ECLI:NL:RBGEL:2024:2188

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
05.022766.22.ontn
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot hennepteelt

Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij de officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte zou vaststellen. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.328.608,32, maar paste deze vordering aan tijdens de zitting naar € 513.136,80, gebaseerd op een ontnemingsperiode van 1 juni 2019 tot en met 28 juli 2020, waarin vijf oogsten plaatsvonden. De verdediging betwistte de ontnemingsvordering en stelde dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel resteerde na aftrek van kosten en schikkingen.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het genieten van wederrechtelijk voordeel door de verdachte. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangetroffen hennepkwekerij en de verklaringen van medeverdachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte gedurende een periode van 56 weken wederrechtelijk voordeel had genoten van vijf oogsten, wat resulteerde in een geschat bedrag van € 596.824,80 aan opbrengsten. Na aftrek van kosten, waaronder een schikking met Liander, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 513.136,80 moest worden vastgesteld.

De rechtbank legde de verdachte de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat en bepaalde de maximale duur van de gijzeling op 360 dagen. De rechtbank constateerde ook dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat deze overschrijding voldoende was gecompenseerd door de matiging van de straf in de strafzaak. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak
Parketnummer: 05/022766-22 (ontneming)
Datum uitspraak : 16 april 2024
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsman: mr. W.J. Morra, advocaat in Amsterdam.

1.De inhoud van de vordering

Volgens de voorafgaand aan de zitting schriftelijk ingediende vordering van de officier van justitie vordert deze dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 1.328.608,32.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 513.136,80. De officier gaat daarbij uit van een ontnemingsperiode van 1 juni 2019 tot en met 28 juli 2020. Daarin hebben vijf oogsten plaatsgevonden. Wanneer de kosten worden afgetrokken van de opbrengsten resteert een bedrag van € 553.586,80. De aan Liander betaalde elektriciteitskosten ter hoogte van € 40.000,00 en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van [medeverdachte 1] ter hoogte van € 450,00 moeten van dat bedrag worden afgetrokken, zodat een wederrechtelijk verkregen voordeel van
€ 513.136,80 resteert. De officier van justitie heeft gevorderd dat betaling van het bedrag hoofdelijk aan veroordeelde wordt opgelegd en dat de duur van de gijzeling op ten hoogste een jaar wordt bepaald.
De verdediging heeft zich, wegens het verzoek om vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. Ook in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. Onduidelijk is wanneer de hennepkwekerij in werking is getreden. Ook is onduidelijk wat de omvang van de hennepkwekerij is geweest. Uitgaande van één eerdere oogst van 330 planten is sprake van een wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 37.875,00, waarvan de betaalde schikking met Liander ter hoogte van € 40.000,00 moet worden afgetrokken, zodat geen wederrechtelijk verkregen voordeel resteert.

3.De beoordeling van de vordering

Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank het op 16 april 2024 tegen veroordeelde gewezen vonnis betrokken, waarbij zij onder andere veroordeeld is ter zake medeplegen van het op 28 juli 2020 opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Op basis van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan een geldbedrag worden ontnomen van een persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het strafbaar feit waarvoor hij veroordeeld is of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. Hoewel veroordeelde is veroordeeld voor bovengenoemd strafbaar feit gedurende een enkele dag, kan op basis van artikel 36, tweede lid, Sr wederrechtelijk, gedurende een periode, verkregen voordeel van veroordeelde worden ontnomen.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Deze beslissing is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat . [1]
Ontnemingsperiode en aantal oogsten
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld van welke ontnemingsperiode moet worden uitgegaan. In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e, tweede lid Sr (hierna: het rapport) zijn de feiten en omstandigheden uiteengezet die ook de rechtbank tot de conclusie leiden dat sprake is van eerdere oogsten. Onder meer zijn verdroogde resten van hennepplanten, kalk op het zeil aan de onderzijde van de plantenpotten, vervuilde filterdoeken van de koolstoffilters, stof op voorwerpen, verkleurde houten latten, hennepresten op de knipscharen en vuilniszakken met potgrond, stekblokjes en wortelresten aangetroffen. [2] Het rapport gaat uit van een ontnemingsperiode van 126 weken, te weten van 15 februari 2018 tot en met 28 juli 2020. Deze periode zou blijken uit het door Liander ingestelde onderzoek. Een gemiddelde kweekcyclus duurt tien weken per oogst. Het rapport gaat daarom uit van twaalf eerder gerealiseerde oogsten.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij wist dat de hennepkwekerij er zat, want eind juni 2019 heeft hij mensen in de tuin zien graven. [3]
Door de verdediging is documentatie overgelegd waaruit volgt dat op 14 mei 2019 bij [medeverdachte 2] een slimme elektrameter is geplaatst. Dit is door Liander bevestigd. [4]
Op 28 juli 2020 onderzochten verbalisanten en een fraude-expert van Liander de meterkast in de woning van [medeverdachte 2] . De fraude-expert constateerde dat sprake was van diefstal van stroom. [5]
De rechtbank overweegt het volgende. Op 14 mei 2019 is in de meterkast van [medeverdachte 2] een slimme meter geplaatst. Uit de bevindingen van de fraude-expert van Liander op 28 juli 2020 volgt dat uit de meterkast te herleiden was dat op de laatstgenoemde datum sprake was van diefstal van stroom. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet waarschijnlijk is dat, als voor 14 mei 2019 al sprake was van diefstal van stroom, dit door Liander niet zou zijn opgemerkt.
Gelet op de in het rapport uiteengezette feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat sprake is van eerdere oogsten, de bevindingen ten aanzien van het plaatsen van de slimme meter en de verklaring van [medeverdachte 1] acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde gedurende een periode van 56 weken, van 1 juli 2019 tot en met 28 juli 2020, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank acht aannemelijk dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen van vijf oogsten.
Inkomsten
De rechtbank neemt hierover het volgende in aanmerking.
Op 28 juli 2020 zijn drie kweekruimtes aangetroffen. In één kweekruimte, kweekruimte B, stonden hennepplanten, 360 in totaal. In kweekruimtes A en C stonden geen hennepplanten, maar wel stonden in kweekruimte A 350 plantenpotten met gebruikte potgrond en stonden in kweekruimte C 330 plantenpotten met gebruikte potgrond. Daarin waren resten van hennepplanten zichtbaar. In kweekruimte A hingen ook 29 assimilatielampen. In kweekruimte C hingen 28 assimilatielampen. In alle drie de ruimten waren een irrigatiesysteem, een koolstoffilter en een aan- en afzuiginstallatie aanwezig. [6]
De rechtbank overweegt het volgende. Dat op 28 juli 2020 slechts 360 hennepplanten zijn aangetroffen, wil niet zeggen dat iedere oogst uit slechts 360 hennepplanten bestond. Ook kweekruimtes A en C waren namelijk ingericht ten behoeve van de hennepteelt. De oogsten van de ruimtes liepen kennelijk niet tegelijk op. De rechtbank acht aannemelijk dat ook in ruimtes A en C telkens hennep werd geteeld en vervolgens geoogst werd, zodat de rechtbank, evenals het rapport, uitgaat van een totaal aantal van 1040 hennepplanten per oogst.
Uit het rapport van Functioneel Parket Afpakken volgt dat wanneer het aantal planten per m² niet bekend is, uitgegaan kan worden van 15 planten per m². De gemiddelde opbrengt hennep per plant bedraagt in geval van 15 hennepplanten per m² 28,2 gram. De totale bruto-opbrengst aan hennep per oogst bedraagt in kweekruimte A dus 9,870 kilogram, in kweekruimte B 10,152 kilogram en in kweekruimte C 9,306 kilogram. De verkoopprijs bedraagt volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken minimaal € 4.070,- per kilogram. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt daarom minimaal € 40.170,90 in kweekruimte A, € 41.318,64 in kweekruimte B en € 37.875,42 in kweekruimte C. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt aldus € 119.364,96.
De rechtbank overweegt verder dat volgens het rapport het aantal planten per vierkante meter niet bekend is, en daarom wordt uitgegaan van de standaard 15 planten per vierkante meter. Hoe minder planten per vierkante meter, hoe hoger de gemiddelde opbrengst per plant is. De oppervlakte van kweekruimte A betrof 35 vierkante meter met 350 hennepplanten, de oppervlakte van kweekruimte B betrof 35 vierkante meter met 360 hennepplanten en de oppervlakte van kweekruimte C betrof 35 vierkante meter met 330 hennepplanten. Er stonden dus in werkelijkheid minder hennepplanten per vierkante meter dan waarvan het rapport is uitgegaan. Omdat de berekening in het rapport in het voordeel van veroordeelde uitvalt, neemt de rechtbank het rapport als uitgangspunt.
Omdat de rechtbank ervan uitgaat dat vijf eerdere oogsten hebben plaatsgevonden, is aannemelijk dat een bedrag aan € 596.824,80 aan inkomsten is gegenereerd.
Kosten
De rechtbank neemt hierover het volgende in aanmerking.
Op basis van het rapport van Functioneel Parket Afpakken wordt een aanschafprijs van € 3,81 per hennepstek gerekend. De totale kosten ten aanzien van de hennepstekken per oogst komen op een bedrag van € 3.962,40. Ten aanzien van de hennepstekken wordt daarnaast een bedrag van € 3,88 per hennepstek aan variabele kosten gerekend. Het totaal aan variabele kosten per oogst betreft een bedrag van € 4.035,20. Tot slot worden afschrijvingskosten ter hoogte van € 650,00 per oogst in mindering gebracht.
Het totaal aan kosten per oogst komt zo op een bedrag van € 8.647,60. Omdat de rechtbank aannemelijk acht dat vijf eerdere oogsten hebben plaatsgevonden, is aannemelijk dat een bedrag van € 43.238,00 aan kosten is gemaakt.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij drie keer heeft geholpen met knippen en dat hij daar € 150,00 per keer voor kreeg. [7] De rechtbank brengt daarom € 450,00 in mindering op de verkregen opbrengst.
Ter terechtzitting heeft de verdediging een vaststellingsovereenkomst overhandigd waaruit volgt dat [medeverdachte 2] en Liander een schikking van € 40.000,00 zijn overeengekomen. Daaruit volgt dat op 31 mei 2021 een bedrag van € 25.000,00 moest zijn voldaan en dat het resterende verdrag in twaalf maandelijkse termijnen van € 1.250,00 moest worden voldaan. Blijkens mededeling van de raadsman is het volledige bedrag inmiddels voldaan. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat [medeverdachte 2] het bedrag heeft betaald, zodat € 40.000,00 in mindering wordt gebracht op de verkregen opbrengst.
Het totaal aan kosten is dan vast te stellen op € 83.688,00 (€ 43.238,00 plus € 450,00 plus € 40.000,00).
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op een bedrag van
€ 513.136,80(€ 596.824,80 aan opbrengsten minus € 83.688,00 aan kosten). De rechtbank zal veroordeelde
hoofdelijkveroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Gelet op de vordering van de officier van justitie met betrekking tot de gijzeling zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling die kan worden gevorderd, bepalen op 360 dagen.
Redelijke termijn
De redelijke termijn heeft in dit geval een aanvang genomen nadat op 21 oktober 2020 beslag werd gelegd onder veroordeelde op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Naar het oordeel van de rechtbank is deze overschrijding al voldoende gecompenseerd door matiging van de in de strafzaak aan de veroordeelde opgelegde straf wegens schending van de redelijke termijn. De rechtbank vindt daarin aanleiding in onderhavige ontnemingszaak te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.5.1 en 3.6.3).

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 513.136,80;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt dat als de medeveroordeelden (een deel van) het bedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van veroordeelde in mindering wordt gebracht;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 360 dagen.
Aldus gegeven door mr. E.H.T. Rademaker (voorzitter), mr. E.S.M. van Bergen en mr. T. Mol, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Clevers, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 april 2024.
mr. Van Bergen is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020378371, gesloten op 8 augustus 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 20 oktober 2022, p. 4.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris van 29 november 2023, p. 2.
4.Mailbericht van Liander aan mr. Morra d.d. 26 maart 2024, op 27 maart 2024 door mr. Morra doorgestuurd naar de rechtbank. Het mailbericht is in het dossier gevoegd.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 39-40.
6.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 18.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris van 29 november 2023, p. 2.