen feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende voor de conclusie dat sprake is geweest van ondubbelzinnige inbezitneming. Zij zijn niet zodanig dat de toenmalige eigenaren van perceel [nummer] , waartoe strook A (in beginsel) toebehoort, daaruit niet anders konden afleiden dan dat [betrokkene 3] en daarna [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] pretendeerden eigenaar te zijn van de strook grond. Daartoe wordt het volgende overwogen. Uit geen van de gestelde daden kan opgemaakt worden dat [betrokkene 3] en daarna [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] de westelijke helft op enig moment (enkel) voor zichzelf hebben gebruikt.
Het enkel plaatsen van waslijnen door Hendriks (en mogelijk gebruik ervan) en de niet feitelijk nader onderbouwde stelling dat [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] materieel op de westelijke helft plaatste, is onvoldoende om te concluderen dat (de rechtsvoorganger van) [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] naar uiterlijke verschijningsvormen het bezit van de strook grond heeft gehad. Dat [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] een sleutel van de dubbele en nadien enkel geplaatste poorten ter afsluiting van perceel [nummer] heeft gehad, kan ook geen gewicht in de schaal leggen, nu uit die stellingen juist blijkt dat de (toenmalige) eigenaren van perceel [nummer] ook steeds de toegang hebben gehad tot de westelijke helft. Aangezien [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] voor het overige geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen komt niet vast te staan dat sprake is (geweest) van inbezitneming in de zin van artikel 3:113 BW, ook niet als de aangedragen feiten en omstandigheden in samenhang worden beschouwd.
Nu geen sprake is van bezit, kan ook geen sprake zijn van verjaring. De subsidiaire vordering van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] wordt daarom afgewezen. De daarmee samenhangende vordering tot het verlenen van medewerking aan de inschrijving van het eigendom wordt daarom ook afgewezen.
4.8.
Nu niet vast is komen te staan dat [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] op enig moment eigenaar is geworden van de westelijke helft van strook A is de conclusie dat deze (nog immer) eigendom van [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] is. De door [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] gevorderde verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar.
4.9.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:17 lid 1 aanhef en sub e BW kunnen rechterlijke uitspraken die de rechtstoestand van registergoederen betreffen worden ingeschreven in de openbare registers, mits zij uitvoerbaar bij voorraad zijn of een verklaring van de griffier wordt overgelegd, dat daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat of dat hem drie maanden na de uitspraak niet van het instellen van een gewoon rechtsmiddel is gebleken. Omdat in dit eindvonnis de door [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen, is dit vonnis aan te merken als een rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 3:17 lid 1 aanhef en sub e BW. Voor inschrijving in de openbare registers is geen medewerking van [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] vereist, en daarmee ligt de rechtstoestand van de grondstrook vast. Deze vordering van [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] zal dan ook worden afgewezen bij gebrek aan belang als bedoeld in artikel 3:303 BW.
Proceskosten
4.10.
[eiser in conv. en gedaagde in reconv.] wordt zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vordering af;
in reconventie
5.2.
verklaart voor recht dat [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] eigenaar is van de westelijke helft van strook A, en daarmee van het kadastrale perceel [nummer] tot aan de betonnen rand zoals in de dagvaarding nader is omschreven en met oranje lijnen op de situatietekening (productie 1 bij conclusie van antwoord) is aangegeven;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser in conv. en gedaagde in reconv.] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gezamenlijke gedaagden in conv. en gezamenlijke eisers in reconv.] vastgesteld op € 792,00 aan salaris voor de gemachtigde;
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op