ECLI:NL:RBGEL:2024:2165

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
113057
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor ontucht met zijn minderjarige dochter

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Gelderland een 54-jarige man uit de Achterhoek veroordeeld voor ontucht met zijn minderjarige dochter. De rechtbank legde de man een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Tijdens de proeftijd moet de man zich laten behandelen en aan zijn dochter een schadevergoeding van ruim 10.000 euro betalen. De zaak kwam aan het licht na aangifte van het slachtoffer, die verklaarde dat zij tussen haar tiende en dertiende levensjaar seksueel misbruikt is door haar vader. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en gedetailleerd waren, en dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en besloot tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, die ook een vordering tot schadevergoeding had ingediend. De rechtbank wees de vordering tot immateriële schade toe, maar matigde deze tot 10.000 euro, en kende ook materiële schade toe voor de kosten van het aanvragen van nieuwe identificatiedocumenten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.113057.23
Datum uitspraak : 29 maart 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. M.P.T. Peters, advocaat in Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 maart 2012 tot en met 19 maart 2016 te Eibergen, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2002, door
- zijn penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en/of
- zijn vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en/of
- zijn tong tussen en/of over de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of
- de borsten en/of de vulva van die [slachtoffer] te betasten en/of
- zijn penis te lasten aftrekken en/of betasten door die [slachtoffer] en/of
- kusjes te geven op de mond en/of in de nek van die [slachtoffer] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de onderdelen seksueel binnendringen en aftrekken niet bewezen kunnen worden wegens gebrek aan voldoende steunbewijs. De verklaringen van aangeefster zijn op dit punt onbetrouwbaar. Verdachte dient hiervoor te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Juridisch kader bewijs in zedenzaken (bewijsminimumregel)
Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering). Deze bepaling strekt ter waarborging van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen in het geval de verklaring van één getuige over relevante feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling heeft volgens vaste rechtspraak betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan.
De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, vergt een beoordeling van het concrete geval.
In het geval de rechter de verklaringen van een getuige geloofwaardig acht, is daarmee nog niet voldaan aan het bewijsminimum. Het gaat dan immers nog steeds om één bewijsmiddel. Het betrouwbaarheidsoordeel moet dus niet verward worden met de bewijsminimumregel.
De bewijsmiddelen algemeen
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij tussen haar tiende en dertiende seksueel is misbruikt door haar vader (verdachte; rechtbank) in de ouderlijke woning in Eibergen. [2] Het begon met kriebelen en kusjes geven en het ging steeds verder. Hij kriebelde haar, pakte haar hand en legde haar hand op zijn piemel en maakte aftrekbewegingen. Hij ging ook met zijn vingers bij haar naar binnen. Dit gebeurde als haar moeder op zondagochtend aan het werk was. [slachtoffer] lag in het bed van haar ouders TV te kijken. Als haar vader terug kwam van het hondenveld ging hij douchen en kwam hij bij haar liggen. Eén keer heeft hij geprobeerd seks met haar te hebben en een keer is er echt seks geweest. De keer dat ze seks hadden lag [slachtoffer] weer in het bed van haar moeder. Ze lag op haar rug en hij zat op zijn knieën en drukte haar benen uit elkaar. Toen likte hij haar vagina en daarna drukte hij zijn piemel naar binnen in haar vagina. Dit deed heel erg pijn.
Het misbruik heeft ook plaatsgevonden op de scooter. [slachtoffer] mocht buiten rijden op de scooter en haar vader ging achterop. Haar vader zat aan haar benen en deed haar broek los. Hij heeft haar toen gevingerd op de scooter.
Een andere keer vond het misbruik plaats onder de douche. [slachtoffer] moest de deur van het slot laten als ze ging douchen. Haar vader kwam bij haar onder de douche staan. Hij pakte haar hand vast en legde die op zijn piemel. Vervolgens maakte hij aftrekbewegingen met haar hand onder zijn hand. Daarna drukte hij [slachtoffer] op haar schouders naar beneden en moest zij zijn piemel in haar mond nemen. Dit heeft [slachtoffer] gedaan. Ze heeft verklaard dat ze wist dat hij dit wilde, omdat hij dit zei. Ook legde hij zijn hand op haar hoofd, waardoor ze haar hoofd niet kon wegtrekken.
Het misbruik heeft ook plaatsgevonden in de speelkamer. [slachtoffer] lag in het bed dat in de speelkamer stond en toen iedereen naar bed was kwam haar vader bij haar op bed liggen. Hij ging weer kusjes geven en kriebelen. Vervolgens ging hij met zijn hand in haar onderbroek en vingerde hij haar. Ook moest [slachtoffer] hem toen weer aftrekken. [3]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] heeft betast en dat dat betasten uiteindelijk verder ging. Ook op de geslachtsdelen. Op haar tiende begon het donderjagen en kriebelen. De rest is zeker een jaar later begonnen. Verdachte denkt dat het tot haar dertiende heeft geduurd. Het strelen en aan elkaar zitten is ongeveer tien keer gebeurd. Als ze aan hem zat dan zat ze onder andere aan zijn penis. De eerste keer deed hij haar hand op zijn penis. Hij kriebelde en streelde haar borsten en geslachtsdeel. Als verdachte terugkwam van de hondenclub ging hij meestal douchen. [slachtoffer] heeft wel eens bovenop hem gelegen en hij heeft ook wel eens bovenop haar gelegen. Ze waren dan naakt. Verdachte heeft verklaard dat zijn piemel haar vagina wel eens geraakt zal hebben.
Over het rijden op de scooter heeft verdachte verklaard dat ze een scooter hadden en dat [slachtoffer] wel eens mocht rijden. Hij zat dan achterop. Verdachte heeft toen wel eens aan haar borsten gezeten tijdens het rijden. Hij heeft ook langs haar benen gestreeld.
Over het samen douchen heeft verdachte verklaard dat ze dat wel eens deden. Dan ging het eigenlijk hetzelfde als in bed. Ze streelden elkaar. Verdachte heeft verklaard dat het strelen met de hand van [slachtoffer] op zijn piemel klopt. Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn hand op haar schaamlippen heeft gezeten. Verdachte heeft de borsten en vagina van [slachtoffer] geaaid en gestreeld. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] ook kusjes in de nek en op de mond heeft gegeven. [4]
Op de zitting heeft verdachte zijn verklaring aangevuld in die zin dat hij tijdens het rijden op de scooter ook aan [slachtoffer] vagina en haar schaamstreek heeft gezeten. Verdachte heeft daarbij verklaard dat hij op de scooter met zijn handen ook
inde onderbroek van [slachtoffer] ging. Verder heeft verdachte op zijn verklaring afgelegd bij de politie over het moment in het ouderlijk bed het volgende aangevuld. Op het moment dat hij op [slachtoffer] lag waren zij beiden naakt, had hij een erectie en heeft hij met zijn erectie tegen de vagina van [slachtoffer] aangezeten. [5]
Verdachte ontkent dat hij bij [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen met zijn penis en met zijn vingers en hij ontkent dat hij orale seks met [slachtoffer] heeft gehad.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] consistent en voldoende gedetailleerd op het niveau van de relevante bijzonderheden. [slachtoffer] heeft bovendien ook steeds aangegeven wanneer ze iets niet (meer) wist. De verklaring van [slachtoffer] wordt verder op belangrijke details ondersteund door de deels bekennende verklaring van verdachte. Daarbij valt op dat zij beiden specifieke situaties beschrijven, zoals het voorval op de scooter en op het ouderlijk bed. Deze omstandigheid brengt ook mee dat het in algemene bewoordingen gevoerde verweer over in therapie hervonden herinneringen wordt verworpen. De rechtbank acht daarom de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar.
Steunbewijs
De rechtbank is ook van oordeel dat is voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank wijst er daarbij op dat de bewijsminimumregel niet inhoudt dat voor elk onderdeel van de tenlastelegging tenminste twee bewijsmiddelen voorhanden moeten zijn. In deze zaak is dus zowel wettig als overtuigend bewijs aanwezig. Dit geldt niet alleen voor de seksuele handelingen aan het lichaam, die verdachte grotendeels bekent, maar ook voor het seksueel binnendringen (pijpen en neuken; rechtbank) dat verdachte ontkent.
De verklaring van [slachtoffer] wordt op immers belangrijke punten ondersteund door de deels bekennende verklaring van verdachte als het gaat om het betasten van de borsten en vagina van [slachtoffer] , het laten betasten en aftrekken van zijn penis en het in juridische zin ontuchtig (want hier in strijd met de sociaal-ethische norm) kussen. Bovendien staat gezien verdachtes in zoverre bekennende verklaring van meerdere concrete situaties (het naakt op elkaar liggen op bed, en het betasten op de scooter) vast dat deze een ontuchtig karakter hadden.
Gedeeltelijke ontkenning niet aannemelijk
De rechtbank acht verdachtes gedeeltelijke ontkenningen die vooral zien op het binnendringen, niet aannemelijk geworden, te minder omdat verdachte over het voorval op de scooter pas op de zitting heeft erkend dat hij ook in [slachtoffer] onderbroek is gegaan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte ontuchtige handelingen heeft verricht met zijn toen minderjarige dochter, mede bestaand uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Gelet op de verklaring van verdachte hebben de ontuchtige handelingen gedurende anderhalf jaar plaatsgevonden, van [slachtoffer] elfde levensjaar tot het moment dat zij naar de middelbare school ging. Deze periode van anderhalf jaar valt binnen de ten laste gelegde periode. Nu uit het dossier niet blijkt wanneer [slachtoffer] naar de middelbare school ging, zal de rechtbank in de bewezenverklaring de periode niet aanpassen. Bij het bepalen van de strafmaat is met deze periode wel rekening gehouden.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 20 maart 2012 tot en met 19 maart 2016 te Eibergen
, althans in Nederland,ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2002, door
- zijn penis in de vagina en
/oftussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en
/of
- zijn vingers in de vagina en
/oftussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en
/of
- zijn tong tussen en
/ofover de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en
/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en
/of
- de borsten en
/ofde vulva van die [slachtoffer] te betasten en
/of
- zijn penis te lasten aftrekken en
/ofbetasten door die [slachtoffer] en
/of
- kusjes te geven op de mond en
/ofin de nek van die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, in combinatie met de maximale taakstraf, wordt opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft gedurende anderhalf jaar ontucht gepleegd met zijn minderjarige dochter. Dit ontucht bestond mede uit het met zijn penis en vingers seksueel binnendringen van haar lichaam en het betasten van intieme delen van het lichaam. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de afhankelijke vertrouwensrelatie die een dochter met haar vader heeft. Door zijn handelen heeft verdachte ook een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van zijn minderjarige dochter. In het algemeen geldt dat dit soort feiten langdurige negatieve gevolgen kunnen hebben voor de psychische, emotionele en seksuele ontwikkeling van een jeugdige slachtoffer. Uit de voorgedragen slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding is naar voren gekomen dat het handelen van verdachte een enorme impact heeft gehad op [slachtoffer] , en nog heeft. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft gelet op het reclasseringsadvies van 11 september 2023. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij Tender.
De rechtbank is van oordeel dat alleen een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is voor de bewezenverklaarde handelingen. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals de reclassering deze heeft geadviseerd. Deze straf is lager dan de officier van justitie heeft geëist gelet op de kortere duur van de gepleegde ontuchtige handelingen zoals door de rechtbank bewezen verklaard.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het bewezenverklaarde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 210,75 aan toekomstige materiële schade voor het aanvragen van een nieuw paspoort, ID-kaart en rijbewijs na het wijzigen van haar achternaam en € 20.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade dient te worden gematigd. Ten aanzien van de materiële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Toekomstige materiële schade
De hiervoor genoemde door de benadeelde partij gestelde schade staat naar het oordeel van de rechtbank in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen in de toekomst rechtstreeks schade zal lijden. Daarnaast heeft de verdediging geen verweer gevoerd over de goede en kwade kansen met betrekking tot het daadwerkelijk intreden van deze toekomstige schade. De kosten voor het aanvragen van een nieuw paspoort, een nieuwe ID-kaart en een nieuw rijbewijs zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank acht het zeer redelijk dat het slachtoffer van seksueel misbruik door haar vader niet levenslang zijn achternaam wenst mee te dragen en om die reden haar achternaam wil wijzigen. De kosten die zijn verbonden aan het aanpassen van de genoemde documenten na de naamswijziging zijn redelijkerwijs aan de verdachte toe te rekenen. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering ten aanzien van materiële schade kan worden toegewezen. Omdat deze schade toekomstig is zal de rechtbank deze niet vermeerderen met de wettelijke rente.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door het bewezenverklaarde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De aard en de ernst van de normschending brengt met zich mee dat de relevante negatieve gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schade op een bedrag van € 10.000,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 1 september 2014 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan immateriële schade verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich zal melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
  • verdachte zich zal laten onderzoeken (diagnostiek) en zal laten behandelen door de Tender, onderdeel van Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;

Civiele vordering [slachtoffer]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 210,75 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. Alleen de immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2014 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 10.210,75 aan materiële en immateriële schade. Alleen de immateriële schade van € 10.000,- wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2014 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het totale bedrag van € 10.210,75 niet wordt betaald, kunnen 86 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mr. M.C. van der Mei en mr. G. Edelenbos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2024.
mr. C.H. van Breevoort-de Bruin is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland (team zeden), opgemaakte proces-verbaal, onderzoeknummer ONRBC22466 (Onderzoek Vaart), gesloten op 31 maart 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen Informatief Gesprek zeden, p. 1.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 12-15.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 17-22.
5.Verklaring van verdachte afgelegd op de zitting van 1 december 2023.