ECLI:NL:RBGEL:2024:2190
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering wegens vrijspraak
Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in een strafzaak uitspraak gedaan over de ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie tegen een verdachte die eerder was vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had aanvankelijk gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een bedrag van € 1.328.608,32, maar heeft deze vordering tijdens de zitting aangepast naar een geschat bedrag van € 450,00. De verdediging heeft echter aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de ontnemingsvordering, gezien de vrijspraak van de verdachte.
De rechtbank heeft in haar beoordeling het vonnis van 16 april 2024 in aanmerking genomen, waarin de verdachte is vrijgesproken. Aangezien de verdachte niet is veroordeeld voor een strafbaar feit, is niet voldaan aan het vereiste zoals opgenomen in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de ontnemingsvordering.
De rechtbank heeft derhalve beslist dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de rechters E.H.T. Rademaker (voorzitter), E.S.M. van Bergen en T. Mol, in aanwezigheid van griffier E.A. Clevers. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting op 16 april 2024.