ECLI:NL:RBGEL:2024:2176

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
402539
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een aanneemovereenkomst en schadevergoeding wegens gebreken in de bouw

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagden] betreffende een aanneemovereenkomst. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Hofman, vorderde nakoming van de overeenkomst en stelde dat er gebreken waren in de uitvoering van de werkzaamheden, wat leidde tot schade. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. C.D. Nelemans, betwistten de vorderingen en stelden dat de gebreken voor rekening van de eiser kwamen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van scheurvorming in de bouw en dat deze scheuren veroorzaakt zijn door zowel de gekozen constructie als een te lange onderstempeling van de betonvloer. De rechtbank oordeelde dat de schade in gelijke mate aan beide partijen kon worden toegerekend, waardoor de vergoedingsplicht van de eiser werd verminderd tot 50%. De totale schade werd vastgesteld op € 55.669,00, waarvan de eiser € 3.828,00 moest vergoeden. Daarnaast werd de eiser veroordeeld tot betaling van € 19.912,43 aan de gedaagden, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 juni 2022. De proceskosten werden eveneens aan de eiser opgelegd, zowel in conventie als in reconventie.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/402539 / HZ ZA 22-128
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A. Hofman te Barneveld,
tegen

1.[gedaagde 1]

2.
[gedaagde 2],
beiden te [plaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. C.D. Nelemans te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 april 2023
- het deskundigenrapport van 19 december 2023
- de begrotingsbeschikking van 18 januari 2024
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] van 21 februari 2024
- de akte na deskundigenbericht van [gedaagden] van 21 februari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in reconventie

2.1.
In het tussenvonnis van 5 april 2023 is L.A.B. Abelen tot deskundige benoemd, hier na ook de deskundige. Aan de deskundige is de volgende vraag voorgelegd:
Kunt u met inachtneming van de aannemingsovereenkomst en de eisen van een goed en deugdelijk werk de volgende vragen beantwoorden:
Is er ten aanzien van het werk sprake van de gebreken als bedoeld: (i) in de brief van Top Expertise van 23 juni 2022 op pagina 8, en (ii) in het rapport [betrokkene 1] van 27 juni 2022?
Op welke wijze moeten deze (eventuele) gebreken worden hersteld?
Wat zijn daarvan de gespecificeerde kosten?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
De deskundige heeft in zijn rapport eerst de door Top Expertise genoemde gebreken besproken en daarna de door [betrokkene 1] genoemde gebreken. Daarbij heeft hij per gebrek de vier vragen beantwoord. Ten aanzien van enkele posten heeft hij geoordeeld dat dit geen gebrek is. De herstelkosten van de door hem geconstateerde gebreken heeft hij naar het prijspeil van juli 2023 begroot op een bedrag van in totaal € 55.669,00 (productie 5 bij het rapport).
2.2.
[eiser] heeft aangevoerd dat de deskundige op elementaire onderdelen op zodanige wijze de plank heeft misgeslagen dat niet anders geconcludeerd kan worden dan dat het de deskundige ontbreekt aan de juiste kennis, kunde en professionaliteit. Volgens [eiser] kan het rapport niet dienen als basis voor de beoordeling van de door [gedaagden] gevorderde schadevergoeding.
De rechtbank ziet in deze algemeen gestelde (dis)kwalificaties van de deskundige door [eiser] geen aanleiding voorbij te gaan aan het deskundigenrapport. Waar nodig zal bij de bespreking van het rapport en het commentaar van partijen worden ingegaan op de bezwaren van [eiser] tegen het oordeel van de deskundige. Daarbij geldt dat het feit dat [eiser] het op onderdelen niet eens is met de deskundige, nog niet betekent dat de deskundige de plank heeft misgeslagen.
[gedaagden] kan zich verenigen met de uitkomsten van het deskundigenbericht. In zijn akte heeft hij nog gereageerd op de opmerkingen van de deskundige over de scheurvorming in de slaapkamer.
[eiser] heeft in haar conclusie na deskundigenbericht op de volgende punten het oordeel van de deskundige bestreden. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
Scheurvorming in een dragende bouwmuur.
2.3.
Vast staat dat in de bouwmuur op de eerste etage tussen de hoofdslaapkamer en de badkamer een ernstige scheur is ontstaan. De scheur is zowel lang als breed, zo constateerde [betrokkene 1] op 27 juni 2022. Partijen zijn het met de deskundige eens dat deze scheurvorming wordt veroorzaakt door vervorming van de verdiepingsvloer.
Volgens de deskundige worden de scheuren veroorzaakt door kruip. Die kruip is ontstaan nadat de onderstempeling onder de betonvloer is verwijderd, het zogenaamde laten ‘schrikken’ van de vloer. Dat schrikken is niet op de juiste manier gebeurd, aldus de deskundige.
In zijn reactie op de opmerkingen van [eiser] over zijn bevindingen schrijft de deskundige dat [bedrijf 1] . ( [bedrijf 1] , hierna ook: [bedrijf 1] ) debet is aan de ontstane scheurvorming. Naar aanleiding van de door [bedrijf 1] vervaardigde constructietekeningen had men zich moeten afvragen of de gekozen constructie zonder problemen kan worden uitgevoerd en had men in overleg moeten treden met de opdrachtgever c.q. constructeur. Van dat overleg is echter volgens de deskundige niet gebleken.
[eiser] heeft het voorlopig oordeel van de deskundige over de scheurvorming voorgelegd aan ing. [betrokkene 2] , (hierna ook [betrokkene 2] ) van [bedrijf 2] , deskundige op het gebied van constructieberekeningen. Ook [betrokkene 2] concludeert in zijn e-mail van 20 februari 2024 aan [eiser] (productie 10) dat er sprake is van kruip, maar volgens hem is dat het gevolg van de constructie van de betonnen verdiepingsvloer op de draagmuren. Naar aanleiding van de analyse door [betrokkene 2] heeft de deskundige de constructietekeningen aan Constructiebureau [bedrijf 3] (hierna ook: [bedrijf 3] ) voorgelegd. Dit bureau schrijft op 15 december 2023 aan de deskundige dat bij de uitwerking van de betonvloeren van de verdiepingsvloer de lasten van de versterkte stroken niet zijn meegenomen in de berekening van [bedrijf 4] . [bedrijf 3] concludeert dat in de uitgevoerde constructie de dragende wand op de verdiepingsvloer moet worden aangebracht op een volledig uitgehard beton zonder stempels. Door de keuze van de overspanningsrichting zijn de doorbuigingen van de vloer groter dan noodzakelijk, aldus [bedrijf 3] (productie 9 bij het deskundigenrapport).
[gedaagden] heeft op deze bevindingen gereageerd met een in zijn akte geciteerde verklaring van [bedrijf 1] van 16 februari 2024. Daarin onderschrijft dit bureau het oordeel van [bedrijf 3] . Volgens [bedrijf 1] had echter ter volledigheid opgemerkt moeten worden dat daartegenover staat dat de lijnlasten en de veranderlijke belastingen erg ruim zijn genomen. In theorie zou het voor de vloer inderdaad gunstiger zijn geweest om het ontwerp te draaien, omdat je dan korte overspanningen zonder lijnbelasting krijgt. Dat zou echter op meerdere plekken geen mooi gezicht zijn en was niet de wens bij het ontwerp van de woning. Volgens [bedrijf 1] is het verschil in doorbuiging tussen de destijds berekende vloer en de nieuw berekende vloer met inbegrip van de lasten uit de versterkte stroken zo minimaal, dat dit niet de scheurvorming kan hebben veroorzaakt. Het standpunt van [bedrijf 1] dat alleen het schrikken van de vloer nog resteert als oorzaak voor de scheurvorming, wordt door [gedaagden] onderschreven.
[eiser] heeft bij haar laatste akte een e-mail van [betrokkene 2] van 20 februari 2024 gevoegd, waarin hij schrijft dat de doorbuiging na het schrikken wordt veroorzaakt door de constructie.
2.4.
Bij de beantwoording van de vraag wie de kosten van het herstel van de scheurvorming moet dragen, staat voorop dat er sprake is van een gebrek. Uit de verschillende rapporten blijkt dat de scheuren worden veroorzaakt door vervorming van de vloeren waarop de muur is gebouwd. Daarvoor worden twee oorzaken genoemd: 1. de gekozen constructie waardoor sommige vloerdelen meer doorbuigen dan naastgelegen vloerdelen en 2. een te lange onderstempeling van de vloeren van de tussenverdieping.
Hoewel de deskundige in zijn rapport dat laatste als oorzaak voor de krimp aanwijst, ziet de rechtbank aanleiding ook in te gaan op de door [eiser] in haar reactie op het deskundigenrapport genoemde eerste oorzaak.
Over die constructie schrijft [bedrijf 1] in haar in de akte van [gedaagden] van 21 februari 2024 geciteerde brief dat inderdaad niet de meest logische constructie is gekozen, maar dat de ontwerpkeuzes in goed overleg met de opdrachtgever tot stand zijn gekomen en ook met de aannemer zijn afgestemd.
Naar het oordeel van de rechtbank moet in zo’n situatie de keuze van de opdrachtgever voor een mooier maar constructief minder logisch ontwerp voor rekening van die opdrachtgever komen. Dat geldt temeer omdat de vloeren zijn gelegd aan de hand van de door [gedaagden] ingeschakelde constructeur [bedrijf 1] geaccordeerde tekeningen en berekeningen, die weer afkomstig zijn van de door [eiser] ingeschakelde vloerenfabriek [bedrijf 4] BV. De deskundige schrijft dat volgens [bedrijf 2] de berekeningen door de vloerenfabriek niet goed zijn uitgevoerd, maar dat is niet te lezen in de brief van [betrokkene 2] van 23 augustus 2023. [betrokkene 2] schrijft daarin dat drie zaken kenmerkend voor “de gekozen opzet en in combinatie met de onvermijdelijke bouwvolgorde” de verzakkingen veroorzaken die tot scheurvorming leiden. Als eerste wordt genoemd een doorbuiging van de vloer onder wand II van 8 mm die volgens [betrokkene 2] “helaas volledig buiten de beschouwing van [bedrijf 1] en de vloerleverancier [is] gebleven”. Als tweede factor noemt [betrokkene 2] een doorbuiging bij wand III van uiteindelijk ruim 20 mm. De derde factor is een vloer die juist minder zal doorbuigen dan de berekende 2 mm.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet uitgesloten worden dat de scheurvorming (mede) wordt veroorzaakt door de gekozen constructie. Aangenomen mag worden dat [betrokkene 2] ook de lijnbelastingen en veranderlijke belastingen heeft meegenomen in haar berekeningen. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de verklaring van [bedrijf 1] dat geen rekening is gehouden met het feit dat in de berekeningen een marge zat om een omissie op te vangen, waardoor het verschil in doorbuiging minimaal is.
2.5.
Evenwel kan niet uitgesloten worden dat de scheurvorming (ook) het gevolg is van te lange onderstempeling van de betonnen verdiepingsvloer. Over het laten schrikken van een betonvloer (het gecontroleerd verwijderen van de onderstempeling) schrijft de deskundige dat dit onder bepaalde omstandigheden moet worden uitgevoerd en pas als het beton een bepaalde sterkte heeft gekregen. Zijn mededeling dat [eiser] hem in het gesprek voorafgaande aan het onderzoek heeft verklaard dat de onderstempeling in totaal 10 tot 12 weken aanwezig is geweest (bladzijde 31 van het rapport), is door [eiser] niet weersproken. De deskundige noemt dit een grove overschrijding van de door [betrokkene 2] genoemde duur van onderstempeling. Hij verwijst naar de brief van [betrokkene 2] van 23 augustus 2023, waarin staat dat twee weken onderstempeling na stort van deze vloer voldoende zal zijn geweest en dat de vloer dan voldoende oud is. Ook dit is door [eiser] niet weersproken
[betrokkene 2] schrijft in deze brief nog dat een langere plaatsing van de stempels krimpbeperkend werkt, maar daarmee is niet het oordeel van de deskundige weerlegd dat de vloer te lang is ondersteund. [betrokkene 2] vermeldt in zijn reactie dat de vloer is onderstempeld toen zij 10 dagen oud was en dat de stempels minimaal na 28 dagen worden verwijderd, maar gaat niet in op het feit dat die onderstempeling hier 10 tot 12 weken heeft geduurd. De reactie van [betrokkene 2] sluit daarom niet uit dat de (te) lange ondersteuning (mede) oorzaak is geweest van de kruip of daaraan kan hebben bijgedragen. Deze oorzaak komt voor rekening en risico van [eiser] .
[eiser] heeft nog aangevoerd dat indien het ontwerp een specifiek schrikplan vergde, de constructeur daarvoor instructies had moeten geven. Haar stelling dat zij bij gebreke van een dergelijke instructie het in de bouw gebruikelijke patroon heeft gevolgd, wordt verworpen. De onderstempeling van de vloer heeft immers veel langer heeft geduurd dan gebruikelijk en daar hoefde de constructeur geen rekening mee te houden.
Ten slotte kan ook niet worden uitgesloten dat een combinatie van beide factoren debet is geweest aan de scheurvorming.
2.6.
Omdat naar het oordeel van de rechtbank de schade het gevolg is van omstandigheden die in gelijke mate aan [eiser] en aan [gedaagden] kunnen worden toegerekend, zal de vergoedingsplicht van [eiser] verminderd worden tot 50% van de schade als gevolg van scheurvorming. Die schade is door de deskundige berekend op:
deskundigenrapport onder 6.2.2: € 3,904,00 + € 978,00 = € 4.882,00
onder 6.2.9
2.774,00
totaal inclusief BTW en toeslagen € 7.656,00
[eiser] heeft de hoogte van de door de deskundige berekende herstelkosten op zich niet weersproken, zodat daarvan uitgegaan wordt. Van die kosten komt de helft, dus € 3.828,00 voor rekening van [eiser] .
Vocht kruipruimte
2.7.
De deskundige schrijft dat hij de wanden in de hal, keuken en woonkamer zowel met een thermografische camera als met een vochtmeter heeft gecontroleerd op vocht, maar dat niet heeft aangetroffen. De kruipruimte is echter ontzettend vochtig, waarschijnlijk doordat in de ondergrond hardere lagen (‘horizonten’) liggen die moeilijk water doorlaten, aldus de deskundige. Hij oordeelt dat vanwege dit verschijnsel het noodzakelijk is de kruipruimte van voldoende ventilatie te voorzien. Het ontbreken daarvan is volgens hem een gebrek.
[gedaagden] is niet ingegaan op dit oordeel van de deskundige.
[eiser] heeft aangevoerd dat zij niet aansprakelijk is voor de kosten van het alsnog aanbrengen van ventilatievoorzieningen in de kruipruimte. [gedaagden] heeft haar niet geïnformeerd over de uitkomsten van een in zijn opdracht uitgevoerd bodemonderzoek. Maar zou zij wel door [gedaagden] zijn ingelicht, dan zou zij hem hebben geattendeerd op de noodzaak van ventilatievoorzieningen, waarbij de kosten voor diens rekening zou zijn gekomen.
[eiser] kan gevolgd worden in haar verweer dat deze kosten niet voor haar rekening komen. Op haar vraag aan de deskundige op basis van welke voor de aannemer geldende norm het op haar weg had gelegen een voorziening voor het vochtprobleem te treffen, heeft de deskundige geantwoord dat men van de aannemer mag verwachten dat hij de opdrachtgever informeert over bij het grondonderzoek aan het licht gekomen horizonten.
De situatie dat de aannemer het bodemonderzoek laat uitvoeren, doet zich hier echter niet voor. Niet weersproken is dat de bodem in opdracht van [gedaagden] is onderzocht en dat de uitkomsten daarvan niet met [eiser] zijn gedeeld. [eiser] was dus niet bekend met de aanwezigheid van horizonten en hoefde met die aanwezigheid ook geen rekening te houden. Ze mocht ervan uitgaan dat als het bodemonderzoek daar aanleiding voor gaf, [gedaagden] haar daarover zou informeren. Er bestond voor [eiser] dan ook geen reden aan [gedaagden] de wenselijkheid van het aanbrengen van ventilatievoorzieningen in de kruipruimte voor te leggen. [eiser] kan ook gevolgd worden in haar stelling dat zou zij dat toen gedaan hebben, de kosten voor het aanbrengen van deze voorzieningen voor rekening van [gedaagden] zouden zijn gekomen en dat dat nu niet anders is. De kosten ad € 2.921,00 voor het herstel van dit gebrek, door de deskundige onder de post ’07 loodslabbe aanbrengen in de gevel’ opgenomen in zijn begroting, komen dus niet voor rekening van [eiser] .
Beschadiging binnendeuren.
2.8.
De deskundige maakt onder 6.2.8 van zijn rapport melding van beschadigingen aan de zeer harde, maar snel splinterende kunststof toplaag van de deuren van het toilet en de bijkeuken. Omdat herstel van dit gebrek niet mogelijk is, moeten de deuren vervangen worden waarmee een bedrag van € 1.437,00 gemoeid is, aldus de deskundige. Hij heeft in zijn rapport een detailfoto van een van de deuren opgenomen. Op de vraag van [eiser] heeft de deskundige geantwoord dat hij de beschadigingen op een afstand van 80 cm heeft waargenomen. [eiser] heeft aangevoerd dat zij ervan uitgaat dat de foto ook op die afstand is gemaakt. Volgens haar zijn op de foto de bedoelde beschadigingen niet duidelijk vast te stellen, terwijl een foto van de andere deur ontbreekt. [eiser] concludeert daaruit dat de deskundige de gestelde gebreken onvoldoende heeft onderbouwd.
[eiser] gaat er met dit betoog aan voorbij dat de beschadigingen al eerder door Top Expertise onder punt 28 van haar rapport zijn vastgesteld en dat [betrokkene 2] namens [eiser] in reactie daarop heeft geschreven dat volgens aannemer de beschadigingen minimaal en acceptabel zijn. De vraag is dus niet óf de deuren beschadigd zijn, maar of die beschadigingen al dan niet acceptabel zijn. Uit het oordeel van de deskundige dat hier sprake is van een gebrek volgt dat de beschadigingen niet acceptabel zijn. Herstel van dit gebrek komt voor rekening van [eiser] .
Kozijnen
2.9.
Ook de door [eiser] opgeworpen (door haar ontkennend beantwoorde) vraag of de deskundige een deugdelijk onderzoek heeft verricht naar de tochtklachten is naar het oordeel van de rechtbank een gepasseerd station. Ook al zou het onderzoek niet onder ideale omstandigheden zijn verricht, dan doet dat niet af aan het feit dat al lange tijd geklaagd wordt over tocht bij de kozijnen.
De deskundige komt tot het oordeel dat niet alleen tocht een gebrek is, maar ook de toepassing van DPC rond de stelkozijnen. DPC is waterdicht, maar niet UV-bestendig, waardoor het niet duurzaam is. Ook is op diverse plaatsen de menie van de stelkozijnen zichtbaar en is het DPC dus niet op de juiste wijze toegepast, zo oordeelt de deskundige.
[eiser] is het niet eens met dit oordeel. Zij heeft aangevoerd dat het gebruik van DPC door de opdrachtgever is voorgeschreven en dat de kozijnen nauwelijks of niet blootstaan aan direct (zon)licht.
De rechtbank hecht voor wat betreft de toepassing van DPC veel waarde aan het rapport [betrokkene 1] over haar onderzoek naar onder meer de tochtklachten. [betrokkene 1] heeft hierover onder meer geschreven (bladzijde 12 van productie 7 van [gedaagden] ) dat DPC door de inwerking van UV straling binnen 5 á 8 jaar zal vergaan en juist op het punt waar afdichting nodig is, lek zal raken waardoor vocht in de woning kan komen. Volgens het bouwbesluit is dat niet toegestaan. [betrokkene 1] schrijft voorts dat het DPC niet verklevend is aangebracht, waardoor er geen sprake is van een luchtdichte aansluiting van de stelkozijnen op het achterliggend gebouwcasco. Ook is een aantal posities waargenomen waar de aangebrachte DPC band het stelkozijn niet afdekt, maar louter als een smalle strook is aangebracht tot naast (in plaats van achter) de aanslag van het aluminium kozijn. [betrokkene 1] noemt de gebreken in algemene zin ernstig tot zeer ernstig. Door de inferieure en zelfs ontbrekende bescherming van de stelkozijnen zullen deze relatief snel verrotten, zo voorspelt [betrokkene 1] . De deskundige bevestigt het standpunt [betrokkene 1] dat het DPC niet goed is toegepast.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van [eiser] gelegen [gedaagden] te informeren over de onwenselijkheid van het gebruik van DPC. Zij heeft dat echter niet gedaan, wat haar verweten kan worden. [eiser] heeft daarnaast het oordeel van de deskundige en [betrokkene 1] dat het DPC niet goed is aangebracht niet bestreden. De kosten voor het herstel van de tochtklachten komen daarom voor rekening van [eiser] .
Kleur panelen
2.10.
Over het kleurverschil tussen de beide terrasdeuren en het paneel daartussen heeft [eiser] aangevoerd dat dit wordt veroorzaakt door de andere structuur van dit tussenpaneel, waardoor de glansgraad iets anders kan uitvallen.
De deskundige heeft een foto van de betreffende deurpartij als nummer 19 in zijn rapport opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het grote verschil tussen de (grijze) deuren en het (zwarte) tussenpaneel zoals dat zichtbaar is op deze foto, niet enkel verklaard worden doordat materiaal met een andere structuur is gebruikt. Ook de kosten ad € 206,00 van het herstel van dit gebrek komen voor rekening van [eiser] . De deskundige heeft daarover vermeld dat het demonteren van de kozijnen vallen onder de integrale de- en hermontage van de kozijnen in verband met het verhelpen van de tochtklachten. De kosten voor het vervangen van het paneel schat hij op € 206,00.
Buitenriolering
2.11.
De deskundige heeft de bevinding van Top onderschreven dat bij de riolering gebruik is gemaakt van haakse bochten in plaats van de voorgeschreven twee maal 450 bochten. In zijn rapport schrijft de deskundige dat volgens NEN 3215+C1 een richtingverandering stromend moet zijn uitgevoerd. De deskundige citeert vervolgens de NEN norm waarin staat dat een bochtstuk van 90o is toegestaan als de radius ervan overeenkomt met twee bochtstukken van 45o. Hij concludeert: “Aangezien dat laatste niet mogelijk lijkt te zijn, zijn de aansluitingen niet goed gemaakt en moet dit worden aangemerkt als een gebrek.” Op vraag van [eiser] waarop “lijkt niet mogelijk te zijn” is gebaseerd, heeft de deskundige geantwoord dat dit een drogreden is. Twee bochtstukken van 45o hebben altijd een grotere radius dan een enkele bocht van 90o, aldus de deskundige.
Daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat het niet mogelijk lijkt dat de radius van een enkel bochtstuk van 90o overeenkomt met twee bochtstukken van 45o. Nu vast staat dat in strijd met de geldende norm haakse bochten in plaats van stroombochten zijn toegepast en dit als gebrek moet worden aangemerkt, komen de kosten van herstel van dit gebrek voor rekening van [eiser] .
Overige gebreken
2.12.
[eiser] en [gedaagden] hebben voor het overige het rapport van de deskundige onbesproken gelaten, waaruit de rechtbank concludeert dat zij het eens zijn met de bevindingen van de deskundige op die onderdelen.
Schadebegroting
2.13.
Zoals hierna te bespreken heeft de deskundige de schade begroot naar het prijspeil van juli 2023. De rechtbank gaat voorbij aan de suggestie van [eiser] dat de gedateerde ervaring van de deskundige geen grondslag is voor een deugdelijke schadebegroting, omdat [eiser] voor het overige geen opmerkingen heeft bij de verschillende schadebegrotingen door de deskundige. Uit de enkele mededeling van de deskundige dat hij de herstelkosten heeft berekend vanuit zijn ervaringen uit zijn aannemerstijd van 1974 tot 1994 kan niet worden afgeleid dat zijn schadebegroting gedateerd is.
De rechtbank zal daarom uitgaan van de schadebegroting die de deskundige als productie 5 bij zijn rapport heeft gevoegd, met dien verstande dat deze gecorrigeerd moet worden voor wat betreft de post 07 loodslabben aanbrengen. Deze post komt geheel niet voor vergoeding in aanmerking en zal in mindering gebracht worden op de schadebegroting. Van de posten 02 repareren scheuren slaapkamer, 09 scheuren plafond herstellen en afwerken en 25 scheurvorming rond vide, in totaal een bedrag van € 7.656,00, komt de helft, dus € 3.828,00, voor rekening van [eiser] .
Dit leidt tot een schadebegroting van € 55.669,00 -/- (€ 2.921,00 + € 3.828,00) = € 48.920,00 voor de door de deskundige beoordeelde schade. De stelpost voor ‘risico glasbreuk’ van € 2.500,00 heeft de rechtbank niet aangetroffen in de schadebegroting, zodat dit onderwerp geen bespreking behoeft.
[eiser] heeft aangevoerd dat de deskundige de schade heeft begroot naar het prijspeil per juli 2023. Omdat [gedaagden] bij conclusie van 29 juni 2022 zijn vordering tot nakoming heeft omgezet in die tot vervangende schadevergoeding moet uitgegaan worden van het prijspeil per juni 2022. Als productie 13 heeft zij een overzicht van het CBS in het geding gebracht, waaruit blijkt dat in juli 2023 de totale bouwkosten 5,5 % hoger waren dan een jaar eerder.
[eiser] kan gevolgd worden in haar stelling dat de begroting moet worden aangepast naar het prijspeil van juni/juli 2022. De schade voor de door de deskundige onderzochte gebreken zal daarom gesteld worden op het bedrag van afgerond € 46.370,00 (€ 48.920,00 : 105,5 x 100).
2.14.
Dit schadebedrag moet vermeerderd worden met de in het vonnis van 1 februari 2023 al als terecht beoordeelde vorderingen van [gedaagden] . Het gaat dan om de volgende posten en bedragen.
Minderwerk in verband met minderwerkopdrachten € 5.974,00
Compensatie waar herstel niet proportioneel is € 5.360,00
Minderwerk ivm niet uitgevoerde werkzaamheden € 5.354,00
f. Boete vanwege te late oplevering
€ 5.604,43
€ 22.292,43
Met het herstel van de gebreken zoals besproken in het deskundigenbericht (in de opsomming van r.o. 3.5 in het vonnis van 1 februari 2023) is het bedrag van € 46.370,00 gemoeid. Met de resterende termijnen van de aanneemsom van in totaal € 48.750,00 moeten de hiervoor vastgestelde vorderingen van [gedaagden] voor een bedrag van in totaal
(€ 22.292,43 + € 46.370,00 =) € 68.662, 43 verrekend worden. Dat betekent dat na verrekening [eiser] nog een bedrag van € 19.912,43 aan [gedaagden] moet betalen.
2.15.
De vorderingen van [gedaagden] zullen voor een bedrag van € 19.912,43 worden toegewezen. [gedaagden] vordert dat de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de dag der opeisbaarheid. De rechtbank zal de rente toewijzen vanaf 29 juni 2022 omdat [gedaagden] toen bij conclusie haar vordering heeft omgezet in een tot vervangende schadevergoeding.
2.16.
[eiser] is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Die proceskosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] aan salaris advocaat berekend op € 982,50 (2,5 punten x factor 0,5 x tarief € 786,00).
Verder in conventie
2.17.
Het oordeel in reconventie betekent dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. [eiser] zal ook in conventie veroordeeld worden in de kosten van deze procedure, de door [gedaagden] voorgeschoten kosten van het deskundigenonderzoek daaronder begrepen. De proceskosten van [gedaagden] worden zo berekend op:
- griffierecht € 1.301,00
- deskundigen 7.320,00
- salaris procureur
1.965,00(2,5 punten× factor 1,0 × tarief € 786,00)
Totaal € 10.586,00

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] gevallen en begroot op een bedrag van € 10.586,00,
3.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
3.4.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagden] te betalen het bedrag van € 19.912,43, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf 29 juni 2022 tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] gevallen en begroot op een bedrag van € 982,50,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
Ap/pb