ECLI:NL:RBGEL:2024:2288

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
10557850 BM VERZ 23-3585
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens onterecht doorlopen bewind tijdens detentie

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, uitgesproken op 12 april 2024, heeft de kantonrechter geoordeeld over een klacht van de rechthebbende tegen zijn bewindvoerder. De rechthebbende, die van 17 april 2018 tot 1 mei 2023 onder bewind stond, heeft een schadevergoeding geëist van de bewindvoerder omdat deze verzuimd heeft om de detentie van de rechthebbende tijdig te melden aan de kantonrechter. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder niet heeft gehandeld zoals een goed bewindvoerder betaamt, door niet te rapporteren over de detentie en de gevolgen daarvan voor het bewind. Dit heeft geleid tot onterecht doorlopen kosten van bewind, die de rechthebbende nu terugvordert. De kantonrechter heeft de bewindvoerder aansprakelijk gesteld voor de schade die de rechthebbende heeft geleden door het onterecht doorlopen van het bewind en heeft de schade vastgesteld op € 3.898,56. De klachten van de rechthebbende over de kosten van bewind en het niet adequaat handelen van de bewindvoerder zijn gegrond verklaard. De kantonrechter heeft de bewindvoerder veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team bewind en erfrecht
Zittingsplaats Zutphen
registernummer: BM 83674
zaaknummer: 10557850 BM VERZ 23-3585
uitspraak van 12 april 2024
beschikking van de kantonrechter op de klachten en het verzoek tot schadevergoeding
van

[naam rechthebbende] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [postcode en woonplaats] , [straat en huisnummer] ,
hierna te noemen: rechthebbende,
over wiens goederen van 17 april 2028 tot 1 mei 2023 bewindvoerder was

[naam bewindvoerder] ,

correspondentieadres: [postbus] , [postcode en plaats] ,
hierna te noemen: bewindvoerder.

De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlage(n) van 23 mei 2023, ontvangen op 15 juni 2023;
- de brief van de bewindvoerder van 18 juli 2023;
- de brief van rechthebbende van 1 september 2023;
de brief van de bewindvoerder van 13 september 2023;
- de brieven van de griffier aan de bewindvoerder en de rechthebbende van 4 oktober 2023, waarin hen nadere vragen worden gesteld;
- het uitstelverzoek van rechthebbende van 25 oktober 2023;
- de e-mail met bijlagen van rechthebbende van 29 november 2023;
- de brief van de griffier aan de bewindvoerder van 5 december 2023;
- de e-mail van de bewindvoerder van 12 december 2023 en het antwoord van de griffier van 13 december 2023;
- de e-mail van de griffier aan de bewindvoerder van 16 januari 2024;
- de brieven van de griffier aan de bewindvoerder en de rechthebbende van 9 februari 2024.

De feiten

Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 17 april 2018 is een bewind ingesteld over alle goederen die rechthebbende (zullen) toebehoren wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand, met benoeming van [naam bewindvoerder] tot bewindvoerder. Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 18 april 2023 is het bewind opgeheven per 1 mei 2023.

Het verzoek en het verweer

Rechthebbende heeft een klacht ingediend en om schadevergoeding verzocht, als toegelicht in zijn verzoek en de nadere brieven. Rechthebbende is het niet eens met het doorlopen van de bewindvoerderskosten over de periode van twee jaar detentie omdat de bewindvoerder in die periode niets voor hem heeft kunnen betekenen. Hij vordert de bewindvoerderskosten terug. De bewindvoerder heeft uitleg gegeven en verweer gevoerd, als toegelicht in haar verweer en de nadere brief.
Bij brieven van 4 oktober 2023 heeft de kantonrechter de rechthebbende en de bewindvoerder nadere vragen gesteld en verzocht aan te geven of hij/zij gehoord wil worden. Rechthebbende heeft daarop gereageerd maar niet laten weten of hij gehoord wil worden. De bewindvoerder heeft de vragen niet beantwoord, niet gereageerd op de nadere stukken en ook anderszins heeft zij niet laten weten dat zij wil worden gehoord. Bij brieven van 9 februari 2024 is aan partijen bericht dat op basis van de stukken zal worden beslist.

De beoordeling

Schadeverzoek
Op basis van artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de bewindvoerder jegens rechthebbende aansprakelijk als zij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming haar niet kan worden toegerekend. Op grond van artikel 1:445 lid 5 BW in samenhang met artikel 1:362 BW kan de kantonrechter op verzoek of ambtshalve de schade vaststellen die rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden, en de bewindvoerder veroordelen tot vergoeding daarvan.
Op grond van artikel 1:446a BW deelt de bewindvoerder feiten die voor het bewind en het voortduren daarvan van betekenis zijn, terstond mee aan de kantonrechter.
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen als de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is.
De omstandigheden dat een rechthebbende in detentie verblijft, dat er niet of nauwelijks inkomen of vermogen te beheren is en dat rechthebbende door de detentie geen aanspraak kan maken op bijzondere bijstand voor de kosten van de bewindvoerder, zijn feiten als bedoeld in artikel 1:446a BW. Een bewindvoerder kan door die omstandigheden het bewind niet meer voeren. De kantonrechters in Nederland hanteren daarom al jaren het beleid dat bij detentie van zes maanden of meer het bewind dient te worden beëindigd, tenzij sprake is van door de bewindvoerder te specificeren bijzondere omstandigheden (zie bijvoorbeeld de bewindvoerders-nieuwsbrief van de rechtbank Gelderland van 27 juni 2018 waarin staat dat wanneer rechthebbende in detentie zit dit moet worden gemeld aan de kantonrechter. Daarbij moet de bewindvoerder aangeven of voortzetting van het bewind zinvol is.) Bovendien plegen bewindvoerders geen of een hele lage vergoeding in rekening te brengen als het bewind ‘
slapend’ is vanwege detentie.
De kantonrechter constateert in het onderhavige geval dat de bewindvoerder de kantonrechter niet heeft geïnformeerd over de detentie in het kader van de aan rechthebbende opgelegde straffen en ISD-maatregel noch om opheffing heeft verzocht. Wel is de detentie een aantal keren vermeld in de rekening en verantwoordingen.
Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de bewindvoerder niet heeft gehandeld zoals een goed bewindvoerder betaamt. De bewindvoerder had al in 2020 moeten melden dat er geen inkomsten meer binnenkwamen omdat rechthebbende gedetineerd was en dat hij daardoor geen bewind kon voeren. De bewindvoerder had dat al snel na aanvang van de detentie moeten opmerken, maar in elk geval door de beslissing van de gemeente van 21 september 2020 over het stopzetten en terugvorderen van de bijzondere bijstand (bijlage bij rekening en verantwoording 2020). Als de bewindvoerder dit tijdig had gedaan, had de kantonrechter het bewind opgeheven op grond van artikel 1: 449 BW omdat voortzetting niet zinvol was.
Tijdens detentie is er geen inkomen en wordt geen bijzondere bijstand voor de kosten van bewind verstrekt. Rechthebbende wordt voor de behartiging van zijn vermogensrechtelijke belangen dan bijgestaan door zijn casemanager en tijdens de vervolgfase van de ISD door het maatschappelijk werk van de kliniek. Voortzetting is derhalve niet zinvol en de noodzaak van het bewind bestaat gedurende die periode niet. Doordat de bewindvoerder de kantonrechter niet tijdig en niet voldoende heeft geïnformeerd, is het bewind ten onrechte doorgelopen.
De rekening en verantwoordingen kunnen niet als melding gelden. Melden dient op grond van de wet ‘
terstond’te gebeuren. Bovendien kon uit de rekening en verantwoording de indruk ontstaan dat de bewindvoerder het bewind ‘
slapend’liet, en er derhalve geen kosten voor in rekening bracht. Uit de stellingen van rechthebbende blijkt dat hij daar ook van uitging. Ook heeft de bewindvoerder op de vraag van de rechthebbende naar aanleiding van de rekening en verantwoording 2021 of het bewind nog wel werkbaar was, niet geantwoord.
Dat sprake is van een forfaitaire beloning staat aan voormeld oordeel niet in de weg nu het bewind niet had mogen doorlopen. Of dan sprake is van veel of weinig werkzaamheden en of dat invloed heeft op de hoogte van de beloning, doet niet ter zake. Op de standpunten van de rechthebbende en de bewindvoerder over welke werkzaamheden de bewindvoerder of rechthebbende zelf in bepaalde periodes zou hebben verricht, zal de kantonrechter daarom evenmin ingaan.
Doordat het bewind ten onrechte is doorgelopen, heeft de rechthebbende schade geleden.
Rechthebbende stelt dat hij sinds juni 2020 zijn eigen financiële zaken behartigt. Die stelling sluit deels aan bij het standpunt van de bewindvoerder, namelijk dat er tijdens de detentie minder werkzaamheden waren, en sluit aan bij hetgeen volgt uit de rekening en verantwoordingen, namelijk dat rechthebbende vanaf 18 mei 2020 in detentie verbleef (beslissing bijzondere bijstand bij rekening en verantwoording 2020) en dat de bewindvoerder geen inkomsten heeft ontvangen en geen regelingen kon treffen (opmerking bewindvoerder in rekening en verantwoording 2021).
Als de bewindvoerder de kantonrechter tijdig had geïnformeerd, was het bewind zes maanden na 18 mei 2020 dan wel na de beslissing van de gemeente van 21 september 2020, beëindigd, derhalve per 1 december 2020 of 1 april 2021 in plaats van per 1 mei 2023.
Op grond van artikel 3 lid 2 sub b van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren bedroeg de jaarbeloning, inclusief onkostenvergoeding en exclusief omzetbelasting, in een bewind met problematische schulden in 2020 € 1.492,00, in 2021 € 1.536,00 en in 2022/ 2023 € 1.611,00 ex BTW per jaar. Dat is € 1.805,32, € 1.858,56 respectievelijk € 1.949,31 incl. BTW. Over voornoemde periode heeft de bewindvoerder in elk geval het door rechthebbende gevorderde bedrag van € 3.898,56 aan maandelijkse kosten voor bewind in rekening gebracht (reeds geïncasseerd of nog als schuld openstaand).
De kantonrechter stelt de schade dan ook vast op het gevorderde bedrag van € 3.898,56 en zal de bewindvoerder veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan rechthebbende tot dat bedrag.
Klachten
De klachten van rechthebbende over het laten doorlopen van de kosten van bewind, het op 20 september 2022 meedelen dat de kosten van bewind over de voorgaande twee jaren in rekening worden gebracht en het bij ontvangst van inkomsten op de beheerrekening direct aan zichzelf uitbetalen van € 1.100,00, zal de kantonrechter op grond van het vorenstaande en na te melden bevindingen gegrond verklaren.
De kantonrechter constateert over de mutaties in 2022 het volgende:
Uit bijlage 3 bij de e-mail van 29 november 2023 blijken de bij- en afboekingen van de bankrekening van rechthebbende in 2022. In de periode van 1 januari tot 20 september 2022 is enkel sprake van afschrijvingen van bankkosten en rente wegens roodstand. Op 20 september 2022 ontving rechthebbende € 1.641,72 van het UWV. Op 21 september 2022 heeft de bewindvoerder 7x € 162,44 (= € 1.137,08) voor de kosten van bewind lopende maand afgeboekt en € 14,00 wegens bankkosten bewind. Verder zijn die maand drie bedragen betaald aan [naam schuldeiser 1] en [naam schuldeiser 2] (totaal € 127,25, en € 20,00) en € 140,00 weekgeld aan rechthebbende. In oktober 2022 is op 21 oktober de UWV-uitkering bijgeschreven. Op 21 en 24 oktober 2022 is 3x € 162,44 wegens kosten bewind lopende maand en € 303,70 aflossing kosten bewind 2020/2021 afgeboekt. Op 25 oktober 2022 heeft een afboeking en op 26 oktober 2022 een gelijke bijboeking van kosten bewind plaatsgehad. Op 28 oktober 2022 is € 164,00 aan het CJIB betaald. Op 23 november 2022 is de uitkering bijgeschreven en geld voor een winterjas overgemaakt aan rechthebbende. Op 24 november 2022 zijn de kosten van bewind lopende maand afgeboekt. Op 5 en 7 december 2022 heeft een afboeking en een gelijke bijboeking van kosten bewind plaatsgehad. Verder is in november en december betaald aan een aantal schuldeisers en is aan rechthebbende weekgeld overgemaakt. Van betalingen aan [naam schuldeiser 3] is geen sprake.
De bewindvoerder heeft haar eigen vordering pas in september 2022 aan rechthebbende kenbaar gemaakt en zij heeft deze na ontvangst van het eerste en tweede uitkeringsbedrag bij voorrang geïncasseerd, terwijl een bewindvoerder geen schuldeisers mag voortrekken en terwijl dat ten koste ging van de financiële ruimte voor noodzakelijke uitgaven voor rechthebbende (ten minste de winterjas en het betalen van het CJIB om verhogingen te voorkomen). De betaling aan het CJIB van € 164,00 op 28 oktober 2022 drukte onnodig op het beschikbare budget nu de maatschappelijk werkster de bewindvoerder op 25 oktober 2022 had geïnformeerd dat een betaling van € 20,00 zou voldoen.
De kantonrechter is van oordeel dat ook hier geen sprake is van behoorlijk bewind en zal de klacht gegrond verklaren.
De overige bezwaren van rechthebbende liggen niet ten grondslag aan de klachten en er is ook geen schadevordering op gebaseerd zodat de kantonrechter die bezwaren en de reactie van de bewindvoerder daarop onbesproken laat.

De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart de klachten van rechthebbende gegrond;
- veroordeelt [naam bewindvoerder] om aan [naam rechthebbende] als schade door het onnodig laten doorlopen van het bewind en het ten onrechte in rekening brengen van de kosten van bewindvoering een schadevergoeding te betalen van € 3.898,56 (zegge drieduizend achthonderdachtennegentig euro en zesenvijftig eurocent).
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. T.I. Spoor en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024.
Tegen deze beslissing kan -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
a. door de verzoeker en degenen aan wie de griffier een afschrift van deze beschikking heeft verstrekt of verzonden:
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat deze beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.