ECLI:NL:RBGEL:2024:2242

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
C/05/432715 KG RK 24-204
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in bestuursrechtelijke zaken

Op 17 april 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij verschillende zaken tegen de inspecteur van de Belastingdienst, stelde dat de rechter vooringenomen was en zich onbevoegd had moeten verklaren. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde gronden onvoldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De procedurele beslissingen van de rechter, zoals het niet openbaar behandelen van de zaken, kunnen geen grond voor wraking vormen. Verzoeker had geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zouden maken. Bovendien werden enkele wrakingsgronden te laat naar voren gebracht, waardoor deze buiten beschouwing werden gelaten. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter, en wees het verzoek tot wraking af. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/432715 / KG RK 24-204
Beslissing van 17 april 2024
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. B.J. Zippelius
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 28 februari 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 28 februari 2024.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers ARN 22/5164, 22/5166, 23/2941 en 23/3577 tussen verzoeker en de inspecteur van de Belastingdienst. Ter mondelinge behandeling heeft verzoeker erop gewezen dat het proces-verbaal van 28 februari 2024 onjuist is omdat het geen betrekking heeft op de zaaknummers 23/2941 en 23/3577, aangezien die zaaknummers niet aan de orde zijn gekomen op de zitting van 28 februari 2024. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek is dat niet relevant. Overigens is de wrakingskamer niet bevoegd het proces-verbaal van 28 februari 2024 aan te passen.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge wrakingsverzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd (i) dat de rechter zich onbevoegd had moeten verklaren en dat niet heeft gedaan, (ii) dat de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door hem gestelde vragen, waaronder het verzoek tot het opstellen van een inhoudsopgave van het dossier, niet zijn beantwoord, (iii) dat het verzoek om een openbare behandeling van zijn zaken is afgewezen, (iv) dat de rechter betrokken zou kunnen zijn geweest bij de toeslagenaffaire en dat verzoeker dit niet heeft kunnen controleren. Ter mondelinge behandeling heeft verzoeker nog meegedeeld dat elke handeling dan wel mededeling van de rechtbank die de internationale rechten van hem schendt, door hem wordt beschouwd als een grond voor wraking. De rechtbank heeft verder de vraag van verzoeker of zij zich aan het EVRM wil houden niet beantwoord. Ook heeft de rechtbank niet gereageerd op zijn verzoek om te bewerkstelligen alle auteurs van de stukken van de wederpartij op de zitting te laten verschijnen, aldus verzoeker.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De beslissingen van de rechter om zich niet onbevoegd te verklaren en om de zaken niet openbaar te behandelen, zijn procedurele beslissingen. Procedurele beslissingen kunnen als zodanig in beginsel geen grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Een procedurele beslissing levert alleen grond voor wraking op indien deze gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming daarvan zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval geen sprake, zodat het wrakingsverzoek op deze gronden zal worden afgewezen.
3.3.
Verzoeker heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de hoofdzaak onder meer de vragen gesteld of de rechtbank een inhoudsopgave kan verstrekken bij het door de inspecteur van de Belastingdienst ingediende verweerschrift en of de rechtbank zich aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EVRM) wil houden. Volgens verzoeker is hierop door de rechtbank niet gereageerd. Door een medewerker van de rechtbank is volgens verzoeker voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 28 februari 2024 geantwoord: “
dat zij geen mogelijkheden heeft om u een inhoudsopgave te verstrekken” en “
Het is een wettelijke plicht van de rechtbank om het recht toe te passen zoals dat ondermeer is vastgelegd in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden”. Die antwoorden zijn volgens verzoeker niet afdoende. Verzoeker heeft in dit verband echter geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Daarom wordt het wrakingsverzoek op deze gronden eveneens afgewezen.
3.4.
Verzoeker heeft verder aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat de rechter betrokken is geweest bij de toeslagenaffaire en dat verzoeker dit niet kan controleren. Verzoeker heeft echter niet onderbouwd dat als gevolg daarvan in deze specifieke zaak sprake is van (de objectieve gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de door hem gewraakte rechter. Het wrakingsverzoek op deze gronden zal daarom ook worden afgewezen.
3.5.
De wrakingsgrond dat de rechtbank niet heeft gereageerd op het verzoek van verzoeker om te bewerkstelligen alle auteurs van de stukken van de wederpartij op de zitting te laten verschijnen, is pas ter mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 8 april 2024 door verzoeker naar voren gebracht. Dat is te laat, aangezien op grond van artikel 8:16 Algemene Wet Bestuursrecht het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden, die verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag legt, bij hem bekend zijn. Volgens verzoeker heeft hij dit verzoek gedaan op 24 januari 2024 en bleek ter zitting van 28 februari 2024 dat maar twee personen namens de wederpartij aanwezig waren. Verzoeker had deze wrakingsgrond dan ook op 28 februari 2024 naar voren kunnen en moeten brengen. De wrakingskamer laat deze wrakingsgrond daarom buiten beschouwing.
3.6.
De conclusie luidt dat niet van vooringenomenheid van de rechter is gebleken, zodat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.J. Peerdeman, voorzitter, mr. A.A. Roodenburg en mr. R.M.H. Pennings, leden in tegenwoordigheid van de griffier […] en in openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.