In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is een tussenvonnis uitgesproken op 24 januari 2024 in een huurrechtelijke kwestie. De eiser, [eisende partij], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, [gedaagde partij], met betrekking tot de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde pand. De eiser stelt dat de gedaagde partij sinds november 2022 geen huur meer heeft betaald en het gehuurde zonder toestemming heeft onderverhuurd. De gedaagde partij heeft in reconventie de vernietiging van de huurovereenkomst gevorderd, stellende dat zij heeft gedwaald bij de totstandkoming van de overeenkomst en dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt die afwijken van de schriftelijke overeenkomst.
De kantonrechter heeft in het vonnis geoordeeld dat de gedaagde partij in de gelegenheid wordt gesteld om bewijs te leveren van de gestelde mondelinge afspraken, die zouden inhouden dat de huurovereenkomst tussentijds kon worden opgezegd. De rechter heeft benadrukt dat de bewijslast bij de gedaagde partij ligt, aangezien zij zich beroept op het rechtsgevolg van haar stellingen. De uitkomst van deze bewijslevering zal bepalend zijn voor de verdere procedure en de uiteindelijke beslissing over de vorderingen van beide partijen.
De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat de gedaagde partij per 3 november 2023 is opgeheven, wat mogelijk gevolgen heeft voor de procedure. Partijen zijn uitgenodigd om zich hierover uit te laten. De rechter heeft de verdere beslissing aangehouden en partijen de gelegenheid gegeven om een regeling te treffen om de huurrelatie te beëindigen.