Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
4.
[gedaagde 4],
gedaagden,
1.De procedure
2.De feiten
“Gecombineerde verzamelcessie-/pandakte (op basis van volmacht)”van 24 december 2018, en op 28 december 2018 geregistreerd bij de Belastingdienst, verklaard dat de op dat moment bestaande vorderingen op derden van die kredietnemers aan haar zijn verpand (productie 4 van ING).
“onverwacht noodlijdende situatie”in oktober 2018 vanuit het moederbedrijf de dagelijkse leiding over [bedrijf] op zich heeft moeten nemen. Hij heeft verder als volgt bericht:
3.Het geschil
4.De beoordeling
“zich naar alle waarschijnlijkheid (…zou)
voordoen”. Dat [gedaagde 3] in de brief van 8 juni 2019 bericht dat eind mei 2019 alle waarde van het bedrijf bleek te zijn opgebruikt en dat gegeven tot het beëindigingsbesluit leidde, maakt het voorgaande evenmin anders. Zo’n besluit wordt doorgaans immers niet lichtvaardig genomen, maar pas als het alternatief (continuering van het bedrijf) grondig is onderzocht en niet haalbaar is gebleken.